ECLI:NL:RBAMS:2024:8391

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
13/293622-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van hennepteelt en wapenbezit met strafoplegging

Op 12 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het telen van hennep en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 oktober 2021 in Amsterdam een hennepplantage met 240 hennepplanten heeft gehad, in plaats van de tenlastegelegde 480 planten. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van een pistool van het merk Glock en 74 patronen. Tijdens de zitting op 28 november 2024 heeft de verdachte bekend, maar de verdediging voerde aan dat het aantal hennepplanten lager was dan ten laste gelegd. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en de bewijsstukken, waaronder een plattegrond van de kweekruimte, in overweging genomen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele onderdelen van de beschuldigingen, maar heeft de feiten van wapenbezit en hennepteelt bewezen verklaard. De rechtbank heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en een gevangenisstraf van 180 dagen opgelegd, waarvan 135 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en daarnaast een taakstraf van 80 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de strafzaak en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/293622-21 (strafzaak)
Datum uitspraak: 12 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Willemsen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. I. Appel, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Feit 1:
hij, op of omstreeks 27 oktober 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Glock, type 19, kaliber 9x19mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, en/of
- munitie van categorie III onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten 74, in elk geval een of meerdere, patronen van het kaliber 9x19mm en/of 9x17mm voorhanden heeft gehad.
Feit 2:
hij, op of omstreeks 27 oktober 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (in een pand aan [adres] ) een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 480 hennepplanten, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Feit 3:
hij op of omstreeks 27 oktober 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid stroom, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Liander, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen stroom onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, waarbij de rechtbank verdachte wel van enkele onderdelen van deze beschuldigingen zal vrijspreken. De rechtbank licht dit hierna toe.
4.1.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich met betrekking tot de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit, de hennepteelt, heeft de raadsman aangevoerd dat er hooguit 240 hennepplanten in de kweekruimte kunnen hebben gestaan, omdat wordt uitgegaan van 8 planten per m2 en de kweekruimte ongeveer 30 m2 was. De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de plattegrond van de woning, die als bijlage II aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd. Verdachte heeft bij het verhoor van 24 maart 2023 ook verklaard dat de kwekerij uit minder dan 480 hennepplanten bestond.
4.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. De officier van justitie heeft ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten gewezen op de bekennende verklaring van verdachte. Ten aanzien van het aantal hennepplanten stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het kweken van 480 hennepplanten bewezen kan worden verklaard, omdat de politie dit heeft geverbaliseerd en verdachte niet eerder het aantal hennepplanten heeft betwist.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen en munitie van categorie III op basis van de bekennende verklaring van verdachte, het wapenrapport en het aanvullend wapenrapport. De rechtbank stelt op basis van het aanvullend wapenrapport vast dat verdachte 74 patronen voorhanden heeft zoals ten laste is gelegd.
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, en zijn raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank gaat bij haar beoordeling van feit 2 op grond van de in bijlage I genoemde wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 27 oktober 2021 heeft de politie in de woning van verdachte ( [adres] ) een hennepplantage aangetroffen met een aantal hennepplanten. In de kweekruimte, die is aangeduid als ruimte A op een door de politie getekende plattegrond, bevonden zich acht planten per m2. Deze getekende plattegrond komt overeen met de plattegrond die door de raadsman is overgelegd, waarop onder meer de afmetingen van de desbetreffende ruimte staan. Uit een vergelijking van deze plattegronden komt naar voren dat ruimte A, twee slaapkamers naast elkaar betreffen, met een gezamenlijke oppervlakte van 35,19 m2 (510 x 690 cm).
De verdediging heeft betoogd dat er zich over de gehele breedte van de ruimte een looppad bevond van 70 centimeter, waar geen planten stonden. De totale oppervlakte van dit looppad zou 4,83 m2 (70 x 690 cm) zijn. De rechtbank volgt de raadsman op dit punt en stelt vast dat de oppervlakte van de kweekruimte 30,36 m2 is (35,19 m2 minus 4,83 m2), wat naar beneden afgerond neerkomt op 30 m2. Uitgaande van 8 planten per m2, betekent dit dat zich in de kweekruimte 240 planten bevonden. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit dan ook bewezen met betrekking tot 240 hennepplanten.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hennepteelt van 240 planten op basis van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, het proces-verbaal van het aantreffen van de hennepkwekerij, de plattegrond van de woning op [adres] en de door de raadsman overgelegde plattegrond.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen. Hoewel verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij de hennepplantage met anderen heeft gebouwd, de spullen samen heeft aangeleverd bij zijn huis en een deel van de opbrengst naar deze anderen is gegaan, bevat de inhoud van het dossier onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat er een zodanig bewuste en nauwe samenwerking heeft bestaan ten aanzien van het kweken van de 240 hennepplanten dat van medeplegen in juridische zin kan worden gesproken.
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van stroom door middel van verbreking op basis van de bekennende verklaring van verdachte en de aangifte van Liander. De rechtbank zal verdachte wel vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat anderen extra stoppenkasten plaatsten, hij slechts toekeek toen ze dat deden en hij zelf alleen gebruik maakte van die stroom in zijn woning. De rechtbank is echter van oordeel dat, zelfs al zouden anderen de diefstal van stroom door verdachte hebben gefaciliteerd, dat nog niet betekent dat tussen hen een zodanig bewuste en nauwe samenwerking heeft bestaan ten aanzien van de diefstal van stroom dat van medeplegen kan worden gesproken. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om dit te kunnen vaststellen.
De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat de verdachte het ten laste gelegde feit onder 3 (voor zover de rechtbank dit bewezen zal verklaren) heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en zijn raadsman geen vrijspraak heeft bepleit.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
op 27 oktober 2021 te Amsterdam
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Glock, type 19, kaliber 9x19mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, en
- munitie van categorie III onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten 74 patronen van het kaliber 9x19mm en/of 9x17mm voorhanden heeft gehad.
ten aanzien van feit 2:
op of omstreeks 27 oktober 2021 te Amsterdam opzettelijk heeft geteeld, bewerkt, verwerkt, en verstrekt , in een pand aan [adres] , een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 240 hennepplanten.
ten aanzien van feit 3:
op 27 oktober 2021 te Amsterdam een hoeveelheid stroom dat aan Liander toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen stroom onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen. De officier van justitie heeft verder een gevangenisstraf van 180 dagen gevorderd, met aftrek van voorarrest, waarvan 135 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft hierbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
8.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het reclasseringsadvies van 15 november 2024 en de ouderdom van de zaak. Verdachte heeft zich gehouden aan eerdere afspraken met de reclassering en probeert op dit moment zijn leven weer op de rit te krijgen. De raadsman heeft daarom verzocht om een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest, met daarnaast een taakstraf.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het kweken van 240 hennepplanten. Hij heeft op een zeer professionele manier in zijn huis een hennepplantage ingericht. De productie van en de handel in hennep gaat vaak gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. Het gebruik van hennep brengt ook gezondheidsrisico’s met zich, waarvan de samenleving negatieve gevolgen ondervindt. Dat de productie gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit blijkt ook uit het feit dat verdachte illegaal stroom heeft afgetapt ten behoeve van de kwekerij. Daarnaast heeft verdachte een geladen wapen en munitie in zijn bezit gehad. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie brengt in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en versterkt bovendien in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid, temeer aangezien vuurwapens dikwijls worden gebruikt bij het plegen van ernstige strafbare feiten.
De door verdachte gepleegde feiten zijn ernstige feiten en de rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 15 november 2024. Hierin staat onder meer dat verdachte zich tijdens zijn schorsing heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden. Hij heeft zich gehouden aan het locatiegebod en heeft de CoVa training positief afgerond. De praktische leefgebieden zijn stabiel: hij heeft een stabiel inkomen uit zijn werk als zzp-er en betaalt schulden af. Sinds de onderhavige zaak woont hij bij zijn vader en is sprake van een stabiele woonsituatie. Verdachte maakt zich wel zorgen over de ontnemingsvordering die boven zijn hoofd hangt. De reclassering schat het recidiverisico als laag in en adviseert om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat interventies of toezicht niet nodig zijn.
De rechtbank heeft gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en op de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in een woning gaan de oriëntatiepunten uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden. Voor het telen van deze hoeveelheid hennep is het oriëntatiepunt 120 uur taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. De diefstal van elektriciteit is daar niet bij inbegrepen. De rechtbank neemt dit echter wel als strafverzwarende omstandigheid mee bij haar strafoplegging. Op basis hiervan acht de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden passend.
De rechtbank stelt echter vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. In dit geval bedraagt de redelijke termijn, waarin de strafzaak tegen verdachte had moeten zijn afgedaan, 2 jaar.
Verdachte is op 27 oktober 2021 in verzekering gesteld. Dit betekent dat tussen het moment waarop verdachte met zijn (mogelijke) strafvervolging bekend is geworden en de datum waarop dit vonnis is gewezen, meer dan drie jaar is verstreken en de redelijke termijn dus met ruim een jaar is overschreden. Deze overschrijding valt niet te wijten aan de opstelling van de verdediging of de ingewikkeldheid van de zaak. Bij een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan één jaar handelt de Hoge Raad naar bevind van zaken. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de hiervoor genoemde straf te matigen in die zin dat een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd namelijk één die de duur van het voorarrest van 45 dagen niet overschrijdt met daarnaast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. Daarbij weegt de rechtbank tevens mee dat verdachte lange tijd in een schorsingstoezicht heeft gelopen en zijn leven inmiddels op de rit heeft.
De rechtbank zal aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 135 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, met een proeftijd van twee jaren, alsmede een taakstraf van 80 uren. Deze strafoplegging acht de rechtbank passend en geboden.
De rechtbank wijkt daarbij af van wat de officier van justitie heeft gevorderd, onder andere omdat de rechtbank uitgaat van een andere hoeveelheid planten en omdat zij een forse(re) matiging op zijn plaats vindt vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.

9.Beslag

Onder verdachte zijn verschillende goederen in beslag genomen, zoals vermeld op de beslaglijst die aan dit vonnis als bijlage III is gehecht en als hier ingevoegd dient te worden beschouwd.
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 1 tot en met 11, te weten: een pistool, patroonhouders en munitie, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder 1 bewezen verklaarde feit is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 55, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
eendaadse samenloop van:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel
ten aanzien van feit 3:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
180 ( honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
135 (honderdvijfendertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2(
twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 (veertig) dagen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Pistool (nr. 1);
  • 1 STK Patroonhouder (nr. 2);
  • 1 STK Patroonhouder (nr. 3);
  • 1 STK Patroonhouder (nr. 4);
  • 1 STK Munitie (nr. 5);
  • 1 STK Munitie (nr. 6);
  • 1 STK Munitie (nr. 7);
  • 1 STK Munitie (nr. 8);
  • 1 STK Munitie (nr. 9);
  • 3 STK Munitie (nr. 10);
  • 1 STK Munitie (nr. 11).
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. E. Biçer en J.E. van Bruggen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Bennett, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 december 2024.
[…]
  • […]
  • […]