ECLI:NL:RBAMS:2024:8365

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
13-242959-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 19-jarige man voor diefstal in vereniging door middel van een valse sleutel

Op 22 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 19-jarige man, die werd beschuldigd van diefstal in vereniging en oplichting. De man werd veroordeeld voor diefstal van een geldbedrag van €500,00 door gebruik te maken van een valse sleutel, in dit geval een bankpas en bijbehorende pincode. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 3 maanden op, met aftrek van het voorarrest. De verdachte werd echter vrijgesproken van de oplichting in vereniging, omdat de rechtbank niet kon vaststellen dat hij betrokken was bij de oplichtingshandelingen. De zaak omvatte twee afzonderlijke tenlasteleggingen: zaak A, waarin de verdachte werd beschuldigd van oplichting en diefstal, en zaak B, waarin hij werd beschuldigd van diefstal door middel van een valse sleutel. De rechtbank oordeelde dat de diefstal door pinnen op 26 juli 2024 bewezen was, maar sprak de verdachte vrij van de andere tenlasteleggingen. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen betrokkenheid bij de oplichting kon worden aangetoond, terwijl de diefstal door pinnen wel bewezen werd geacht, mede door de bekentenis van de verdachte. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/242959-24 (zaak A) en 13/308408-24 (zaak B)
Datum uitspraak: 22 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 november 2024.
De afzonderlijke dagvaardingen met de hiervoor genoemde parketnummer zijn ter terechtzitting gevoegd. De zaken worden hierna als zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. van der Veen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.W. Wurpel, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
zaak A
feit 1:
oplichting (in vereniging) van [naam slachtoffer 1] op 26 juli 2024 in Aalsmeer, door zich onder andere voor te doen als medewerker of koerier van een bank en aangeefster te bewegen tot het afgeven van haar bankpassen, bijbehorende pincodes, Raboreader en sieraden;
feit 2:
diefstal (in vereniging) van € 500,00 toebehorende aan [naam slachtoffer 2] en € 500,00 toebehorende aan [naam slachtoffer 1] in de periode van 13 juli 2024 tot en met 26 juli 2024 in Aalsmeer, door middel van het gebruik van bankpassen en bijbehorende pincodes (een valse sleutel);
zaak B
diefstal van € 500,00 toebehorende aan [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] op 13 juli 2024 in Aalsmeer, door middel van het gebruik van een bankpas en bijbehorende pincode (een valse sleutel).
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de in zaak A onder feit 1 ten laste gelegde oplichting van [naam slachtoffer 1] (hierna: [naam slachtoffer 1]) en de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal in vereniging van een geldbedrag, toebehorende aan diezelfde [naam slachtoffer 1]. De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangevoerd dat aan een dergelijke oplichting, oftewel een babbeltruc, een keten van handelingen zit verbonden die wordt gekenmerkt door een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en afstemming tussen de verschillende daders. Vaststaat dat verdachte degene is die op 26 juli 2024 met de bankpas en bijbehorende pincode van [naam slachtoffer 1] een geldbedrag van € 500,00 heeft gepind. Daarmee maakt verdachte, volgens de officier van justitie, deel uit van de voornoemde keten. De officier van justitie heeft zich dan ook op het standpunt gesteld dat de onder feit 1 ten laste gelegde oplichtingshandelingen mede aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte partieel vrij te spreken van de onder feit 2 ten laste gelegde periode, alsmede van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op de diefstal door middel van een valse sleutel gepleegd op 13 juli 2024, aangezien dit onderdeel reeds ten laste is gelegd in zaak B.
Daarnaast heeft de officier van justitie gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de in zaak B ten laste gelegde diefstal van een geldbedrag, toebehorende aan [naam slachtoffer 2] (hierna: [naam slachtoffer 2]) en [naam slachtoffer 3], door middel van een valse sleutel, gepleegd op 13 juli 2024.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de diefstal door middel van een valse sleutel op 13 juli 2024, zoals ten laste gelegd in zaak B, algehele vrijspraak bepleit. Verdachte heeft betrokkenheid bij dit feit ontkend. Weliswaar bevat het dossier camerabeelden en een door een verbalisant op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van herkenning, maar dit biedt volgens de verdediging onvoldoende overtuigend bewijs om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal.
Ten aanzien van de in zaak A onder feit 1 ten laste gelegde oplichting in vereniging op 26 juli 2024 heeft de verdediging zich eveneens op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken, wegens het gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Tot slot heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de in zaak A onder feit 2 ten laste gelegde diefstal door middel van een valse sleutel, gepleegd op 26 juli 2024, kan worden bewezen, aangezien verdachte dit feit van meet af aan heeft bekend. Met de officier van justitie heeft de verdediging zich, ten aanzien van de onder feit 2 ten laste gelegde periode, alsmede van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op de diefstal door middel van een valse sleutel gepleegd op 13 juli 2024, op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak zaak Afeit 1 – oplichting [naam slachtoffer 1] op 26 juli 2024
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – niet bewezen dat verdachte zich op 26 juli 2024 in Aalsmeer schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde oplichting in vereniging van [naam slachtoffer 1] en spreekt verdachte daarvan vrij. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
[naam slachtoffer 1] heeft op 26 juli 2024 aangifte gedaan van oplichting. In haar aangifte heeft ze verklaard diezelfde dag te zijn gebeld door een onbekend nummer. Tijdens het telefoongesprek werd haar, door iemand die zich voordeed als medewerker van een bank, opgedragen om haar bankpassen, Raboscanner en sieraden in een envelop te doen. Op die envelop moest aangeefster de tekst RABO557 schrijven. De envelop werd bij aangeefster thuis, door iemand die zich voordeed als koerier van de bank, opgehaald. In de aangifte omschrijft aangeefster de koerier als een lange, donkere en gespierde man met een baard.
Diezelfde middag werd verdachte, samen met een ander, aangehouden nadat hij na afloop van een verdachte pintransactie op de vlucht was geslagen. In de auto waar verdachte uit vluchtte werd in het dashboardkastje een envelop met daarop de tekst RABO557 aangetroffen. In de envelop zaten meerdere sieraden die van aangeefster bleken te zijn. De bankpassen en Raboscanner van aangeefster werden samen met een geldbedrag teruggevonden in een vuilnisbak in de buurt van de plek waar verdachte werd aangehouden. Tijdens de insluitingsfouillering van verdachte werden in zijn schoen tevens twee verscheurde enveloppen aangetroffen met daarop de tekst RABO557.
Zoals hierna onder 3.3.2.1 wordt overwogen, acht de rechtbank het pinnen van € 500,00 met de bankpas van aangeefster bewezen. De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde oplichting niet kan worden bewezen, omdat de rechtbank niet kan vast stellen dat verdachte op enige wijze betrokken is geweest bij de ten laste gelegde oplichting van aangeefster. Verdachte had geen baard ten tijde van het ten laste gelegde en voldoet daarmee niet aan het door aangeefster gegeven signalement van degene die de envelop bij haar thuis kwam ophalen. Daarnaast bevat het dossier ook geen aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat verdachte degene is geweest die zich in het telefonische gesprek met aangeefster heeft voorgedaan als medewerker van een bank. Tot slot maakt het enkele feit dat de ontfutselde pinpas kort na de babbeltruc bij verdachte is aangetroffen niet dat hij wetenschap had van of opzet had op de daarvoor gebruikte oplichtingsmiddelen.
3.3.2.1 Bewezenverklaring zaak Afeit 2 – diefstal door pinnen op 26 juli 2024
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat de ten laste gelegde diefstal in vereniging door middel van een valse sleutel, gepleegd op 26 juli 2024, is bewezen, gelet op de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte.
3.3.2.2 Partiële vrijspraak zaak Afeit 2 – diefstal door pinnen op 13 juli 2024
De rechtbank is van oordeel dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde periode, alsmede van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op de diefstal door middel van een valse sleutel gepleegd op 13 juli 2024, nu de rechtbank (zie onder 3.3.3) tot een vrijspraak komt van de diefstal door middel van het pinnen op 13 juli 2024.
3.3.3
Vrijspraak zaak B – diefstal door pinnen op 13 juli 2024
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – niet bewezen dat verdachte zich op 13 juli 2024 in Aalsmeer schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal van € 500,00 toebehorend aan [naam slachtoffer 2] door middel van een valse sleutel en spreekt verdachte daarvan vrij. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Het dossier bevat een aangifte van [naam slachtoffer 2], waarin zij beschrijft hoe haar pinpas en pincode met een babbeltruc is buitgemaakt. Daarnaast bevinden zich in het dossier camerabeelden van het pinnen met die pinpas, een proces-verbaal van beschrijving van de camerabeelden en een proces-verbaal van herkenning, waarin de verbalisant heeft verklaard verdachte te herkennen als de persoon die is te zien op de camerabeelden.
Ter terechtzitting zijn de camerabeelden getoond en aan de hand daarvan heeft de rechtbank, met instemming van de raadsman en de officier van justitie, in raadkamer een eigen waarneming vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat de uiterlijke kenmerken van verdachte niet overeenkomen met die van de persoon die is te zien op de camerabeelden van 13 juli 2024. De herkenning van de verbalisant is mede gelet daarop onvoldoende betrouwbaar om tot bewijs te kunnen dienen. Daarmee kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte op voornoemde dag degene is geweest die met de gestolen pinpas van [naam slachtoffer 2] een geldbedrag heeft gepind.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van zaak B
feit 2
tezamen en in vereniging met een of meer anderen op 26 juli 2024 te Aalsmeer een geldbedrag van in totaal € 500,00 dat geheel aan [naam slachtoffer 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas en een bijbehorende pincode, tot het gebruik waarvan verdachte niet bevoegd was.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook voor het bewezenverklaarde feit strafbaar.
7. Motivering van de straf
7.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van de door haar bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel – naast de algemene voorwaarden – de bijzondere voorwaarden worden verbonden, zoals door de reclassering geadviseerd in een rapport van 31 juli 2024, te weten: een meldplicht bij de reclassering, het realiseren van een adequate dagbesteding, deelnemen aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en meewerken aan de begeleiding en ondersteuning door Intensief Forensische Aanpak. Het tevens door de reclassering geadviseerde contactverbod hoeft volgens de officier van justitie geen deel uit te maken van de bijzondere voorwaarden. De officier van justitie vindt dat – gelet op het advies van de reclassering – het jeugdstrafrecht niet van toepassing is. Verdachte is eerder volgens het volwassenenstrafrecht berecht en de in te zetten interventies passen niet enkel binnen het jeugdstrafrecht.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest overstijgt. Daarnaast heeft de raadsman zich – met de officier van justitie – op het standpunt gesteld dat een voorwaardelijk strafdeel met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden wenselijk is. De raadsman heeft tevens bepleit dat er eventueel een taakstraf aan verdachte kan worden opgelegd. De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de toepassing van het jeugdstrafrecht, dan wel het volwassenenstrafrecht.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal door middel van een valse sleutel in vereniging. Verdachte heeft met een ontvreemde bankpas en een verkregen pincode onbevoegd een geldbedrag van de rekening van het 83-jarige slachtoffer opgenomen. Dit is een ernstig feit, dat naast (financiële) schade vaak veel overlast en gevoelens van onmacht en onveiligheid bij de slachtoffers teweeg brengt. Verdachte heeft bij zijn handelen alleen maar zijn eigen financiële gewin tot doel gehad en geen rekening gehouden met de gevolgen voor het kwetsbare slachtoffer.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van wat verdachte ter terechtzitting naar voren heeft gebracht over zijn persoonlijke omstandigheden. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 10 oktober 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in 2024 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een diefstal door middel van een valse sleutel.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van reclasseringsrapportages, waaronder het meest recente adviesrapport van 31 juli 2024, opgesteld door [naam reclasseringsmedewerker], reclasseringswerker. Daarin schrijft de reclassering dat er aanwijzingen zijn voor een (deels) negatief sociaal netwerk. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard afstand te hebben genomen van zijn negatieve sociale netwerk en voornemens te zijn om zijn opleiding te hervatten. Volgens de reclassering is er verder sprake van een steunend familienetwerk. De reclassering heeft in het rapport ten slotte schorsingsvoorwaarden geadviseerd. De reclassering heeft in een adviesrapport van 31 januari 2023, opgesteld ten behoeve van de inhoudelijke behandeling van een andere vergelijkbare zaak, volwassenenstrafrecht toe te passen. Verdachte lijkt onder andere over handelingsvaardigheden te beschikken om zijn leven op orde te krijgen en te behouden en daarnaast passen de in te zetten interventies niet enkel binnen het jeugdstrafrecht, maar tevens binnen het volwassenenstrafrecht.
De straf
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat verdachte volgens het volwassenenstrafrecht dient te worden berecht.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en de omstandigheid dat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Dit betekent dat de rechtbank een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen dan gevorderd. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van het voorarrest passend en geboden. De rechtbank zal – anders dan door de officier van justitie en de raadsman is betoogd – geen voorwaardelijk strafdeel met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden aan verdachte opleggen, omdat verdachte de gevangenisstraf die aan hem wordt opgelegd al heeft uitgezeten.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank is in raadkamer tot het oordeel gekomen dat verdachte de gevangenisstraf die aan hem wordt opgelegd al heeft uitgezeten en heeft daarom op 11 november 2024 bevolen dat de voorlopige hechtenis van verdachte moet worden opgeheven. Dit bevel is apart opgemaakt.

8.Beslag

Onder verdachte zijn in het onderzoek naar het in zaak A ten laste gelegde de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2024176641-G6532641, zwart, merk: Nokia TA-1174);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2024176641-G6532655, zwart, merk: Apple).
Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe en zijn nog niet aan hem teruggegeven. De officier van justitie en de raadsman van verdachte hebben zich op het standpunt gesteld dat beide telefoons aan verdachte moeten worden teruggegeven.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen telefoons aan verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 47 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen het in zaak A, onder feit 1 en in zaak B ten laste gelegde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde in zaak A, onder feit 2, heeft begaan, zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A (feit 2):
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Zaak A:
Beslag
Gelast
de teruggave aan verdachte, [verdachte], van:
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2024176641-G6532641, zwart, merk: Nokia TA-1174);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2024176641-G6532655, zwart, merk: Apple).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. C. Huizing-Bruil en M.A. Boerhorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Pont, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2024.
[…]

[…]

[…]