ECLI:NL:RBAMS:2024:8470

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
13/210618-24 (zaak A) & 13/235074-24 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordelingen voor diefstallen met oplegging van ISD-maatregel

Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor drie diefstallen, waaronder diefstal door middel van valse sleutels. De feiten vonden plaats in Amsterdam, waarbij de verdachte op verschillende data goederen heeft weggenomen van verschillende aangevers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 28 juni 2024 een tas met inhoud heeft gestolen van aangeefster [aangever 1] en op 9 februari 2024 meerdere geldbedragen heeft ontvreemd van [aangever 3] en/of [aangever 4] door gebruik te maken van een bankpas die niet aan haar toebehoorde. Daarnaast heeft de verdachte op 19 juli 2024 bij Albert Heijn meerdere verpakkingen luiers gestolen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. F.T. Haak, gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de noodzaak om de maatschappij te beschermen tegen haar delictgedrag. De verdachte is een langdurig verslaafde vrouw die al jaren vermogensdelicten pleegt en heeft geen stabiele woonomgeving. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ISD-maatregel noodzakelijk is om de verdachte te helpen bij haar problematiek en om recidive te voorkomen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. E. Willeboer, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/210618-24
(zaak A)en 13/235074-24
(zaak B) (ter terechtzitting van 30 oktober 2024 gevoegd)
Datum uitspraak: 20 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
nu gedetineerd in de [Penitentiaire Inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.T. Haak en van wat verdachte en haar raadsman mr. M.L. van Gaalen naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen [aangever 4] in het kader van het spreekrecht naar voren heeft gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van zaak A:

1. diefstal van goederen, toebehorende aan [aangever 1] op 28 juni 2024;

2. diefstal door middel van valse sleutels van geldbedragen, toebehorende aan [aangever 2] op 12 februari 2024;

3. diefstal door middel van valse sleutels van geldbedragen, toebehorende aan [aangever 3] en/of [aangever 4] op 9 februari 2024;

Ten aanzien van zaak B:
diefstal van verpakkingen luiers van Albert Heijn op 19 juli 2024.
De volledige tenlasteleggingen zijn opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. De rechtbank leest de beschuldiging in zaak A onder feit 1 verbeterd in die zin dat met ‘sletels’ wordt bedoeld ‘sleutels’, gelet op de inhoud van de aangifte. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit een kennelijke verschrijving is. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het in zaak A onder feit 1 en 3 tenlastegelegde en het in zaak B tenlastegelegde. Hij heeft daartoe de relevante bewijsmiddelen opgesomd.
Ten aanzien van het in zaak A onder feit 2 tenlastegelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat op basis van de camerabeelden onvoldoende duidelijk is geworden dat verdachte de persoon is die de pintransacties heeft verricht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van alle in zaak A ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit. Verdachte heeft deze feiten ontkent. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie. De raadsman heeft met betrekking tot feit 3 naar voren gebracht dat op de camerabeelden van het café onvoldoende identificerende gezichtskenmerken zichtbaar zijn op basis waarvan kan worden vastgesteld dat de persoon op de beelden verdachte is.
Ten aanzien van zaak B heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het in zaak A onder feit 2 tenlastegelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat in zaak A onder feit 2 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de verdediging behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
4.3.2
Het oordeel over het in zaak A onder feit 1 tenlastegelegde
De rechtbank acht de diefstal van de tas met inhoud van aangeefster [aangever 1] wettig en overtuigend bewezen. Op camerabeelden van het café is te zien dat de tas door een vrouw wordt weggenomen. Verdachte is door verbalisanten en aangeefster herkend als de vrouw op de beelden. De beelden zijn ter terechtzitting getoond. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de beelden voldoende duidelijk zijn en dat hierop voldoende onderscheidende gezichtskenmerken zichtbaar zijn om een herkenning op te baseren en acht zij de herkenningen door de verbalisanten betrouwbaar. Daarbij komt dat de Airpods van aangeefster bij verdachte zijn aangetroffen.
4.3.3
Het oordeel over het in zaak A onder feit 3 tenlastegelegde
De rechtbank acht de diefstal met valse sleutel van geldbedragen van [aangever 3] en/of [aangever 4] op 9 februari 2024 wettig en overtuigend bewezen. Aangeefster heeft verklaard dat er op 9 februari 2024 om 22.57 uur was gepind bij [bedrijfsnaam 1] , om 23.08 uur bij [bedrijfsnaam 2] en om 23.13 en 23.14 uur bij [bedrijfsnaam 3] . Van beide coffeeshops zijn camerabeelden beschikbaar gesteld, waarop verbalisant een vrouw ziet pinnen. Verbalisant verklaart dat de signalementen van de vrouw op de camerabeelden overeenkomen.
De vrouw is op de camerabeelden van [bedrijfsnaam 1] door twee verbalisanten herkend als verdachte. De pintransacties op de camerabeelden van [bedrijfsnaam 1] komen qua tijdstippen en bedragen overeen met hetgeen aangeefster hierover heeft verklaard.
Bij [bedrijfsnaam 3] komt het aantal pintransacties op de camerabeelden overeen met de verklaring van aangeefster. Het tijdstip van de camerabeelden lijkt niet te kloppen, omdat dit exact tien minuten later is dan het tijdstip waarop de pintransacties volgens de aangifte hebben plaatsgevonden. Aangezien het signalement van de persoon op de camerabeelden van [bedrijfsnaam 3] overeenkomt met het signalement van de vrouw bij [bedrijfsnaam 1] , het aantal pintransacties op de camerabeelden klopt met de aangifte en het tijdstip van de pintransacties herleidbaar is gelet op de fietsafstand tussen [bedrijfsnaam 2] (waar het laatst is gepind met de pinpas) en [bedrijfsnaam 3] , gaat de rechtbank ervan uit dat ook de pintransacties in [bedrijfsnaam 3] door verdachte zijn verricht.
Van de tussenliggende pintransactie in [bedrijfsnaam 2] zijn geen camerabeelden beschikbaar. Wel heeft een medewerkster van het eetcafé verklaard dat een vrouw een bedrag van 20 euro heeft gepind. De medewerkster heeft kort samengevat het volgende signalement van deze vrouw gegeven: een jonge vrouw, naar schatting tussen de 20 en 35 jaar oud en 1,60 meter lang, ze droeg een hoofddoek en had een Noord-Afrikaans uiterlijk. Dit signalement komt overeen met het signalement van de vrouw op de camerabeelden van [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 3] . Daarnaast komt het bedrag van de pintransactie overeen met het bedrag dat aangeefster heeft genoemd in haar aangifte. Verder zijn de tijdstippen van de pintransacties herleidbaar gezien de fietsafstand tussen [bedrijfsnaam 1] (waar het laatst is gepind met de pinpas) en [bedrijfsnaam 2] ; er is sprake van een kort tijdsverloop tussen de pintransacties bij [bedrijfsnaam 1] en de pintransactie bij [bedrijfsnaam 2] (ongeveer 11 minuten). Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat ook de pintransactie in [bedrijfsnaam 2] door verdachte is verricht.
4.3.4
Het oordeel over het in zaak B tenlastegelegde
De rechtbank acht de ten laste gelegde diefstal van luiers bij Albert Heijn op 19 juli 2024 wettig en overtuigend bewezen op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A:
1
omstreeks 28 juni 2024 te Amsterdam, een tas en Airpods en een portemonnee met inhoud en een zonnebril en sleutels en oordoppen die aan [aangever 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
op meer tijdstippen op 9 februari 2024 te Amsterdam meerdere geldbedragen (te weten in totaal een bedrag van ongeveer 83 euro), die aan [aangever 3] en/of [aangever 4] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen goederen onder haar bereik heeft gebracht door middel van een sleutel tot het gebruik waarvan zij, verdachte, niet was gerechtigd (te weten een bankpas behorende bij rekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [aangever 3] en/of [aangever 4] );
Ten aanzien van zaak B:
op 19 juli 2024 te Amsterdam, meerdere verpakkingen luiers die aan Albert Heijn toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering tot het opleggen van de ISD-maatregel af te wijzen en in plaats daarvan een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Subsidiair is verzocht om een ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm op te leggen. Daarbij heeft de raadsman verzocht om het onderzoek ter terechtzitting zes weken na de beoogde uitspraakdatum (20 december 2024) te sluiten. Op die manier kan de wachttijd van drie maanden voor plaatsing bij Mondriaan worden overbrugd en kan verdachte daar aansluitend klinisch worden behandeld.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich meermaals schuldig gemaakt aan diefstal. Allereerst heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een tas met inhoud van het slachtoffer mevrouw [aangever 1] . Verdachte is binnengelopen bij het werk van het slachtoffer en heeft misbruik gemaakt van het feit dat het slachtoffer niet constant zicht had op haar bezittingen.
Daarnaast heeft verdachte met een pinpas van het slachtoffer de heer [aangever 4] bij twee coffeeshops en een eetcafé geldbedragen opgenomen, waardoor zij zich tevens schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel. Kort daarvoor is de pinpas in de woning van het slachtoffer weggenomen.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal bij de Albert Heijn. Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten, die naast schade vaak veel hinder veroorzaken voor de gedupeerde bedrijven.
Door op deze wijze te handelen heeft verdachte zich niets aangetrokken van geldende regels en geen respect getoond voor andermans eigendommen. Zij heeft daarbij enkel gehandeld met kennelijk geen ander doel dan haar eigen geldelijke gewin.
8.3.2
Reclasseringsadviezen
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 22 oktober 2024, opgemaakt door mevrouw [reclasseringsmedewerker] , reclasseringswerker bij GGZ Reclassering Inforsa. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Verdachte is omschreven als een langdurig verslaafde vrouw die al jarenlang vermogensdelicten pleegt om te kunnen voorzien in haar levensonderhoud en middelengebruik. Zij heeft geen stabiele woonomgeving en ontvangt een Wajong-uitkering.
Verdachte heeft een zoon van drie jaar oud. Zij was ten tijde van de bevalling verslaafd aan heroïne en cocaïne, waardoor haar zoon verslaafd ter wereld is gekomen. Destijds is zij uit het ouderlijk gezag ontzet. Haar zoon woont nu in een medisch pleeggezin.
Er is geprobeerd bij verdachte diagnostiek te laten uitvoeren, maar er is nog onvoldoende bekend over haar middelengebruik en eventuele psychische problematiek. Nadere diagnostiek in een klinische setting lijkt noodzakelijk om een goed beeld te krijgen van de eventuele problematiek van verdachte.
Het risico dat verdachte zich opnieuw schuldig zal maken aan het plegen van strafbare feiten is hoog, gelet op de jarenlange justitiële voorgeschiedenis, de hardnekkige drugsverslaving, de onstabiele leefsituatie en het gebrek aan motivatie voor gedragsverandering.
Ook het risico op het onttrekken aan voorwaarden is hoog. Pogingen om recidive terug te dringen in het kader van een drangkader van een voorwaardelijke veroordeling zijn al diverse keren niet geslaagd. Verdachte is haar afspraken - zowel bij de reclassering als bij de ambulante behandeling – telkens niet nagekomen, waardoor een hulpverlengingstraject nooit van de grond is gekomen.
Enkel binnen het kader van de ISD-maatregel is er een realistische kans om te komen tot gedragsverandering en beheersing van de problematiek.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 2 december 2024, eveneens opgemaakt door reclasseringswerker mevrouw [reclasseringsmedewerker] . Dit rapport is een aanvulling op het reclasseringsadvies van 22 oktober 2022 en houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
De reclassering heeft verdachte aangemeld bij Indicatiestelling Forensische Zorg (IFZ). IFZ heeft verdachte aangemeld bij de (trans)forensische kliniek [(trans)forensische kliniek] . Deze kliniek is gespecialiseerd in het behandelen van mensen met psychiatrische problemen die met justitie in aanraking zijn gekomen of dreigen te komen. Deze aanmelding is gedaan in het kader van de ISD-maatregel.
De rechtbank heeft zowel op 30 oktober 2024 als op 6 december 2024 reclasseringswerker mevrouw [reclasseringsmedewerker] als deskundige gehoord. De deskundige heeft ter terechtzitting de reclasseringsadviezen bevestigd en nader toegelicht.
8.3.3
Oplegging van de ISD-maatregel: voldaan aan ‘harde’ en ‘zachte’ ISD-criteria
Voldaan aan de ‘harde’ criteria
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezengeachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Daarnaast blijkt uit het strafblad van 16 september 2024 van verdachte dat zij in de afgelopen vijf jaren ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of een taakstraf, terwijl de in dit vonnis bewezenverklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen.
Er moet, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportages en het strafblad, ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het openbaar ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat is voldaan aan de zogenoemde ‘harde’ ISD-criteria.
Voldaan aan de ‘zachte’ criteria
Uit voormelde reclasseringsrapporten blijkt dat verdachte eerdere kansen in het kader van een drangkader niet heeft gegrepen en dat zij zich niet aan het lopend reclasseringstoezicht heeft gehouden. De reclassering heeft op 1 juli 2024, bij de voorgeleiding voor de rechter-commissaris, geadviseerd dat aan verdachte een laatste kans wordt gegeven om mee te werken aan gedragsverandering. De rechter-commissaris heeft de voorlopige hechtenis van verdachte onder voorwaarden geschorst op 1 juli 2024. Verdachte moest zich (onder meer) melden bij de reclassering en zich onthouden van het plegen van strafbare feiten. Op 2 juli 2024 heeft verdachte zich niet volgens afspraak gemeld bij de reclassering. Daarnaast heeft verdachte bij de rechter-commissaris bekend dat zij op 19 juli 2024 een winkeldiefstal heeft gepleegd. Hierdoor heeft verdachte zich niet gehouden aan de schorsingsvoorwaarden en heeft zij de aan haar geboden laatste kans niet benut. Hiermee is voldoende komen vast te staan dat het verdachte niet lukt om in een drangkader een einde te maken aan de veelvuldige recidive. De rechtbank concludeert dan ook dat is voldaan aan de zogenoemde ‘zachte’ ISD-criteria.
De rechtbank stelt daarmee vast dat aan alle criteria voor het opleggen van een ISD-maatregel wordt voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat de oplegging van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel wenselijk en noodzakelijk is om verdachte haar overlast veroorzakende delictgedrag te doorbreken en de maatschappij daartegen de beveiligen. Binnen de ISD-maatregel kan ook aandacht worden besteed aan de (verslavings)problematiek van verdachte en kan zij worden begeleid om de stappen te zetten die nodig zijn voor een veilige en zo stabiel mogelijke terugkeer in de maatschappij.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en een behandeling van de (verslavings)problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen. De tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, wordt niet in mindering gebracht op de duur van de maatregel.
Geen voorwaardelijke oplegging van de ISD-maatregel
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm aan verdachte op te leggen. De rechtbank heeft geen er vertrouwen in dat verdachte zich zal houden aan op te leggen voorwaarden, gelet op de recidive en het feit dat minder dwingende kaders nooit tot succes hebben geleid. De rechtbank ziet daarom geen ruimte om te volstaan met een ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm. Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het voorwaardelijke verzoek van de raadsman om het onderzoek pas na zes weken te sluiten af.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
telefoon (Motorola, goednummer 6478066);
ketting (goudkleurig, watervalketting voorzien van parels, goednummer 6478115)
oorsieraad (2 stuks, goudkleurig, horende bij watervalketting voorzien van parels, goednummer 6478119).
De officier van justitie heeft gevorderd dat het voorwerp onder 1 bewaard moet worden voor nader onderzoek dat niet in het kader van deze strafzaak zal plaatsvinden. Ten aanzien van de voorwerpen onder 2 en 3 vindt de officier van justitie dat deze retour moeten naar verdachte.
De raadsman heeft verzocht ook het voorwerp onder 1 aan verdachte retour te geven, omdat inbeslagname in het kader van algemeen onderzoek niet mogelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de voorwerpen onder 1, 2 en 3 aan verdachte retour kunnen worden gegeven. De rechtbank merkt daarbij op dat er geen juridische grondslag is om een voorwerp in beslag te houden voor nader onderzoek dat niet in het kader van deze strafzaak zal plaatsvinden.

10. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder feit 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder feit 1 en 3 tenlastegelegde en het in zaak B tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in
rubriek 5is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, feit 1, en zaak B:
telkens: diefstal
Ten aanzien van zaak A, feit 3:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt opde
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur
van twee (2) jaren.
Gelast de teruggaveaan [verdachte] van:
  • telefoon (Motorola, goednummer 6478066);
  • ketting (goudkleurig, goednummer 6478115);
  • oorsieraad (2 stuks, goudkleurig, goednummer 6478119).
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en Q.M.J.A. Crul, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Willeboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 december 2024.
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]