ECLI:NL:RBAMS:2024:8524

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
13-196539/24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 39-jarige man voor diefstal en ongewenst verblijf in Nederland

Op 27 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 39-jarige man, die werd beschuldigd van diefstal uit een Albert Heijn en van het ongewenst verblijf in Nederland. De verdachte, geboren in 1985 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, heeft op 15 juni 2024 in Uithoorn meerdere winkelgoederen weggenomen met de intentie deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. Daarnaast verbleef hij als vreemdeling in Nederland, terwijl hij wist dat hij op grond van de Vreemdelingenwet tot ongewenst vreemdeling was verklaard. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie, mr. E.W. Stein, de bewezenverklaring van beide feiten gevorderd, terwijl de verdediging geen verweer voerde. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en diverse proces-verbaal als bewijs gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een voorwaardelijke ISD-maatregel op met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat de ernst van de feiten en de recidivekans van de verdachte een belangrijke rol speelden in de beslissing. De verdachte heeft een strafblad met meerdere vermogensdelicten en is eerder onvoorwaardelijk tot een ISD-maatregel veroordeeld. De rechtbank heeft de maatregel voorwaardelijk opgelegd, zodat deze kan worden uitgevoerd indien de verdachte opnieuw in Nederland wordt aangehouden. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 38m, 38n, 38p, 57, 197 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/196539-24
Datum uitspraak: 27 september 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E.W. Stein, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.G. van Wijk, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1. hij op of omstreeks 15 juni 2024 te Uithoorn, een of meerdere winkelgoederen, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan Albert Heijn (locatie [locatie] ), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. hij op of omstreeks 15 juni 2024 te Uithoorn, althans in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst
vreemdeling was verklaard.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten gerekwireerd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte het ten laste gelegde onder feit 1 en feit 2 heeft bekend, volstaat de rechtbank, met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1:
1. De bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 27 september 2024;
2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer [nummer] en BVH-nummer [nummer] van 15 juni 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] , werkzaam bij de politie Eenheid Amsterdam, inclusief bijlagen, doorgenummerde pagina’s 5 tot en met 9;
Ten aanzien van feit 2:
3. De bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 27 september 2024;
4. Een beschikking ongewenst verklaring van de IND van 13 januari 2022, doorgenummerde pagina’s 24 tot en met 26.
5. Een proces-verbaal “pv bij verblijf in Nederland als ongewenst verklaard vreemdeling ex art. 67 Vw van een vreemdeling” van 17 juni 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde buitengewoon opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] , werkzaam bij de Eenheid Amsterdam, inclusief bijlagen, doorgenummerd pagina’s 17 tot en met 23;

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 15 juni 2024 te Uithoorn meerdere winkelgoederen die aan Albert Heijn (locatie [locatie] ) toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van feit 2:
op 15 juni 2024 te Uithoorn als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar zonder aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht aan verdachte geen onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, maar een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van voorarrest, waarvan een gedeelte voorwaardelijk. Subsidiair heeft de raadsman verzocht aan verdachte voorwaardelijk de ISD-maatregel op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal van meerdere winkelgoederen. Winkeldiefstal is een vervelend feit dat overlast en veelal schade veroorzaakt. Verdachte heeft door het plegen van deze diefstal laten zien dat hij geen respect heeft voor het eigendomsrecht van anderen. Daarnaast heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht door in Nederland te verblijven terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard en het hem dus niet was toegestaan in Nederland te verblijven. Door het opzettelijk handelen in strijd met de bepalingen van de vreemdelingenwetgeving heeft verdachte het gezag van de autoriteiten ondermijnd.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 9 augustus 2024 van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte zich veelvuldig schuldig heeft gemaakt aan het plegen van vermogensdelicten en dat aan verdachte in 2021 een onvoorwaardelijke ISD-maatregel is opgelegd voor de duur van een jaar.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van het Leger Des Heils van 9 september 2024, opgemaakt door [persoon 1] (reclasseringswerker) en [persoon 2] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
De reclassering heeft te weinig informatie voorhanden uit het gesprek met verdachte, het reclasseringsdossier en het proces-verbaal om delictsverbanden te kunnen leggen. Vooralsnog kunnen zij alleen concluderen dat verdachte tijdens het plegen van de delicten mogelijk een pro-criminele houding heeft gehad. Verdachte heeft aan de reclassering aangegeven geen verslavingsproblematiek te hebben en benoemt geen onderliggende psychische problematiek. De reclassering heeft geen zicht op de financiële situatie van verdachte, anders dan dat hij in Nederland niet via regulier werk een inkomen mag verdienen of aanspraak kan maken op voorzieningen. Ook heeft de reclassering geen zicht op de familiebanden van verdachte, zijn sociale netwerk, zijn leven in [geboorteland] en zijn motivatie om elders in Europa zijn geld te willen verdienen. Verder beschikt de reclassering alleen over de justitiële antecedenten van verdachte in Nederland. Verdachte heeft in 2021 de ISD-maatregel opgelegd gekregen. Na dat traject werd hij tot ongewenst vreemdeling verklaard en op 3 juni 2024 werd verdachte, met behulp van zijn ID-kaart, teruggestuurd naar [geboorteland] . Verdachte is vaker uit Nederland verwijderd, waarop hij vaker weer is teruggekeerd.
Van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) heeft de reclassering begrepen dat verdachte uitzetbaar is. Zij beschikken over zijn paspoort welke tot 2032 geldig zou zijn. Voor de terugkeer van verdachte is een ISD-kader niet noodzakelijk. Het zou zijn terugkeer op dit moment zelfs kunnen vertragen. Zodra verdachte is afgestraft, kan hij in vreemdelingenbewaring worden geplaatst. Gezien het feit dat verdachte geen hulpvragen heeft en de reclassering geen delictsverbanden kan leggen, zou een ISD-maatregel in de praktijk uitdraaien op een kaal traject, waarin de nadruk op detentie en terugkeer zou liggen. Re-integratie doelen voor terugkeer naar [geboorteland] kunnen op dit moment niet opgesteld worden.
Gezien het verleden is de kans op terugkeer naar Nederland volgens de reclassering aanwezig, waarbij de kans op recidive met betrekking tot vermogensfeiten eveneens aanwezig is.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering om aan verdachte voorwaardelijk de ISD-maatregel op te leggen, zodat deze slechts ten uitvoer wordt gelegd indien verdachte opnieuw in Nederland wordt aangehouden, zonder dat er sprake is van een rechtmatig verblijf of als hij opnieuw een vermogensfeit zou plegen. De preventieve waarde van het voorwaardelijk opleggen van de ISD-maatregel is in optiek van de reclassering groter dan het onvoorwaardelijk opleggen van de ISD-maatregel.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting de heer [persoon 1] , reclasseringswerker bij het Leger des Heils, als deskundige gehoord. De deskundige heeft ter terechtzitting voornoemd advies bevestigd.
ISD-criteria: voldaan aan ‘harde’ en ‘zachte’ criteria
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf en maatregel, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en maatregel en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het openbaar ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
De reclassering verwacht dat er een grotere preventieve werking uit zal gaan van een voorwaardelijke ISD-maatregel dan van een onvoorwaardelijke straf of maatregel. De rechtbank deelt deze inschatting, omdat dit betekent dat als verdachte opnieuw een misdrijf in Nederland pleegt, hetgeen al het geval is indien hij na uitzetting opnieuw naar Nederland terugkeert, de ISD-maatregel ten uitvoer kan worden gelegd. Verder heeft de rechtbank gelet op het feit dat verdachte geen hulpvragen heeft en hij niet in Nederland kan re-integreren na oplegging van de ISD-maatregel. Ook heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij graag snel wil worden uitgezet naar [geboorteland] , hetgeen spoedig bewerkstelligd lijkt te kunnen worden door DT&V. Dit alles maakt dat de rechtbank de ISD-maatregel in voorwaardelijk vorm aan verdachte op zal leggen met een proeftijd van twee jaar, zodat hij een gewaarschuwd mens is als hij besluit terug te keren naar Nederland.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen, ingeval daarvan sprake zou zijn. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen voorwaardelijke maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38p, 57, 197 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal.
Ten aanzien van feit 2:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard.
Legt op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat deze maatregel
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvast
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Heft op het bevel voorlopige hechtenis met ingang van 28 september 2024, welk bevel apart is geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. van den Brink voorzitter,
mr. A.S. Dogan en mr. M.K. van Ravenzwaaij, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Zoetelief, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 september 2024.