In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, aangeduid als [verdachte (bedrijf LTD)]. De officier van justitie had de rechtspersoon aangeklaagd voor valsheid in geschrifte en medeplichtigheid aan oplichting van hypotheekverstrekkers. Tijdens de zitting werd door de verdediging aangevoerd dat de rechtspersoon sinds 18 juli 2023 is ontbonden, wat door de rechtbank werd bevestigd aan de hand van gegevens uit het Companies House, de Britse Kamer van Koophandel. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, omdat de rechtspersoon niet meer bestond op het moment van de aanklacht. Dit oordeel was gebaseerd op de wettelijke bepalingen die stellen dat als een rechtspersoon is ontbonden, het recht tot strafvordering vervalt. De rechtbank verklaarde ook de benadeelde partij, [naam bank 1] N.V., niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat de vervolging niet kon doorgaan. De kosten werden door beide partijen gedragen. De uitspraak benadrukt het belang van de status van rechtspersonen in strafzaken en de gevolgen van ontbinding voor strafrechtelijke vervolging.