ECLI:NL:RBAMS:2024:8390

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
13/050842-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Smaadschrift tegen verbalisant in context van politiegeweld tijdens demonstratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 mei 2022 tijdens een demonstratie in Amsterdam een bericht op sociale media heeft geplaatst. In dit bericht beschuldigde zij een verbalisant van het slaan van haar acht maanden oude baby met een wapenstok. De verdachte, die zich zorgen maakte over politiegeweld, plaatste een foto van de verbalisant met daarbij een tekst die de verbalisant in een kwaad daglicht stelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de eer en goede naam van de verbalisant heeft aangetast door deze beschuldigingen openbaar te maken. De rechtbank oordeelde dat het beroep van de verdachte op de vrijheid van meningsuiting, zoals vastgelegd in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, niet opging, omdat de uitlatingen niet bijdroegen aan een publiek debat en onnodig grievend waren. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de uitlatingen onder de rechtvaardigingsgrond van artikel 261, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht vielen. Uiteindelijk werd de verdachte niet strafbaar verklaard op grond van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, wat betekent dat er geen straf of maatregel werd opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/050842-23
Datum uitspraak: 12 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
28 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Willemsen, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. J.R. Kramer, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
zij, op of omstreeks 7 mei 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk,
de eer en/of de goede naam van een ambtenaar, te weten verbalisant bekend onder
[nummer] (agent bij [plaats eenheid] ), gedurende of ter zake van de
rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft aangerand, door tenlastelegging
van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven,
door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld
of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd
gebracht, door
op Instagram en/of Facebook, in elk geval op sociale media, een (duidelijke) foto
van voornoemde verbalisant te plaatsen met (daarbij) de tekst:
- " Deel vooral, ik heb een klacht ingediend, maar ben niet optimistisch over de
afhandeling. (..) De man op deze foto heeft vervolgens eerst de moeder van een
vriendin tegen de grond gesmeten, omdat ze aan het filmen was om vervolgens
mijn acht maanden oude baby een klap te geven met zijn wapenstok.", en/of
- " Maar ik vind het toch een nieuw dieptepunt dat ze een acht maanden oude baby
slaan, terwijl we niet eens meer in de demonstratie stonden maar op 'veilige
afstand'. (..) En toch is het vandaag voor mij persoonlijk wel een nieuw dieptepunt.
Je baby geslagen zien worden met een wapenstok is echt iets wat ik niemand gun.",
althans woorden van gelijke aard en/of strekking.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Verdachte nam op 7 mei 2022 in Amsterdam deel aan een demonstratie voor het recht op abortus. Zij was daar onder andere met haar kinderen en man. Op een gegeven moment liep haar man met hun – op dat moment – jongste kind in een draagzak, richting een verbalisant. Verdachte heeft verklaard dat zij zag dat de verbalisant met een wapenstok op haar baby sloeg. Zij heeft daarvan namens haar kind aangifte van mishandeling gedaan. Omdat verdachte zich al langer zorgen maakte over politiegeweld, met name in de context van demonstraties, en zich hierover wilde uitspreken, heeft zij op 7 mei 2022 een bericht op Instagram en Facebook gepost over de gebeurtenis, met daarbij een foto van de betrokken verbalisant. Het Openbaar Ministerie heeft besloten de desbetreffende verbalisant niet te vervolgen voor mishandeling vanwege – kort gezegd – onvoldoende bewijs. Verdachte is daarop een artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) procedure gestart, waarna het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het beklag ongegrond heeft verklaard.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte met de berichten op Instagram en/of Facebook zich schuldig heeft gemaakt aan smaad(schrift).
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit kan worden bewezen. Het bericht levert smaad op, gelet op de duidelijke foto waarop de verbalisant herkenbaar is met de tekst dat hij de baby heeft geslagen en de oproep om het bericht te delen. Uit de reacties op het bericht op openbare kanalen blijkt ook dat de goede naam van de verbalisant is aangetast. Volgens de officier van justitie slaagt het beroep op artikel 10 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) niet, omdat het gaat om grievende teksten die op de persoon van de verbalisant zijn gericht.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. De uiting van verdachte wordt beschermd door de vrijheid van meningsuiting, gelet op artikel 10 EVRM. Er was sprake was van een uiting in de context van een maatschappelijk debat, namelijk politiegeweld in de context van demonstraties, en het is evident dat verdachte met haar uiting aan dat debat wilde bijdragen. Er was een publiek belang bij de uiting, nu die zag op toegepast politiegeweld tegen een kind, en de uiting was niet onnodig grievend voor de desbetreffende verbalisant. Verdachte heeft neutraal gewezen op ‘de man op de foto’. Het bericht laat duidelijk zien dat verdachte de politie als instituut aanspreekt en was er niet op gericht de reputatie van de politieagent in kwestie aan te tasten. Zij heeft met het plaatsen van haar bericht naar objectieve maatstaven proportioneel gehandeld. Van belang in dat kader is dat de foto bij het bericht al op internet stond. En zodra zij doorkreeg dat het bericht grievende reacties ontlokte, heeft zij de mogelijkheid om reacties te plaatsen uitgezet. Ook subjectief was zij te goeder trouw: het was niet haar intentie dat mensen ‘persoonlijk achterhaald [zouden] worden’. Het moet niet omstreden en gecompliceerd zijn om incidenten van politiegeweld in de publiciteit te brengen.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat verdachte bekend heeft op 7 mei 2022 het volgende bericht op Instagram geplaatst te hebben.

Deel vooral, Ik heb een klacht ingediend maar ben niet optimistisch over de afhandeling. Dit zijn [naam] en ik vandaag op de solidariteitsdemonstratie voor het abortusrecht in de VS. Op het moment dat deze foto genomen werd liep ik richting de agent omdat ik me zorgen maakte om een demonstrant waar drie andere agenten opzaten en die er niet uitzag alsof het goed ging. De man op deze foto heeft vervolgens eerst de moeder van een vriendin tegen de grond gesmeten omdat ze aan het filmen was om vervolgens mijn acht maanden oude baby een klap te geven met zijn wapenstok. Het komt niet als een schok dat ze een vreedzame demonstratie inreden. Het verbaasd me niks dat de politie opnieuw begon met geweld gebruiken uit het niets, de situatie escaleerde. Het komt niet als een schok dat ze het hele blackblock op hebben gepakt. Het komt niet als een schok dat ze meerdere mensen in hun gezicht hebben geraakt. En dat ik er niet meer van schrik is erg genoeg. Maar ik vind het toch een nieuw dieptepunt dat ze een acht maanden oude baby slaan, terwijl we niet eens meer in de demonstratie stonden maar op ‘veilige afstand’. Ik ben nooit fan van de politie geweest en ik weet dat mensen van kleur en vele met hun dit geweld zoveel meer meekrijgen dan ik me kan voorstellen. En toch is vandaag voor mij persoonlijk wel een nieuw dieptepunt. Je baby geslagen zien worden met een wapenstok is echt iets wat ik niemand gun. En dat alles alleen omdat we opkwamen voor het recht op abortus.”
Het bericht op Facebook is op de eerste zin na gelijkluidend. De vraag is of dit bericht binnen of buiten de grenzen van artikel 10 EVRM valt.
Het in artikel 10 EVRM vastgelegde recht op vrijheid van meningsuiting mag alleen worden ingeperkt als de beperking bij wet is voorzien, de beperking een geoorloofd doel dient en voor de beperking een noodzaak is in een democratische samenleving. Aan de eerste twee voorwaarden wordt voldaan: de beperking is bij wet voorzien in artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en het geoorloofde doel is de bescherming van de eer en goede naam van de beschuldigde.
Rest de vraag of de beperking van de vrije meningsuiting in dit geval noodzakelijk is in een democratische samenleving. Bij de beoordeling van een uitlating, dient acht te worden geslagen op de (1) bewoordingen van die uitlating alsmede op de context waarin zij is gedaan. Daarbij dient onder ogen te worden gezien of de gewraakte uitlating (2) een bijdrage kan leveren aan het publiek debat of een uiting is van artistieke expressie. Tevens dient onder ogen te worden gezien of de uitlating in dat verband (3) niet onnodig grievend is.
De rechtbank overweegt dat een uiting als beledigend kan worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft een ander bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen en hem aan te randen in zijn eer en goede naam. Het beledigende karakter van de uiting kan verder worden versterkt door de context waarin de verdachte deze heeft gedaan.
Bij het bericht is een duidelijk herkenbare foto geplaatst van de verbalisant met daarbij de tekst: “De man op deze foto heeft vervolgens eerst de moeder van een vriendin tegen de grond gesmeten, omdat ze aan het filmen was om vervolgens mijn acht maanden oude baby een klap te geven met zijn wapenstok”. Ook begint het bericht op Instagram met de zin “Deel vooral, ik heb een klacht ingediend maar ben niet optimistisch over de afhandeling”. De rechtbank is van oordeel dat het bericht hiermee niet anders kan worden gelezen dan als een publieke aanklacht tegen de desbetreffende agent dat deze haar kind zou hebben geslagen met een wapenstok. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat het niet haar bedoelding om was de eer en goede naam van de verbalisant aan te tasten. De bedoeling die verdachte met het bericht had, doet echter niet af aan voormelde associatie die het bericht, door het plaatsen van de foto met de daarbij vermelde tekst, duidelijk oproept. Verdachte heeft hiermee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het bericht zo zou worden opgevat dat de verbalisant in zijn eer en goede naam zou worden aangetast. Verdachte had moeten beseffen wat haar bericht teweeg zou brengen en dat is ook gebleken gelet op de grievende reacties die vervolgens op het bericht kwamen (en waardoor verdachte de mogelijkheid tot reageren stopzette). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte de verbalisant hiermee bij het publiek in een kwaad daglicht gesteld en zijn eer en goede naam aangetast.
De vraag is vervolgens of de context waarin de uitlating is gedaan het smadelijke karakter van de uitlating weghaalt. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat hiervan sprake kan zijn, indien de uitlating een bijdrage kan leveren aan of dienstig kan zijn aan een publiek maatschappelijk debat, een geloofsopvatting of als de uitlating onder de bescherming van artistieke expressie valt. De reikwijdte van die context wordt gevormd door het recht van de verdachte op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 EVRM.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de uitlating van de verdachte niet worden opgevat als te zijn gedaan om een publiek debat op gang te brengen. Hoewel politiegeweld een onderwerp is dat onder het publieke debat kan vallen en daaraan kan bijdragen, nodigt het door verdachte geplaatste bericht met de daarbij geplaatste duidelijke foto van de verbalisant daartoe niet uit. Door de tekst en bijgeplaatste foto wordt de aandacht van de lezer immers direct gericht op deze agent en wat hij zou hebben gedaan met daarbij ook nog het verzoek om ‘te delen’. Verdachte heeft op de zitting bovendien ook verklaard dat zij wilde dat de verbalisant lering zou trekken uit wat er was gebeurd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bericht, de gekozen bewoordingen en de foto van verbalisant geen bijdrage hebben kunnen leveren aan het publiek debat en dat de uiting ook niet in die context is gedaan.
Dit betekent dat naar het oordeel van de rechtbank met het bericht de grens van de vrijheid van meningsuiting is overschreden. Het verweer op artikel 10 EVRM wordt verworpen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 7 mei 2022 te Amsterdam, opzettelijk, de eer en de goede naam van een ambtenaar, te weten verbalisant bekend onder nr. [nummer] , agent bij de [plaats eenheid] , ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en een afbeelding verspreid, door op Instagram en Facebook, een duidelijke foto van voornoemde verbalisant te plaatsen met daarbij de tekst:
- "Deel vooral, ik heb een klacht ingediend, maar ben niet optimistisch over de afhandeling. (..) De man op deze foto heeft vervolgens eerst de moeder van een vriendin tegen de grond gesmeten, omdat ze aan het filmen was om vervolgens mijn acht maanden oude baby een klap te geven met zijn wapenstok.", en
- "Maar ik vind het toch een nieuw dieptepunt dat ze een acht maanden oude baby slaan, terwijl we niet eens meer in de demonstratie stonden maar op 'veilige afstand'. (..) En toch is het vandaag voor mij persoonlijk wel een nieuw dieptepunt. Je baby geslagen zien worden met een wapenstok is echt iets wat ik niemand gun."

6.De strafbaarheid van het feit

6.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, bepleit dat gelet op de rechtvaardigingsgrond van artikel 261, derde lid, Sr verdachte ontslagen moet worden van alle strafvervolging. Verdachte heeft zelf gezien dat haar baby werd geraakt en daarnaast heeft verdachte op het moment van publicatie te goeder trouw kunnen aannemen dat het een kwestie van algemeen belang was om dit politiegeweld aan de kaak te stellen. Verdachte heeft de verbalisant niet persoonlijk aangevallen, zij heeft een zakelijke en anonieme (zonder persoonsgegevens te vermelden) melding gemaakt van een misstand waarover veel te doen is.
6.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op artikel 261, derde lid, Sr niet slaagt.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat voor de toepasbaarheid van artikel 261, derde lid, Sr vereist is dat verdachte heeft gehandeld tot noodzakelijke verdediging, of te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het te last gelegde waar was
endat het algemeen belang de tenlastelegging eiste.
In het te goeder trouw aannemen dat het algemeen belang de beschuldiging eiste, ligt de eis besloten dat degene die het bepaalde feit ten laste legt een doel- en middelenafweging maakt: met de beschuldiging moet een redelijk doel zijn gediend en daarnaast moet nagegaan zijn of minder vergaande middelen dat doel kunnen bewerkstelligen.
De rechtbank begrijpt dat verdachte zelf heeft gezien dat haar baby is geslagen. Om die reden heeft zij ook aangifte gedaan tegen de verbalisant (en na niet verdere vervolging beklag gedaan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op grond van artikel 12 Sv) . Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte te goeder trouw heeft aangenomen dat het te last gelegde waar was in de zin van artikel 261, derde lid, Sr. Verdachte heeft echter niet te goeder trouw kunnen aannemen dat het algemeen belang de tenlastelegging eiste. Door de berichten te plaatsen op sociale media, met daarbij een duidelijk herkenbare foto, heeft verdachte een buitenproportioneel middel ingezet. Daarbij weegt mee dat de beschuldiging dat een agent een baby in een draagzak zou hebben geslagen een zeer ernstige beschuldiging is. Enige noodzaak daartoe uit oogpunt van het algemeen belang was er naar het oordeel van de rechtbank niet. Verdachte had ook andere wegen kunnen bewandelen, dat heeft zij overigens (later) ook gedaan, zoals het doen van aangifte of het indienen van een klacht.
Dit betekent dat de uitzonderingsbepaling van artikel 261, derde lid, Sr niet van toepassing is. Het beroep op de rechtvaardigingsgrond wordt verworpen.
Het bewezen feit is strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is ook overigens niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Geen straf of maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 500,- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 dagen. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 20 uren met bevel, voor het geval dat de taakstraf niet naar behoren wordt verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 10 dagen, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om toepassing te geven aan artikel 9a Sr. De gebeurtenis en de nasleep daarvan hebben impact gehad op het leven van verdachte en haar man. Verdachte wil niets liever dan het voorval achter zich laten en zich focussen op de zorg voor haar drie kinderen, die zij fulltime draagt.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plaatsen van een bericht met duidelijke foto op Instagram en Facebook, waardoor de eer en goede naam van een verbalisant is aangetast. Uit de aangifte van de verbalisant blijkt ook dat de berichten die verdachte had geplaatst hem erg hebben aangegrepen.
Hoewel er in het kader van de vrijheid van meningsuiting veel gezegd mag worden, heeft verdachte de strafrechtelijk toelaatbare grenzen met haar berichten overschreden. Ten voordele weegt de rechtbank mee dat verdachte op de zitting inzicht heeft getoond. Zij heeft laten weten dat zij nooit meer op een dergelijke wijze aandacht zal vragen als zich in haar ogen een misstand voordoet.
De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat het gaat om een ouder feit en verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Tot slot heeft verdachte verklaard dat het feit veel impact heeft gehad op haar en haar familie.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een straf geen redelijk strafdoel meer dient en dat kan worden volstaan met de constatering dat verdachte het strafbare feit heeft gepleegd en dat zij daarvoor strafbaar is. De rechtbank zal op grond van artikel 9a Sr aan verdachte daarom geen straf of maatregel opleggen.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Smaadschrift, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. E. Biçer en J.E. van Bruggen rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Bennett griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 december 2024.
[…]