In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 december 2024 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Kassel in Duitsland. Het EAB, dat op 15 augustus 2024 is uitgevaardigd, betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in België in 1994, die op dat moment gedetineerd was. De behandeling van het EAB vond plaats op 18 december 2024, waarbij de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.J. Lamers. De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt over de toelaatbaarheid van de overlevering.
De rechtbank constateert dat de wettelijke termijn voor het beslissen op het overleveringsverzoek is verstreken, maar dat dit de rechtbank niet ontslaat van haar verplichting om een beslissing te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. Het EAB vermeldt een strafbaar feit dat in Nederland als een lijstfeit wordt aangemerkt, namelijk georganiseerde of gewapende diefstal, waarvoor in Duitsland een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, en deze uitspraak is gedaan door mr. C. Klomp als voorzitter, samen met mrs. M.C. Danel en A.L. op ‘t Hoog als rechters, in aanwezigheid van griffier mr. J.M. Esschendal. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform artikel 29, tweede lid, OLW.