Uitspraak
1.[gedaagde 1] VOF,
2.
[gedaagde 2],
3.
[gedaagde 3],
1.De zaak in het kort
2.De procedure
- de conclusie van antwoord met producties,
3.De feiten
e-mailberichten tussen partijen van 25 mei 2022 het volgende vermeld:
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak vorderde CBRE Dutch Retail Fund Management B.V. ontruiming van een door [gedaagde 1] gebruikte bedrijfsruimte in het winkelcentrum [naam wc] wegens herontwikkeling. De kantonrechter oordeelde dat de vordering tot ontruiming moest worden afgewezen. De huurovereenkomst was aangegaan voor een bepaalde tijd en eindigde van rechtswege, maar de rechter oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat partijen een verlenging van de huurovereenkomst hadden afgesproken. Dit was vastgelegd in artikel 3.5 van de huurovereenkomst, waarin werd bepaald dat de huurovereenkomst zou worden verlengd als [gedaagde 1] niet aansluitend naar de definitieve bedrijfsruimte kon verhuizen. De kantonrechter oordeelde dat CBRE niet had aangetoond dat de huurovereenkomst van rechtswege was geëindigd en dat de belangen van [gedaagde 1] niet zonder meer moesten wijken voor de belangen van CBRE. De rechter wees ook de vorderingen tot betaling van huurachterstand en contractuele boetes af, omdat niet aannemelijk was dat deze tekortkomingen van voldoende gewicht waren om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De kantonrechter concludeerde dat de vorderingen van CBRE moesten worden afgewezen en dat CBRE de proceskosten moest betalen.