Op 15 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Frankrijk. Het EAB was gericht op de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1980. De behandeling van de vordering vond plaats na meerdere eerdere zittingen in 2019 en werd voortgezet op 1 februari 2024. Tijdens deze zitting was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.C. de Lange.
De rechtbank constateerde dat de wettelijke termijn voor het beslissen op het overleveringsverzoek was verstreken, maar dat dit de rechtbank niet ontsloeg van haar verplichting om een beslissing te nemen. De opgeëiste persoon verklaarde dat zijn persoonsgegevens correct waren en dat hij zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit had. De officier van justitie meldde echter dat het EAB niet langer van kracht was, omdat er op 9 september 2019 een nieuw EAB was uitgevaardigd. Hierop verzocht de officier van justitie om niet-ontvankelijkheid in haar vordering.
De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie niet kon worden ontvangen in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB, aangezien het EAB inmiddels was ingetrokken. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering. Deze uitspraak werd gedaan door mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter, en mrs. A.K. Glerum en A.W.T. Klappe, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. E.A. Harland. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.