ECLI:NL:RBAMS:2024:8435

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
zaaknummer: C/13/751010 / HA ZA 24-547
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige publicatie door media over beschuldigingen van aanranding en verkrachting tegen nachtclubeigenaar

In deze zaak vordert eiser, een ondernemer en eigenaar van een nachtclub, dat de rechtbank vaststelt dat Mediahuis c.s. onrechtmatig heeft gehandeld door hem publiekelijk te identificeren als de verdachte in een politiebericht over aanranding en verkrachting van twee minderjarige meisjes. Eiser stelt dat de publicaties in de media zijn gebaseerd op onjuiste en misleidende informatie, die zijn reputatie en privacy schaden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de publicaties van Mediahuis c.s. niet onrechtmatig zijn, omdat zij steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal en bijdragen aan een maatschappelijk debat over seksueel grensoverschrijdend gedrag. De rechtbank weegt de belangen van eiser, die zijn eer en goede naam wil beschermen, tegen het recht van Mediahuis c.s. op vrijheid van meningsuiting. Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat het belang van Mediahuis c.s. zwaarder weegt, en wijst de vorderingen van eiser af. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/751010 / HA ZA 24-547
Vonnis van 11 december 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.Ch. Kaaks,
tegen

1.MEDIAHUIS NEDERLAND B.V.,2. MEDIAHUIS REGIONAAL B.V.,

beide te Amsterdam,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: Mediahuis c.s.,
advocaat: mr. L. Broers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 mei 2024 met producties 1-20,
  • de conclusie van antwoord met producties 1-25,
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is ondernemer. Hij exploiteert drie horecagelegenheden in [vestigingsplaats] en organiseert het jaarlijkse evenement [naam evenement] . Een van de drie horecagelegenheden is [naam horecagelegenheid 1] .
2.2.
Mediahuis Nederland is enig aandeelhouder van Mediahuis Regionaal. Mediahuis Regionaal is uitgever van [naam dagblad] . Het [naam dagblad] is een regionale krant is dagelijks wordt verspreidt in [vestigingsplaats] en omgeving. Mediahuis Nederland heeft geen invloed op wat [naam dagblad] schrijft of publiceert.
2.3.
[naam horecagelegenheid 1] is een nachtclub, geopend in 2020. Voorafgaand aan [naam horecagelegenheid 1] heeft [eiser] andere uitgaansgelegenheden op deze locatie geëxploiteerd. Een daarvan is [naam horecagelegenheid 2] , die van 2003 tot 2008 in het pand huisde. [naam horecagelegenheid 2] was een 16+ club met een begane grond en een bovenverdieping die alleen toegankelijk was op vertoon van een pasje. De leeftijdsgrens voor het drink van alcohol was toen 16 jaar.
2.4.
In november 2022 zijn tegen [eiser] twee aangiften gedaan van aanranding en verkrachting.
2.5.
Op [datum 1] 2023 heeft de politie op haar website een nieuwsbericht geplaatst met de titel “Eigenaar nachtclub [vestigingsplaats] verdacht van seksueel misbruik”. De inleiding luidt:
De politie [vestigingsplaats] doet onderzoek naar een eigenaar van een nachtclub in [vestigingsplaats] . De man wordt verdacht van aanranding en verkrachting van twee minderjarige meisjes in de bewuste uitgaansgelegenheid.2.6. Naar aanleiding van dit bericht heeft [naam dagblad] eveneens op [datum 1] 2023, rond het middaguur, op haar website en Facebook-pagina een artikel geplaatst met de titel “ [vestigingsplaats] nachtclubeigenaar verdacht van aanranding en verkrachting van twee minderjarige meisjes”.
2.7.
Diezelfde dag hebben meerdere mensen op Facebook gereageerd op het artikel van [datum 1] 2023. [naam 1] heeft om [tijdstip 1] uur het volgende bericht geplaatst:
[naam horecagelegenheid 1] of [naam horecagelegenheid 3] ? Enige tenten waar 13 jarigen binnen komen. [naam 2] heeft om [tijdstip 2] uur het volgende bericht geplaatst:
Heet die man niet [eiser] ?[naam 3] heeft om [tijdstip 3] uur op [naam 1] gereageerd met
[naam horecagelegenheid 1] is het, [eiser].
2.8.
In de avond, om [tijdstip 4] uur, heeft [naam dagblad] onder meer de volgende alinea aan het artikel toegevoegd:
Volgens diverse bronnen is de verdachte de eigenaar van [naam horecagelegenheid 1] . Dit is in feite de enige nachtclub in [vestigingsplaats] . De club werd eerder gerund door dezelfde eigenaar onder de namen [naam horecagelegenheid 2] , [naam horecagelegenheid 4] en [naam horecagelegenheid 5] . De politie bevestigt niets. De eigenaar van [naam horecagelegenheid 1] is niet bereikbaar via app of telefoon voor een reactie.
2.9.
Op [datum 2] 2023 heeft [naam dagblad] op haar website een artikel geplaatst met de titel “Van seksueel misbruik verdachte [vestigingsplaats] nachtclubeigenaar [eiser] . ziet eventuele rechtszaak met vertrouwen tegemoet”. De inleiding luidt:
De nachtclubeigenaar die wordt verdacht van aanranding en verkrachting van twee minderjarige meisjes in zijn [vestigingsplaats] zaak, is inderdaad de eigenaar van [naam horecagelegenheid 1] , [eiser] .
2.10.
Op 30 mei 2023 heeft de burgemeester van [vestigingsplaats] de horecavergunningen van [naam horecagelegenheid 1] en de twee andere horecagelegenheden van [eiser] ingetrokken waardoor die moesten sluiten. In een What’s App-bericht heeft de burgemeester hierover aan de fractievoorzitters van de gemeenteraad van [vestigingsplaats] geschreven:
(…) ik heb na zorgvuldige afweging op grond van diverse bestuurlijke rapportages van de politie besloten de horecavergunning van [eiser] in te trekken. Uit de rapportages blijkt dat er sprake is van langdurige overtredingen mbt toelating en alcoholverstrekking aan minderjarigen, seksueel grensoverschrijdende gedragingen en geweldsincidenten van beveiligers. Dit besluit staat los van de eventuele strafrechtelijke zaak tegen hem. Consequentie is dat zijn clubs moeten sluiten. (…)
2.11.
Op 11 juli 2023 heeft [naam 4] , journalist bij [naam dagblad] , een e-mail met vragen aan [eiser] gestuurd. In de e-mail legt [naam 4] uit dat hij bezig is met het schrijven van een artikel over [eiser] . [naam 4] verzoekt [eiser] onder meer om een reactie over de twee aangiften en om een reactie op verklaringen die bronnen hebben afgelegd over de situatie bij [naam horecagelegenheid 2] . [eiser] heeft via zijn advocaat geantwoord dat de beweringen onjuist zijn, hij de aangiften ontkent en verzocht om de publicatie van het artikel over hem uit te stellen tot het Openbaar Ministerie een definitieve beslissing heeft genomen. Wel zegt [eiser] dat hij bereid is om mee te werken aan het artikel.
2.12.
Het Openbaar Ministerie heeft besloten om [eiser] niet te vervolgen voor aanranding en verkrachting. Wel wordt [eiser] vervolgd voor het door een volwassenen verleiden van een minderjarige om bepaalde ontuchtige handelingen toe te laten dan wel zelf te verrichten, in november 2022.
2.13.
Op 10 oktober 2023 heeft [naam 4] via What’s App [eiser] verzocht om een reactie op het sepot en de vervolgingsbeslissing van het Openbaar Ministerie. [eiser] heeft onder meer bericht dat hij vanaf het begin af aan heeft voorspeld dat de feiten hem zullen vrijpleiten, het sepot een stap in de goede richting is, hij zijn volledige medewerking zal verlenen en overtuigd is dat ook de overgebleven verdenking zal komen te vervallen.
2.14.
Op 1 maart 2024 heeft [naam 4] een e-mail met vragen aan [eiser] gestuurd. In deze e-mail bericht [naam 4] dat hij nog geen reactie heeft ontvangen van [eiser] en verzoekt [naam 4] [eiser] om onder meer een reactie te geven op de aangiften en de beschuldigingen dat er in [naam horecagelegenheid 1] alcohol zou worden geschonken aan minderjarigen, er seksueel grensoverschrijdende gedragingen zouden hebben plaatsvonden, meisjes naar een aparte kamer boven de club zouden zijn meegenomen en de vervolging voor het misleiden van een minderjarige. [eiser] heeft op 8 maart 2024 via zijn advocaat summier antwoord gegeven op de vragen en ontkent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de beschuldigingen.
2.15.
Op [datum 3] 2024 heeft het [naam dagblad] in haar krant en op haar website een artikel gepubliceerd met als titel “Wat speelde zich allemaal af in de nachtclub van [eiser] .? ‘Minderjarigen kregen liters alcoholsoep en jonge meisjes werden naar boven gelokt’”. Het artikel luidt, voor zover hier van belang:
Is hij een fervent rokkenjager die jonge bezoeksters in zijn eigen nachtclub gratis drank serveerde en meelokte naar een chillruimte? Dat de [vestigingsplaats] horecaonderneming [eiser] . zich voor de rechter moet verantwoorden, verrast veel insiders in elk geval niet. Wel verbaast het hen dat hij pas nu verdacht wordt van een zedendelict.
Nachtclubeigenaar [eiser] . moet terechtstaan voor het verleiden van een minderjarig meisje tot het verrichten van seksuele handelingen. Juridisch gezien geen verkrachting of aanranding, maar wel een strafbaar feit volgens het Wetboek van Strafrecht waar een maximum gevangenisstraf van vier jaar op staat.
Volgens veel betrokkenen had de eigenaar (44) van [naam horecagelegenheid 1] aan de [adres] in [vestigingsplaats] een oogje op jonge vrouwen. Minderjarige bezoeksters van zijn club werden met ‘kannen vol gratis drank’ naar een vip-gedeelte gelokt. Daar schroomde hij niet om versierpogingen tegen de zin van bezoeksters door te zetten, klinken de beschuldigingen van meerdere kanten. (…)2.16. Op [datum 4] 2024 heeft [naam dagblad] op haar website een artikel geplaatst met de titel “Burgemeester [vestigingsplaats] : moeder van jongen die alcohol kreeg in [eiser] .’s [naam horecagelegenheid 1] heeft alsnog aangifte kunnen doen. De inleiding luidt:
De moeder van een 15-jarige jongen die in 2022 drank kreeg aangeboden in [naam horecagelegenheid 1] en daarna een verwonding aan zijn hoofd opliep, heeft waarschijnlijk alsnog aangifte kunnen doen. Dat vertelt burgmeester [naam burgemeester] , na verontwaardigde vragen van de ChristenUnie. De politie stuurde de vrouw in 2022 weg.
2.17.
De volgende dag heeft [naam dagblad] bovengenoemd artikel tevens gepubliceerd in haar krant van [datum 5] 2024. De titel van het artikel is aangepast naar: “Toch aangifte mogelijk voor 15-jarig slachtoffer [eiser] .”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht verklaart dat Mediahuis c.s. onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door hem publiekelijk te identificeren als de verdachte die geanonimiseerd was vermeld in het politiebericht van [datum 1] 2023, althans door bij het publiek de naam en identiteit van [eiser] bekend te maken als de man die in het politiebericht wordt genoemd als verdachte van verkrachting en aanranding van twee minderjarigen,
II. voor recht verklaart dat Mediahuis c.s. onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door publicatie van de artikelen van [datum 3] 2024 en [datum 4] en [datum 5] 2024,
III. Mediahuis c.s. veroordeelt om de online versies van de artikelen van [datum 3] , [datum 4] en [datum 5] 2024 en de verwijzingen hiernaar in andere online publicaties van [naam dagblad] te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,
IV. Mediahuis c.s. veroordeelt om de berichtgeving op de social media kanalen van [naam dagblad] waarin de publicatie van het artikel van [datum 3] 2024 wordt aangekondigd te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,
V. Mediahuis c.s. beveelt om een door [eiser] opgestelde rectificatie te plaatsen op de website van [naam dagblad] , zonder commentaar of bijschrift, waarbij deze rectificatie bij ieder bezoek aan de homepage in een pop-up venster verschijnt gedurende vier weken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,
VI. Mediahuis c.s. beveelt om een door [eiser] opgestelde rectificatie te plaatsen in de eerstvolgende editie van [naam dagblad] , zonder commentaar of bijschrift, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,
VII. Mediahuis c.s. veroordeelt tot betaling van een materiële schadevergoeding, nader op te maken bij staat,
VIII. Mediahuis c.s. veroordeelt tot betaling van € 25.000 aan immateriële schadevergoeding,
IX. Mediahuis c.s. veroordeelt tot betaling van de proces- en nakosten.
3.2.
[eiser] legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. Sinds [datum 1] 2023 wordt [eiser] achtervolgd door de onjuiste beschuldiging dat hij minderjarige meisjes zou hebben aangerand en verkracht. [naam dagblad] heeft door middel van het publiceren van het nieuwsbericht van de politie op [datum 1] 2023 en het daaraan toevoegen van ‘de eigenaar van [naam horecagelegenheid 1] ’ en op [datum 2] 2023 ‘de eigenaar van [naam horecagelegenheid 1] , [eiser] .’, de identiteit van [eiser] aan het grote publiek bekend gemaakt. Het artikel van [datum 3] 2024 is misleidend en onjuist omdat [naam dagblad] geruchten en roddels over gebeurtenissen die meer dan 15 jaar geleden zouden hebben plaatsgevonden koppelt aan de twee aangiften uit 2022, terwijl deze aangiftes zijn geseponeerd en de verklaringen van de geraadpleegde bronnen zijn gebaseerd op ‘van horen zeggen’. De artikelen van [datum 4] en [datum 5] 2024 bouwen voort op het artikel van [datum 3] 2024 en bevatten de verdere verdachtmakingen dat [eiser] persoonlijk alcohol verstrekte aan minderjarigen. Door de woordkeuze van de krantenkop en in het licht van de eerdere publicaties wordt ten onrechte de indruk gewekt dat een minderjarige slachtoffer is van een zedendelict gepleegd door [eiser] . Dit alles bij elkaar maakt dat Mediahuis c.s. onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. In het kader van de belangenafweging dient het recht van vrijheid van meningsuiting van Mediahuis c.s. te worden beperkt ten gunste van het belang van [eiser] op bescherming van zijn eer, goede naam, anonimiteit en persoonlijke levenssfeer uit artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM). Hierbij moet betrokken worden dat [eiser] beschermd moet worden tegen
trial by mediaen dat de onschuldpresumptie wordt gewaarborgd. [eiser] vordert verwijdering van de online versies van de artikelen en de online aankondiging daarvan, en het plaatsen van een rectificatie in zowel de krant als op de website van [naam dagblad] . Daarnaast stelt [eiser] Mediahuis c.s. hoofdelijk aansprakelijk voor zijn materiële en immateriële schade als gevolg van de onrechtmatige berichtgeving.
3.3.
Mediahuis c.s. voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van zijn vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente. Mediahuis c.s. stelt dat zij niet onrechtmatig heeft gehandeld. Het vermelden van ‘ [naam horecagelegenheid 1] ’ en nadien het aanduiden van [eiser] als ‘ [eiser] .’ valt binnen de journalistieke ethische regels en gedragscodes omdat de initialenregel is toegepast. De verwijzing naar ‘ [naam horecagelegenheid 1] ’ is een essentieel onderdeel van de berichtgeving, omdat het een #metoo situatie betrof. Verder was de identiteit van [eiser] reeds herleidbaar op basis van het nieuwsbericht van de politie dat [naam dagblad] heeft overgenomen en de reacties daarop op de Facebook-pagina van [naam dagblad] . Pas nadat [eiser] dit zelf had bevestigd aan [naam dagblad] en commentaar had gegeven op het nieuws, is bericht dat de betreffende nachtclubeigenaar ‘ [eiser] .’ was. Als publiek figuur heeft [eiser] zich meer te laten welgevallen. Het artikel van [datum 3] 2024 geeft een totaalbeeld van alle berichtgeving over [eiser] en zijn horecagelegenheid, en het journalistieke onderzoek dat [naam dagblad] daarnaar heeft gedaan. Er is geen sprake van misleiding omdat steeds duidelijk is aangegeven dat het om waarnemingen en verklaringen van bronnen (getuigen) van jaren geleden gaat en de beschuldigingen niet als feiten worden gepresenteerd. Een kop van een artikel mag pakkend zijn en een zekere mate van overdrijving bevatten. Met het artikel levert [naam dagblad] een bijdrage aan het #metoo-debat. Nu de artikelen voldoende steun vinden in het feitenmateriaal en tot stand zijn gekomen op basis van zorgvuldig journalistiek onderzoek bestaat er geen dringende noodzaak om in te grijpen in de vrijheid van meningsuiting van Mediahuis c.s.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Toetsingskader: belangenafweging
4.1.
Het gaat in deze zaak om een botsing tussen grondrechten. Toewijzing van de vorderingen van [eiser] zou een beperking inhouden van het in artikel 10 lid 1 EVRM neergelegde grondrecht van vrijheid van meningsuiting van Mediahuis c.s. met betrekking tot haar artikelen in het [naam dagblad] . De beperking van een grondrecht is slechts mogelijk indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake, wanneer de artikelen in het [naam dagblad] onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Voor het antwoord op de vraag welk recht – het recht op vrije meningsuiting of het recht ter bescherming van eer of goede naam – in dit geval zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen, waarbij alle omstandigheden van het geval in aanmerking moeten worden genomen.
4.2.
Het belang van [eiser] is erin gelegen dat zijn privacy niet onnodig wordt geschonden en dat hij niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan beschuldigingen die zijn eer en goed naam (kunnen) aantasten.
4.3.
Het belang van Mediahuis c.s. ( [naam dagblad] ) is dat zij zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken. Daarbij wordt opgemerkt dat de aard van de beschuldigingen grensoverschrijdend seksueel gedrag betreft, en dat dit als ernstige misstand wordt aangemerkt.
4.4.
Uit de Europese en nationale rechtspraak zijn de volgende niet-limitatieve gezichtspunten ontwikkeld voor de beoordeling van de (on)rechtmatigheid van een publicatie:
  • De mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal;
  • De mate waarin de openbaarmaking een bijdrage levert aan een (publiek) debat van algemeen belang;
  • De mate van bekendheid van de betrokken persoon en het eerdere gedrag van de betrokken persoon in verhouding tot de media;
  • De inhoud, vorm en gevolgen van de publicatie voor degene op wie de uitlatingen betrekking hebben;
  • Het al dan niet geven van gelegenheid tot wederhoor.
Schending privacy4.5. In haar artikel van [datum 1] 2023 noemt [naam dagblad] dat een eigenaar van een nachtclub in [vestigingsplaats] wordt verdacht van aanranding en verkrachting.Dit bericht is niet afkomstig van [naam dagblad] , maar uit het nieuwsbericht van de politie. Het overnemen van dat bericht is slechts dan onrechtmatig als dat gebeurt op een manier die de privacy van [eiser] op onrechtmatige wijze schendt. Dit is niet het geval. Aanvankelijk heeft [naam dagblad] niet meer gepubliceerd dan de politie, namelijk dat de verdachte een [vestigingsplaats] nachtclubeigenaar zou zijn. In reacties op het artikel van [datum 1] 2023 op de Facebook-pagina van [naam dagblad] wordt als naam van de nachtclub ‘ [naam horecagelegenheid 1] ’ genoemd en als naam van de verdachte ‘ [eiser] ’ genoemd. In de avond heeft [naam dagblad] de naam van de nachtclub en de volgende dag niet de naam van [eiser] maar de aanduiding ‘ [eiser] .’ in een artikel opgenomen.
Op deze gang van zaken is niets aan te merken. [naam dagblad] heeft [eiser] niet zelf beschuldigd van aanranding en verkrachting. Deze aantijgingen zijn afkomstig van aangevers en zijn geput uit het persbericht van de politie. Daarnaast worden de namen [naam horecagelegenheid 1] en [eiser] voor het eerst genoemd in de reacties op de Facebook-pagina. Pas hierna heeft [naam dagblad] haar berichtgeving aangepast met de vermelding van ‘ [naam horecagelegenheid 1] ’ en ‘ [eiser] ’. Daarbij is niet de volledige naam van [eiser] genoemd, maar alleen zijn voornaam en de eerste letter van zijn achternaam. Dit is de gebruikelijke en algemeen geaccepteerde manier om namen van verdachten te publiceren. Er is dus sprake van een beperkte schending van de privacy van [eiser] .
4.6.
[naam dagblad] stelt dat zij voor de publicatie van de naam ( [eiser] .) contact heeft gehad met [eiser] . [eiser] betwist dat. De door [naam 5] op de zitting getoonde What’s App-berichten van [datum 1] 2023 bevatten een reactie van [eiser] op de beschuldiging. Die komt precies overeen met de reactie van [eiser] zoals die in de berichten van het [naam dagblad] is opgenomen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat er voorafgaand aan het publiceren van de aanduiding ‘ [eiser] .’ contact is geweest met [eiser] .
4.7.
[eiser] heeft gewezen op een aantal gevallen waarin publicatie van naam en toenaam of van een foto van een verdachte als te vergaand is aangemerkt. Die gevallen zijn niet relevant, omdat het [naam dagblad] alleen de voornaam en de eerste letter van de achternaam van [eiser] heeft gepubliceerd.
Wel moet bij de afweging van de wederzijdse belangen zoals [eiser] naar voren heeft gebracht rekening worden gehouden met het schadelijke effect van het publiceren van informatie waarmee een persoon geïdentificeerd kan worden.
Wat de mogelijkheid van identificeren van [eiser] als verdachte betreft geldt dat de politie het kennelijk relevant heeft gevonden te publiceren dat het gaat om een eigenaar van een nachtclub. Dat is ook begrijpelijk omdat de strafbare feiten waarvan hij werd beschuldigd daar zouden hebben plaatsgevonden. Uit de reacties op het eerste bericht -waarin noch de naam van de club noch een aanduiding van [eiser] voorkwam - bleek dat verschillende personen [naam horecagelegenheid 1] en [eiser] aanwezen. [eiser] werd dus al geïdentificeerd op grond van het politiebericht. Gezien het maatschappelijk belang van beschuldigingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag is in dit geval het publiceren van beperkte aanvullende informatie (niet de volledige naam, maar wel de naam van [naam horecagelegenheid 1] en de voornaam en eerste letter van de achternaam) aanvaardbaar, ook al zou die het makkelijker maken [eiser] als verdachte te identificeren. Daarbij weegt mee dat [naam dagblad] daartoe pas is overgegaan nadat zij de juistheid van de identificaties bij [eiser] had geverifieerd en dat zijn reactie op de beschuldiging in het bericht is opgenomen.
Het artikel van [datum 3] 2024
4.8.
Het artikel van [datum 3] 2024 gaat over de verdenking tegen [eiser] , het ontstaan van [naam horecagelegenheid 2] en de beschrijvingen van onder meer oud-bezoekers en oud-medewerkers over [naam horecagelegenheid 2] en opvolgende clubs. De uitlatingen in het artikel vinden – in samenhang met het nieuwsbericht van de politie en het lopend strafonderzoek – voldoende steun in de verklaringen van verschillende personen om tot publicatie in deze vorm over te mogen gaan. Hieronder licht de rechtbank dat toe.
4.9.
Feit is dat er tegen [eiser] aangifte was gedaan van aanranding en verkrachting, zo is gebleken uit het nieuwbericht van [datum 1] 2023 van de politie. Hoewel het Openbaar Ministerie deze verdenking heeft geseponeerd, wordt [eiser] nog wel verdacht van misleiding van een minderjarige. Er liep dus een strafrechtelijk onderzoek tegen [eiser] . Dit heeft [naam dagblad] ook vermeld in het artikel.
4.10.
Journalisten van het [naam dagblad] hebben gesproken met ruim twintig personen die over de situatie bij [naam horecagelegenheid 2] hebben verklaard, waarvan elf verklaringen voor het artikel zijn gebruikt. Het artikel vindt in het bijzonder steun in de verklaringen van de volgende personen. Een oud-medewerker aangeduid als ‘ [naam 6] ’ heeft verklaard dat [eiser] probeerde om zijn toenmalige vriendin naar boven te lokken naar de vip-ruimte en dat meisjes boven gratis drank kregen. Ook de verklaring van [naam 7] is relevant. Zij verklaart dat zij als 16-jarige in de club was en over een vipruimte waar aan de lopende band grote kommen/ schalen met verschillende gemixte drankjes werden rondgegeven met rietjes in de kom zodat iedereen ervan kon drinken. Tot slot heeft
[naam 8] verklaard dat haar minderjarige zoon in mei 2022 in [naam horecagelegenheid 1] dronken is geworden en door de beveiliger op straat is gezet toen hij moest overgeven. Vervolgens is hij met zijn fiets onder een geparkeerde auto gekomen en heeft daarbij een hoofdwond opgelopen.
4.11.
In een artikel gepubliceerd op [datum 1] 2023 op de website van Haarlem105 verklaart een oud-medewerkster over haar ervaring met [eiser] . Ze beschrijft dat [eiser] handtastelijk was en dat zij een keer vrijwillig met [eiser] naar huis is gegaan en daar door hem is verkracht. De oud-medewerkster heeft geen aangifte gedaan tegen [eiser] .
4.12.
[naam dagblad] heeft in het artikel voldoende duidelijk gemaakt dat het om verklaringen van betrokkenen gaat, gelet op het gebruik van formuleringen als “volgens”, “vertelt”, “herinnert”, “op terugkijk” en het gebruik van aanhalingstekens om duidelijk te maken dat sprake is van citaten. Het artikel beval samenvattingen van verklaringen en is voldoende feitelijk gebracht. Daarnaast is door de opbouw van het artikel en het gebruik van formuleringen als “rond 2005”, “in die jaren” en “in die periode” duidelijk dat de verklaringen betrekking hebben op gebeurtenissen van jaren geleden en niet zien op de twee aangiften uit 2022.
4.13.
De verdenking in combinatie met de verklaringen van betrokkenen rechtvaardigen publicatie daarvan. Seksueel grensoverschrijdend gedrag is een misstand die de hele samenleving raakt. Dat geldt te meer wanneer minderjarigen daarbij betrokken zijn en wanneer dit zich voordoet in een openbare nachtclub.
4.14.
Aan [eiser] is voldoende mogelijkheid tot weerwoord geboden en zijn reacties zijn voor zover relevant ook in het artikel vermeld. [naam dagblad] heeft [eiser] op 11 juli 2023, 10 oktober 2024 en 1 maart 2024 benaderd en hem gevraagd naar een reactie op de beschuldigingen en vragen aan hem gesteld. Daarbij is vermeld dat [naam dagblad] voornemens was om een artikel over [eiser] te schrijven. Het artikel bevat een nauwkeurige weergave van de reactie die [eiser] via What’s App heeft gegeven. Ook is een groot deel van de reactie van de advocaat van [eiser] van 8 maart 2024 woordelijk opgenomen en is vermeld dat [eiser] ontkent dat hij zich ooit schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.
De artikelen van [datum 4] en [datum 5] 2024
4.15.
Volgens [eiser] zijn de artikelen van [datum 4] en [datum 5] 2024 onrechtmatig, omdat daarin de indruk wordt gewekt dat hij persoonlijk alcohol verstrekte aan minderjarigen en de kop van het artikel van [datum 5] 2024 de indruk wekt dat een minderjarige slachtoffer is van een zedendelict gepleegd door [eiser] , terwijl de artikelen niet gaan over een zedendelict en de uitlating van de moeder niet worden gelinkt aan concrete handelingen van [eiser] zelf.
4.16.
De artikelen van [datum 4] en [datum 5] 2024 zijn niet onrechtmatig.
4.17.
In geen van beide artikelen wordt de indruk gewekt dat [eiser] persoonlijk alcohol verstrekte aan minderjarigen. In de artikelen staat “alcohol kreeg in [eiser] .’s [naam horecagelegenheid 1] ”, “drank kreeg aangeboden in [naam horecagelegenheid 1] ” en “gratis drank kregen aangeboden”. Uit deze bewoording blijkt dat het niet [eiser] zelf was die alcohol schonk aan minderjarigen. Wel wordt genoemd dat dit plaatsvond in [naam horecagelegenheid 1] . Hier is niets onrechtmatigs aan, omdat [eiser] eigenaar is van [naam horecagelegenheid 1] .
4.18. Op zichzelf is juist dat het wat kort door de bocht is om een 15-jarige jongen die in [naam horecagelegenheid 1] dronken is geworden en vervolgens op straat gewond raakte als “slachtoffer van [eiser] .” aan te duiden. Echter, uitgangpunt is dat een kop bedoeld is om de aandacht van de lezer te trekken en daarom ongenuanceerder en kernachtiger mag zijn dan het artikel zelf. De kop moet in samenhang met de rest van het artikel worden beoordeeld. Bij lezing van het artikel blijkt dat er een verband is tussen wat de jongen is overkomen en [eiser] , omdat de jongen in de nachtclub van [eiser] dronken is geworden. Bij de keuze van de kop is Mediahuis c.s. daarom binnen de grenzen van het maatschappelijk betamelijke gebleven.
Slotsom en proceskosten
4.19.
De slotsom is dat in het kader van de belangenafweging tussen het recht op bescherming van eer en goede naam van [eiser] en vrijheid van meningsuiting van Mediahuis c.s., in dit geval het recht van Mediahuis c.s. prevaleert boven het recht op bescherming van eer en goede naam van [eiser] . Nu de publicatie van de artikelen niet onrechtmatig is jegens [eiser] , zullen zijn vorderingen worden afgewezen.
4.20.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Mediahuis c.s. worden begroot op:
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.639,00
4.21.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 4.639,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, rechter, bijgestaan door mr. S.P.F. Sneeboer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2024.