ECLI:NL:RBAMS:2024:844

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
13-233835-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en toepassing van de Overleveringswet

Op 15 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Frankrijk was uitgevaardigd. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Marokko, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij het proces dat leidde tot het vonnis in Frankrijk, maar dat hij wel op de hoogte was van het voorgenomen proces en een advocaat had gemachtigd. De rechtbank concludeert dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing is.

De rechtbank heeft verder onderzocht of de weigeringsgrond van artikel 13 OLW van toepassing is, maar oordeelt dat de feiten die in het EAB zijn vermeld, deels op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. De rechtbank overweegt dat de overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering, en dat het Openbaar Ministerie niet voornemens is om de opgeëiste persoon in Nederland te vervolgen. Daarom wordt ook deze weigeringsgrond niet toegepast.

Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat de overlevering op grond van artikel 6a OLW kan worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en de tenuitvoerlegging van de in Frankrijk opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. De rechtbank beveelt de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland en schorst de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die straf. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/233835-23 (EAB II)
Datum uitspraak: 15 februari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 8 december 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 september 2019 door
Madame le Procureur de la République près le tribunal de grande instance de Bordeaux,Frankrijk (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 1 februari 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.C. de Lange, die waarneemt voor mr. D.C. Vlielander advocaat in Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis op tegenspraak gewezen op 4 juni 2019 door de 1ste correctionele kamer Gespecialiseerde Interregionale Jurisdictie ‘JIRS’ van de Correctionele Rechtbank te Bordeaux.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaren. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces, een advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren, en dat deze advocaat tijdens het proces zijn verdediging ook daadwerkelijk heeft gevoerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is derhalve niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat blijkens de feitsomschrijving in onderdeel e) van het EAB de feiten deels op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. Van toepassing van deze (facultatieve) weigeringsgrond moet evenwel worden afgezien, omdat het onderzoek is aangevangen in Frankrijk, de drugs in Frankrijk in beslag zijn genomen, het bewijsmateriaal zich daar bevindt en het Openbaar Ministerie niet voornemens is om de opgeëiste persoon voor deze feiten in Nederland te vervolgen.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 13 OLW niet van toepassing is, omdat in onderdeel f) van het EAB enkel Frankrijk, Marokko en België als pleegplaats worden genoemd.
Het oordeel van de rechtbank
Hoewel Nederland in onderdeel f) van het EAB niet is opgenomen als pleegplaats, heeft de rechtbank geconstateerd dat dit wel het geval is in onderdeel e) van het EAB, zodat zij zal toetsen of de weigeringsgrond van artikel 13 OLW van toepassing is.
Het EAB ziet op feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt vast dat het onderzoek is aangevangen in Frankrijk, de drugs in Frankrijk in beslag zijn genomen, het bewijsmateriaal zich daar bevindt, Frankrijk om overlevering van de opgeëiste persoon heeft gevraagd en het Openbaar Ministerie niet voornemens is om de opgeëiste persoon voor deze feiten in Nederland te vervolgen. In dat licht vormt het gegeven dat de feiten worden geacht wordt geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Frankrijk opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
De feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische en familiale, taalkundige, culturele en sociale banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen, onder gelijktijdige schorsing van de gevangenhouding. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 3, 11 Opiumwet en 2, 5, 6a en 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]Madame le Procureur de la République près le tribunal de grande instance de Bordeaux,Frankrijk, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf en schorst de gevangenhouding onder dezelfde voorwaarden die golden bij de eerdere schorsing. Dit bevel is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 15 februari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.