ECLI:NL:RBAMS:2024:8479

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
13/222115-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen met aanzienlijke geldbedragen in Amsterdam

Op 5 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van witwassen. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 18 mei 2019, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte aanzienlijke contante geldbedragen in dollars en euro's in bezit had, waarvan werd vermoed dat deze afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte betrokken waren bij meerdere wisseltransacties bij geldwisselkantoren en dat zij grote contante bedragen vervoerden. De verdachte heeft verklaard dat het geld afkomstig was uit de verkoop van grond en auto’s, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaringen niet voldoende waren om de herkomst van het geld te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat het geld vermoedelijk afkomstig was uit criminele activiteiten en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden geëist, maar de rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak. De rechtbank verklaarde het bewezen dat de verdachte op 18 mei 2019 tezamen met de medeverdachte contante geldbedragen voorhanden had die afkomstig waren uit enig misdrijf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/222115-20
Datum uitspraak: 5 december 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1976,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.W.M. van der Linde. De raadsman mr. H.G. Koopman die bij de zitting aanwezig was, was niet gemachtigd.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich op 18 mei 2019 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van geldbedragen van 73.216,- dollar en/of 25.415,- euro.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een
bijlageen geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De raadsman heeft bepleit dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard, omdat de dagvaarding niet aan verdachte is verzonden op zijn adres in het buitenland. De rechtbank stelt vast dat dit wel is gebeurd en verwerpt het verweer. De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde kan worden bewezen. Op basis van het onderzoek is vast komen te staan dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] over grote contante geldbedragen heeft beschikt die niet kunnen worden verklaard door legale inkomsten.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal eerst uitleggen welke toets moet worden aangelegd bij de beoordeling of sprake is van witwassen. Daarna zal de rechtbank beoordelen of wordt gekomen tot een bewezenverklaring van witwassen.
Wettelijk kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b, Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of, ondanks de verklaring van verdachte, het witwassen bewezen kan worden op de grond (dat het niet anders kan zijn dan) dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring van verdachte is uitgebleven, mag de rechtbank die omstandigheid betrekken in haar bewijsoverwegingen.
Beoordeling
Bij de beoordeling van de vraag of verdachte zich aan witwassen heeft schuldig gemaakt, dient als uitgangspunt te worden genomen dat het onderzoek geen direct bewijs heeft opgeleverd dat het gehele tenlastegelegde geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Dit betekent dat eerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. In dat verband leidt de rechtbank uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Gerechtvaardigd vermoeden
Op 18 mei 2019 heeft de politie waargenomen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] afzonderlijk meerdere wisseltransacties hebben uitgevoerd bij verschillende geldwisselkantoren. Daarbij hebben zij geldbedragen in euro’s gewisseld naar dollars en andersom. Tussendoor hebben verdachte en [medeverdachte] elkaar ontmoet, waarbij verdachte twee witte enveloppen aan [medeverdachte] heeft gegeven. De politie heeft navraag gedaan bij medewerkers van de geldwisselkantoren. Die hebben verklaard dat verdachte onder andere geldbedragen van 4.000,- dollar en € 3.000,- heeft gewisseld.
Verdachte en [medeverdachte] hebben daarnaast op 18 mei 2019 fysiek grote geldbedragen in contanten vervoerd. Bij hun aanhouding is in de portemonnee van verdachte ongeveer vierduizend dollar en vierhonderd euro aangetroffen. In de handtas van [medeverdachte] bevond zich ongeveer tienduizend dollar en tienduizend euro. Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte en [medeverdachte] is bovendien nog meer contant geld gevonden. In totaal is er een bedrag van 73.216,- dollars en € 25.415,- aangetroffen en in beslag genomen. Dit bedrag houdt omgerekend in de destijds geldende valuta in: € 91.032,00.
Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van een criminele herkomst van het aan verdachte tenlastegelegde geldbedrag. De rechtbank gaat ervan uit dat zowel verdachte als [medeverdachte] wetenschap hebben gehad van de gehele omvang van het inbeslaggenomen geld. Verdachte en [medeverdachte] zijn een stel en wonen in hetzelfde huis, waarbij een groot deel van het inbeslaggenomen geld is aangetroffen in een slaapkamer die aan hen toegeschreven wordt en waarvan de deur op slot zat. De rechtbank stelt daarom vast dat het witwasvermoeden ten aanzien van het gehele tenlastegelegde bedrag van toepassing is voor beide verdachten.
Gelet hierop mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geld.
Verklaring van verdachte en medeverdachte
Verdachte heeft verklaard dat het inbeslaggenomen geld van hem is en dat [medeverdachte] niet af weet van het gevonden geld in hun woning. Over de herkomst heeft verdachte verklaard dat hij grond heeft verkocht in [geboorteland]. De opbrengst heeft hij in delen vanuit [geboorteland] laten overkomen. Daarnaast heeft hij geld verdiend met het verkopen van auto’s en het werken als schoonmaker. In totaal heeft hij ongeveer 15 à 20.000 euro geleend ten behoeve van een eigen bedrijf.
[medeverdachte] heeft tijdens haar politieverhoor geen verklaring gegeven over de herkomst van het inbeslaggenomen geld en heeft ontkend hiervan af te hebben geweten. Zij heeft aangegeven geen werk te hebben. In verband met haar import- en exportbedrijf heeft [medeverdachte] leningen afgesloten bij Nederlandse en Spaanse banken. Daarnaast heeft zij een appartement in [geboorteland] verkocht, maar kan ze niet bij de opbrengst van de verkoop vanwege de politieke situatie in dat land.
Verdachte en [medeverdachte] hebben hun verklaringen over de herkomst van het inbeslaggenomen contante geld met schriftelijke stukken onderbouwd. Zij betogen dat verdachte ongeveer € 33.000,- heeft geleend bij Spaanse banken en heeft opgenomen van creditcards. Daarnaast heeft verdachte in juni 2019 twee auto’s verkocht en heeft hij in de periode van december 2018 tot met mei 2019 totaal € 8.904,31 aan loon ontvangen als schoonmaker. De verkoopopbrengst van zijn woning in [geboorteland] bedroeg 40.000 dollars. [medeverdachte] heeft € 42.900,- geleend bij Spaanse banken en ongeveer € 14.000,- opgenomen met creditcards.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte en [medeverdachte] hiermee een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring hebben gegeven dat de inbeslaggenomen geldbedragen niet van misdrijf afkomstig zijn.
Onderzoek van de gegeven verklaringen
Het openbaar ministerie heeft nader onderzoek verricht naar de verklaringen van verdachte en [medeverdachte]. De rechtbank is van oordeel dat uit dit onderzoek naar voren komt dat verdachte en [medeverdachte] over grote contante bedragen hebben kunnen beschikken die niet kunnen worden verklaard door legale inkomsten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De opgegeven legale inkomsten zien grotendeels op inkomsten gegenereerd uit afgesloten geldleningen en opgenomen geldbedragen van creditcards in de periode van 2016 tot 2018. Niet is vast komen te staan dat dit geleende geld het geld is dat bij verdachten op 18 mei 2019, en daarmee geruime tijd later, in contanten is aangetroffen. De door verdachten opgegeven inkomstenbronnen verklaren evenmin de op die datum aangetroffen geldbedragen. Verdachte heeft aangegeven salaris te ontvangen van zijn werk als schoonmaker. Dit inkomen is echter te summier om de omvang van de tenlastegelegde geldbedragen te kunnen ondervangen. Uit onderzoek naar bankrekeningnummer [rekeningnummer] van verdachte is immers gebleken dat hij tot de dag van de aanhouding een salaris van € 7.289,83 heeft ontvangen van zijn werkgever. Daarnaast zou hij opbrengsten hebben ontvangen door het verkopen van twee auto’s. Deze auto’s zijn echter pas na 18 mei 2019 verkocht en kunnen daarom niet de aangetroffen geldbedragen verklaren. Uit de door verdachte overgelegde stukken blijkt verder dat hij een woning heeft gekocht in de zomer van 2015 in Venezuela, maar niet dat hij deze woning in juli 2017 daadwerkelijk heeft verkocht. Ook hieruit worden de aangetroffen contante geldbedragen dus niet verklaard. Uit de stukken is wel naar voren gekomen dat [medeverdachte] en verdachte gezamenlijk beheerder zijn van het exportbedrijf ‘[naam exportbedrijf]’. Uit informatie van de Spaanse autoriteiten blijkt echter dat dit bedrijf geen werkelijke financiële activiteiten heeft verwezenlijkt, waardoor het volgens de Spaanse autoriteiten een fictief opgezet bedrijf betreft. Van verdere inkomsten van [medeverdachte] is niet gebleken.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank is van oordeel dat verdachte het vermoeden van witwassen niet heeft weerlegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen andere conclusie mogelijk dan dat de contante geldbedragen met een totaal van 73.216,- dollar en 25.415,- euro onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit ook wist. Verdachte heeft deze contante bedragen voorhanden gehad en omgezet. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte dit geld heeft witgewassen.
Medeplegen van witwassen
De rechtbank is verder van oordeel dat in de gegeven omstandigheden sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte]. Er was sprake van een economische eenheid, omdat zij een liefdesrelatie hadden en samenwoonden. Daarnaast hebben zij samengewerkt bij het verrichten van de verschillende geldwisseltransacties die zijn waargenomen op 18 mei 2019. De rechtbank acht daarom bewezen dat sprake is van medeplegen.
4.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 18 mei 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander contante geldbedragen van in totaal 73.216,- dollar en 25.415,- euro voorhanden heeft gehad en heeft omgezet, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat die voorwerpen -onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort
vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

7.De motivering van de straf

7.1.
De strafeis van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, zal worden opgelegd. Hierbij is rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte zich al geruime tijd niet in Nederland bevindt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar. De officier van justitie heeft hierbij meegewogen dat het een zaak met een internationaal karakter betreft en dat er pogingen zijn gedaan om .met verdachte tot een buitengerechtelijke afdoening door middel van een transactie te komen. Nu de eis een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf inhoudt, kan worden volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
7.2.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van aanzienlijke geldbedragen. Witwassen is een ernstig feit dat bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit. Het leidt er toe dat uit misdrijf verkregen geld een schijnbaar legale herkomst krijgt, waarna de pleger van het misdrijf vrijelijk over dat geld kan beschikken. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 14 oktober 2024,
waaruit blijkt dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met justitie in Nederland. Verdachte heeft zich direct na zijn aanhouding uitgeschreven van zijn adres in Nederland.
Strafoplegging
De rechtbank heeft voor de strafmaat aansluiting gezocht bij de door de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor fraudedelicten. Bij een fraudebedrag van tussen de € 70.000,- en € 125.000,- is het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tussen de vijf en negen maanden of een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht een taakstraf in dit geval geen passende strafmodaliteit, ook omdat verdachte geen bekende vaste woon- of verblijfplaats heeft in Nederland. Gelet op de hoogte van het witgewassen geldbedrag, namelijk ongeveer € 90.000,-, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden in beginsel passend.
Redelijke termijn
Als uitgangspunt in strafzaken geldt dat binnen een termijn van twee jaar na aanvang van de redelijke termijn vonnis dient te worden gewezen. De redelijke termijn is aangevangen met de inverzekeringstelling van verdachte op 19 mei 2019. De rechtbank gaat daarmee uit van een overschrijding van de redelijke termijn van drieënhalf jaar. De omstandigheid dat het strafdossier een internationaal aspect heeft, is geen rechtvaardiging voor de overschrijding van de redelijke termijn. Weliswaar is er tijd verstreken vanwege de transactievoorstellen van het openbaar ministerie aan verdachte, maar het is de keuze geweest van het openbaar ministerie om meerdere voorstellen te doen.
In plaats van een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden zal de rechtbank gezien de vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden opleggen, met aftrek van voorarrest. Dat verdachte mogelijk in het buitenland verblijft, is voor de rechtbank geen reden om de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen.

8.Het beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen inbeslaggenomen en niet teruggegeven:
1. EUR (G5752981);
2. 2000 EUR (G5752962);
3. 180 EUR (G5752963);
4. 385 EUR (G5752964);
5. 310 EUR (G5752970);
6. 9573,55 EUR (G5752971);
7. 9260,25 EUR (G5752972);
8. 9546,65 EUR (G5752974);
9. 3853,37 EUR (G5752975);
10. 9355,72 EUR (G5752976);
11. 5094,44 EUR (G5752978);
12. 3827,34 EUR (G5752984);
13. 1 STK GSM (G5752987);
14. 1 STK GSM (G5752989);
15. 1 STK Rugzak (G5753009);
16. 1 STK Boek en div bonnen (G5753011).
Verbeurdverklaring
De geldbedragen genoemd onder de nummers 1 tot en met 12 behoren aan verdachte toe. Omdat met betrekking tot die geldbedragen het bewezenverklaarde is begaan, is de rechtbank van oordeel dat deze voorwerpen moeten worden verbeurdverklaard.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen met nummers 13 tot en met 16. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd kan niet kan worden bewezen dat het ongecontroleerde bezit van de BQ-telefoon zonder meer in strijd is met het algemeen belang en dat deze dient tot het begaan van strafbare feiten. Deze telefoon is immers niet onderzocht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek
4.3
is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan
hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die
straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurdde volgende voorwerpen:
1. EUR (G5752981);
2. 2000 EUR (G5752962);
3. 180 EUR (G5752963);
4. 385 EUR (G5752964);
5. 310 EUR (G5752970);
6. 9573,55 EUR (G5752971);
7. 9260,25 EUR (G5752972);
8. 9546,65 EUR (G5752974);
9. 3853,37 EUR (G5752975);
10. 9355,72 EUR (G5752976);
11. 5094,44 EUR (G5752978);
12. 3827,34 EUR (G5752984).
Gelast de teruggave aan verdachte vande volgende voorwerpen:
13. 1 STK GSM (G5752987);
14. 1 STK GSM (G5752989);
15. 1 STK Rugzak (G5753009);
16. 1 STK Boek en div bonnen (G5753011).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.E. Leopold, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 december 2024.
[...]