ECLI:NL:RBAMS:2024:8415

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
13/301184-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben van een pistool en munitie, en het verbergen van de herkomst van geld

Op 19 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1980 en woonachtig in Amstelveen. De zaak betreft het voorhanden hebben van een pistool en munitie, alsook het verbergen van de herkomst van een aanzienlijk geldbedrag. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 5 december 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. S.A. van de Vliet, de vordering heeft gepresenteerd. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een pistool van het merk ME model 9 Mini-Para en munitie, alsook van het verbergen van de herkomst van 69.050 euro, waarvan hij wist dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging een fout bevatte met betrekking tot de pleegplaats, die moest worden gecorrigeerd van Amsterdam naar Amstelveen, maar dat dit de verdachte niet in zijn verdediging heeft geschaad.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het voorhanden hebben van het pistool bewezen is, terwijl het tweede feit, het gewoontewitwassen, niet bewezen kon worden. De verdachte is strafbaar bevonden en de rechtbank heeft een gevangenisstraf van 90 dagen opgelegd, waarvan 72 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uur. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij zijn leven op orde heeft en geen strafblad heeft. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor de afhandeling van de zaak is overschreden, maar heeft dit als een beperkte overschrijding beschouwd. Tot slot heeft de rechtbank beslist over de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen voorwerpen, waaronder het pistool en de munitie, en heeft zij de teruggave van een deel van de geldbedragen aan de verdachte gelast.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Parketnummer: 13/301184-22
Datum uitspraak: 19 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1980 in Amsterdam,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en wonende op het adres Ferdinand Bolweg 77, 1181 XD Amstelveen.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.A. van de Vliet en van wat de verdachte en zijn raadsman mr. V.A. van Biljouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1.
De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De verdachte wordt ervan beschuldigd dat
1. hij op of omstreeks 15 november 2022, in elk geval in of omstreeks de periode van 1 november 2022 tot en met 15 november 2022, te Amsterdam een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool van het merk ME model 9 Mini-Para, kaliber 7,65 mm / .32 ACP , en/of munitie van categorie III, te weten een of meer patronen, kaliber 7,65 mm / .32 ACP en/of een of meer patronen kaliber 9x19 mm, voorhanden heeft gehad;
2. hij op of omstreeks 17 november 2022, in elk geval op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2022 tot en met 17 november 2022, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, van een of meer voorwerp(en), te weten: 69.050 euro, in elk geval een (grote) hoeveelheid geld, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die 69.050 euro, in elk geval die (grote) hoeveelheid geld, was/waren en/of wie die 69.050 euro, in elk geval die (grote) hoeveelheid geld, voorhanden heeft gehad en/of die 69.050 euro, in elk geval die (grote) hoeveelheid geld, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van die 69.050 euro, in elk geval een (grote) hoeveelheid geld, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die 69.050 euro, in elk geval die (grote) hoeveelheid geld geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en hij van het plegen van het feit (als bedoeld in artikel 420bis Wetboek van Strafrecht) een gewoonte heeft gemaakt.
2.2.
De rechtbank stelt vast dat in de tenlastelegging onder feit 1 en feit 2 Amsterdam als pleegplaats is opgenomen en dat onder feit 1 (anders dan bij feit 2) niet staat vermeld ‘in elk geval in Nederland’. Tegen de achtergrond van het dossier gezien, is het echter de kennelijke bedoeling van de opsteller van de tenlastelegging geweest om aan de verdachte het verwijt te maken dat hij deze feiten thuis in Amstelveen heeft gepleegd. Uit hetgeen de verdachte daarover heeft verklaard, is het hem ook duidelijk geweest dat het wat betreft de pleegplaats in de beschuldiging om Amstelveen en niet om Amsterdam gaat. De verdediging heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van de foutief ten laste gelegde pleegplaats of anderszins blijk gegeven van enige verwarring omtrent de aan de verdachte gemaakte verwijten. Het opnemen van de pleegplaats Amsterdam moet dus worden beschouwd als een kennelijke misslag die zich in dit geval voor herstel leent zonder dat daar een wijziging van de tenlastelegging op de voet van artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering voor nodig is. De rechtbank herstelt de misslag en leest de onder 1 en 2 ten laste gelegde pleegplaats ‘Amsterdam’ als ‘Amstelveen’. De verdachte wordt door deze verbetering van de misslag niet in zijn verdediging geschaad aangezien bij hem geen onduidelijkheid heeft bestaan met betrekking tot hetgeen hem wordt verweten.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde is bewezen.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. De verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt daarom volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen, namelijk:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 5 december 2024;
  • het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2022245037-2 van 15 november 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 1] en [naam 2] (pagina 1 tot en met 4 van het dossier);
  • het geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming met registratienummer PL1300-2022245037-5;
  • het geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming met registratienummer PL1300-2022245037-6;
  • het proces-verbaal van aanvullend wapenonderzoek van 14 december 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 3] , (pagina 90 tot en met 94 van het dossier).
3.3.
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde (gewoonte)witwassen niet is bewezen zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank heeft op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij verklaart dan ook bewezen dat de verdachte
op 15 november 2022, te Amstelveen, een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk ME model 9 Mini-Para, kaliber 7,65 mm / .32 ACP, munitie van categorie III, te weten patronen, kaliber 7,65 mm / .32 ACP en patronen kaliber 9x19 mm, voorhanden heeft gehad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 72 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 180 uur subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.
7.2.
De raadsman heeft verzocht de officier van justitie niet te volgen in zijn eis een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De verdachte heeft zijn leven op orde en heeft geen strafblad. Een voorwaardelijke straf voegt niets toe, aldus de raadsman.
7.3.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
7.4.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.5.
De verdachte heeft een pistool en (bijbehorende) munitie voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van een dergelijk vuurwapen kan tot zeer gevaarlijke situaties leiden en kan mensen grote angst aanjagen. Dit brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van de samenleving mee. Vanwege de gevaarzetting van vuurwapens dient tegen het illegaal voorhanden hebben daarvan streng te worden opgetreden.
7.6.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van 15 mei 2024 dat de reclassering over de verdachte heeft opgemaakt. De reclassering schat de kans op recidive laag in. Zij ziet bij de verdachte geen risicoverhogende, maar juist beschermende factoren. De verdachte heeft zijn leven op orde: hij heeft werk en een eigen woning. Er zijn geen aanwijzingen dat hij contacten heeft in een negatief sociaal netwerk. De reclassering adviseert bij een veroordeling de verdachte een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
7.7.
De rechtbank neemt de oriëntatiepunten die de rechtbanken hebben vastgesteld als uitgangspunt. Bij het voorhanden hebben van een pistool in een woning wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden als vertrekpunt genomen.
7.8.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is sinds 6 december 2022 onder voorwaarden geschorst. Er is niet gebleken dat de verdachte zich al die tijd niet aan (een van) de voorwaarden heeft gehouden.
7.9.
De rechtbank is alles afwegend – de ernst van het bewezen verklaarde, het tijdsverloop, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – van oordeel dat een gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een taakstraf van 180 uur subsidiair 3 maanden vervangende hechtenis een passende straf is. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen. De verdachte lijkt zijn les te hebben geleerd en heeft zich al 2 jaar aan (bijzondere) voorwaarden moeten houden.
7.10.
De rechtbank stelt ten slotte vast dat de redelijke termijn waarbinnen een zaak moet zijn afgedaan, is overschreden. Deze termijn is in deze zaak is 2 jaar. De termijn is gestart op 18 november 2022, omdat de verdachte toen in verzekering gesteld is en de verdachte hieraan in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat hij door het Openbaar Ministerie zou worden vervolgd. Tot aan dit vonnis is een periode van 2 jaar en 1 maand verstreken. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat de zaak niet binnen 2 jaar kon worden afgedaan; de zaak is niet ingewikkeld en de verdediging had geen onderzoekswensen. Dat betekent dat de redelijke termijn met 1 maand is overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn is zeer beperkt. Daarom wordt volstaan met de enkele vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden.

8.Beslag

8.1.
Bij de verdachte zijn de volgende – niet teruggegeven – geldbedragen en voorwerpen in beslag genomen:
1. € 67.600,-;
2. 1 pistool;
3. 1 patroon;
4. 1 mes;
5. verdovende middelen;
6. € 100,-;
7. 1 patroon;
8. € 1.450.
8.2.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de geldbedragen aan de verdachte worden teruggegeven en dat de wapens, de patronen en de verdovende middelen aan het verkeer worden onttrokken.
8.3.
De rechtbank zal bevelen dat de geldbedragen, in totaal € 69.150,00, aan de verdachte worden teruggeven.
8.4.
Het pistool, de patronen en het mes worden onttrokken aan het verkeer. Het pistool en de patronen zijn daarvoor vatbaar, omdat met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen verklaarde is begaan en zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. Het mes dat aan de verdachte toebehoort, is ook vatbaar voor onttrekking aan het verkeer omdat het is aangetroffen in het onderzoek naar het door de verdachte begane misdrijf, terwijl het kan dienen tot het begaan van een soortgelijk misdrijf en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
8.5.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat het bij de onder 5 genoemde verdovende middelen die bij hem thuis zijn aangetroffen, gaat om MDMA, een op lijst I van de Opiumwet genoemde drug met een onaanvaardbaar risico. Het in bezit hebben van harddrugs is strafbaar gesteld in de Opiumwet. Verdovende middelen moeten, voor zover het bezit ervan niet is gecontroleerd, uit het maatschappelijk verkeer worden verwijderd. De officier van justitie heeft – zonder verdachte het voorhanden hebben van deze verdovende middelen ten laste te leggen – onttrekking aan het verkeer ervan gevorderd. De verdovende middelen hebben echter geen relatie met de ten laste gelegde feiten (een en ander zoals bedoeld in artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht). Ook kunnen zij niet in relatie komen te staan met soortgelijke feiten (een en ander zoals bedoeld in artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht). Onttrekking aan het verkeer is om die reden als beslissing in dit vonnis niet mogelijk. Aan de andere kant kan de rechtbank deze drugs bezwaarlijk aan de verdachte teruggeven, alleen al omdat de verdachte bij het in ontvangst nemen direct een strafbaar feit begaat. De enige verantwoorde beslissing die de rechtbank kan nemen, is bewaring van de verdovende middelen ten behoeve van de rechthebbende (artikel 353, tweede lid, onder c, van het Wetboek van Strafvordering). Het Openbaar Ministerie kan dan een vordering tot onttrekking aan het verkeer indienen (artikel 552f van het Wetboek van Strafvordering) dan wel te zijner tijd, wanneer de daarvoor geldende bewaartermijn is verstreken, alsnog een beslissing nemen met betrekking tot deze voorwerpen, die erop neerkomt dat de verdovende middelen alsnog aan het verkeer worden onttrokken.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36b, 36c, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart de verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van
19 (negentien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf van
180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
2. 1 pistool;
3. 1 patroon;
4. 1 mes;
7. 1 patroon.
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
1. € 67.600,-.
6. € 100,-
8. € 1.450.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
5. verdovende middelen.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Slager, voorzitter,
mrs. J.M. van Hall en H.J. Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 december 2024.