ECLI:NL:RBAMS:2024:8363

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
13/222235-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen met aanzienlijke geldbedragen in Amsterdam

Op 5 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van witwassen. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 18 mei 2019, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte grote contante geldbedragen in euro's en dollars heeft gewisseld en vervoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte over een totaalbedrag van 73.216 dollar en 25.415 euro beschikten, waarvan de herkomst niet kon worden verklaard door legale inkomsten. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor het vermoeden van witwassen, en dat de verdachte en de medeverdachte wisten dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van de in beslag genomen geldbedragen uitgesproken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de officier van justitie en de raadsman aanwezig waren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/222235-20
Datum uitspraak: 5 december 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1974,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.W.M. van der Linde. De raadsman mr. H.G. Koopman, die bij de zitting aanwezig was, was niet gemachtigd.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat zij zich op 18 mei 2019 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van geldbedragen van 73.216,- dollar en/of 25.415,- euro.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een
bijlageen geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De raadsman heeft bepleit dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard, omdat deze niet is betekend op het adres van verdachte in Spanje. De rechtbank verwerpt het verweer. De omstandigheid dat uit verricht politieonderzoek in 2022 blijkt dat verdachte toen een adres in Spanje had, maakt niet dat op dat adres de dagvaarding uitgereikt moest worden. Verdachte heeft dit adres zelf niet als correspondentieadres opgegeven, staat daar niet ingeschreven en h ook is niet gebleken dat zij daar verblijft. De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde kan worden bewezen. Op basis van het onderzoek is vast komen te staan dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] over grote contante geldbedragen heeft beschikt die niet kunnen worden verklaard door legale inkomsten.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal eerst uitleggen welke toets moet worden aangelegd bij de beoordeling of sprake is van witwassen. Daarna zal de rechtbank beoordelen of wordt gekomen tot een bewezenverklaring van witwassen.
Wettelijk kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b, Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of, ondanks de verklaring van verdachte, het witwassen bewezen kan worden op de grond (dat het niet anders kan zijn dan) dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring van verdachte is uitgebleven, mag de rechtbank die omstandigheid betrekken in haar bewijsoverwegingen.
Beoordeling
Bij de beoordeling van de vraag of verdachte zich aan witwassen heeft schuldig gemaakt, dient als uitgangspunt te worden genomen dat het onderzoek geen direct bewijs heeft opgeleverd dat het gehele tenlastegelegde geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Dit betekent dat eerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. In dat verband leidt de rechtbank uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Gerechtvaardigd vermoeden
Op 18 mei 2019 heeft de politie waargenomen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] afzonderlijk meerdere wisseltransacties hebben uitgevoerd bij verschillende geldwisselkantoren. Daarbij hebben zij geldbedragen in euro’s gewisseld naar dollars en andersom. Tussendoor hebben verdachte en [medeverdachte] elkaar ontmoet, waarbij [medeverdachte] twee witte enveloppen aan verdachte heeft gegeven. De politie heeft navraag gedaan bij medewerkers van de geldwisselkantoren. Die hebben verklaard dat [medeverdachte] onder andere geldbedragen van 4.000,- dollar en € 3.000,- heeft gewisseld.
Verdachte en [medeverdachte] hebben daarnaast op 18 mei 2019 grote geldbedragen in contanten vervoerd. Bij hun aanhouding is in de handtas van verdachte ongeveer tienduizend dollar en tienduizend euro aangetroffen. In de portemonnee van [medeverdachte] is ongeveer vierduizend dollar en vierhonderd euro gevonden. Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte en [medeverdachte] is bovendien nog meer contant geld gevonden. In totaal is er een bedrag van 73.216,- dollars en € 25.415,- aangetroffen en in beslag genomen. Dit geldbedrag houdt omgerekend in de destijds geldende valuta in: € 91.032,00.
Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van een criminele herkomst van de aan verdachte tenlastegelegde geldbedragen. De rechtbank gaat ervan uit dat zowel verdachte als [medeverdachte] wetenschap hebben gehad van de gehele omvang van het inbeslaggenomen geld. Verdachte en medeverdachte zijn een stel en wonen in hetzelfde huis, waarbij een groot deel van het inbeslaggenomen geld is aangetroffen in een slaapkamer die aan hen toegeschreven wordt en waarvan de deur op slot zat. De rechtbank stelt daarom vast dat het witwasvermoeden ten aanzien van het gehele tenlastegelegde bedrag van toepassing is voor beide verdachten.
Gelet hierop mag van verdachte worden verlangd dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geld.
Verklaring van verdachte en medeverdachte
Verdachte heeft tijdens haar politieverhoor geen verklaring gegeven over de herkomst van het inbeslaggenomen geld en heeft ontkend hiervan af te hebben geweten. Zij heeft aangegeven geen werk te hebben. In verband met haar import- en exportbedrijf heeft zij leningen afgesloten bij Nederlandse en Spaanse banken. Daarnaast heeft verdachte een appartement in Venezuela verkocht, maar zij kan niet bij de opbrengst van de verkoop vanwege de politieke situatie in dat land.
[medeverdachte] heeft verklaard dat het inbeslaggenomen geld van hem is en dat verdachte niet af weet van het gevonden geld in hun woning. Hij heeft als verklaring voor de herkomst aangegeven dat hij grond heeft verkocht in Venezuela. De opbrengst heeft hij in delen vanuit Venezuela laten overkomen. Daarnaast heeft hij geld verdiend met het verkopen van auto’s en het werken als schoonmaker. In totaal heeft hij ongeveer 15 à 20.000 euro geleend ten behoeve van een eigen bedrijf.
Verdachte en [medeverdachte] hebben hun verklaringen over de herkomst van het inbeslaggenomen contante geld met schriftelijke stukken onderbouwd. Zij betogen dat verdachte € 42.900,- heeft geleend bij Spaanse banken en ongeveer € 14.000,- heeft opgenomen van creditcards. [medeverdachte] heeft ongeveer € 33.000,- ontvangen vanuit Spaanse leningen en creditcardopnames. Daarnaast heeft hij in juni 2019 twee auto’s verkocht en in de periode van december 2018 tot met mei 2019 totaal € 8.904,31 aan loon ontvangen als schoonmaker. De verkoopopbrengst van zijn woning in Venezuela bedroeg 40.000 dollars.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte en [medeverdachte] hiermee een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring hebben gegeven dat de inbeslaggenomen geldbedragen niet van misdrijf afkomstig zijn.
Onderzoek van de gegeven verklaringen
Het openbaar ministerie heeft nader onderzoek verricht naar de verklaringen van verdachte en [medeverdachte]. De rechtbank is van oordeel dat uit dit onderzoek naar voren komt dat verdachte en [medeverdachte] over grote contante bedragen hebben kunnen beschikken die niet kunnen worden verklaard door legale inkomsten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De opgegeven legale inkomsten zien grotendeels op inkomsten gegenereerd uit afgesloten geldleningen en opgenomen geldbedragen van creditcards in de periode van 2016 tot 2018. Niet is vast komen te staan dat dit geleende geld het geld is dat bij verdachten op 18 mei 2019, en daarmee geruime tijd later, in contanten is aangetroffen. De door verdachten opgegeven inkomstenbronnen verklaren evenmin de op die datum aangetroffen geldbedragen. Uit onderzoek is gebleken dat verdachte en [medeverdachte] gezamenlijk beheerder zijn van het exportbedrijf ‘[naam bedrijf]’. Uit informatie van de Spaanse autoriteiten blijkt echter dat dit bedrijf geen werkelijke financiële activiteiten heeft verwezenlijkt, waardoor het volgens de Spaanse autoriteiten een fictief opgezet bedrijf betreft. Van verdere inkomsten van verdachte is niet gebleken.
Het inkomen van [medeverdachte] is te summier om de omvang van de tenlastegelegde bedragen te ondervangen. Uit onderzoek naar bankrekeningnummer [rekeningnummer] is immers gebleken dat hij tot de dag van de aanhouding een salaris van € 7.289,83 heeft ontvangen van zijn werkgever. [medeverdachte] heeft daarnaast gesteld opbrengsten uit de verkoop van auto’s te hebben ontvangen. Deze auto’s zijn echter pas na de tenlastegelegde datum verkocht en kunnen daarom niet de aangetroffen geldbedragen verklaren. Uit de door [medeverdachte] overgelegde stukken blijkt tot slot wel dat hij een woning heeft gekocht in de zomer van 2015 in Venezuela, maar niet dat hij deze woning in juli 2017 daadwerkelijk heeft verkocht. Ook hieruit worden de aangetroffen contante geldbedragen dus niet verklaard.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte het vermoeden van witwassen niet heeft weerlegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen andere conclusie mogelijk dan dat de contante geldbedragen met een totaal van 73.216,- dollar en 25.415,- euro onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit ook wist. Verdachte heeft deze contante bedragen voorhanden gehad en omgezet. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte dit geld heeft witgewassen.
Medeplegen van witwassen
De rechtbank is verder van oordeel dat in de gegeven omstandigheden sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte]. Er was sprake van een economische eenheid, omdat zij een liefdesrelatie hadden en samenwoonden. Daarnaast hebben zij samengewerkt bij het verrichten van de verschillende geldwisseltransacties die zijn waargenomen op 18 mei 2019. De rechtbank acht daarom bewezen dat sprake is van medeplegen.
4.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 18 mei 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander contante geldbedragen van in totaal 73.216,- dollar en 25.415,- euro voorhanden heeft gehad en heeft omgezet, terwijl zij, verdachte, en haar mededader wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort
vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

7.De motivering van de straf

7.1.
De strafeis van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, zal worden opgelegd. Hierbij is rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte zich al geruime tijd niet in Nederland bevindt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar. De officier van justitie heeft hierbij meegewogen dat het een zaak met een internationaal karakter betreft en dat er pogingen tot een buitengerechtelijke afdoening door middel van een transactie te komen zijn gedaan om procesafspraken te maken. Nu de eis een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf inhoudt, kan worden volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
7.2.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan witwassen van aanzienlijke geldbedragen. Witwassen is een ernstig feit dat bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit. Het leidt er toe dat uit misdrijf verkregen geld een schijnbaar legale herkomst krijgt, waarna de pleger van het misdrijf vrijelijk over dat geld kan beschikken.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 14 oktober 2024,
waaruit blijkt dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met justitie in Nederland. Verdachte heeft zich direct na haar aanhouding uitgeschreven van haar adres in Nederland en is compleet van de radar verdwenen.
Strafoplegging
De rechtbank heeft voor de strafmaat aansluiting gezocht bij de door de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor fraudedelicten. Bij een fraudebedrag van tussen de € 70.000,- en € 125.000,- is het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tussen de vijf en negen maanden of een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht een taakstraf geen passende strafmodaliteit, ook omdat verdachte geen bekende vaste woon- of verblijfplaats heeft in Nederland. Gelet op de hoogte van het witgewassen geldbedrag, namelijk ongeveer € 90.000,-, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden in beginsel passend.
Redelijke termijn
Als uitgangspunt in strafzaken geldt dat binnen een termijn van twee jaar na aanvang van de redelijke termijn vonnis dient te worden gewezen. De redelijke termijn is aangevangen met de inverzekeringstelling van verdachte op 19 mei 2019. De rechtbank gaat daarmee uit van een overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer drieënhalf jaar. De omstandigheid dat het strafdossier een internationaal aspect heeft, is geen rechtvaardiging voor de overschrijding van de redelijke termijn. Weliswaar is er tijd verstreken vanwege de transactievoorstellen van het openbaar ministerie aan verdachte, maar het is de keuze geweest van het openbaar ministerie om meerdere voorstellen te doen.
In plaats van een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden zal de rechtbank daarom een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden opleggen, met aftrek van voorarrest. Dat verdachte mogelijk in het buitenland verblijft, is voor de rechtbank geen reden om de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen.

8.Het beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen inbeslaggenomen en niet teruggegeven:
1. EUR (G5752977);
2. 540 EUR (G5752996);
3. 3842,09 EUR (G5752983);
4. 2603,63 EUR (G5752988);
5. 3818,66 EUR (G5752990);
6. 2879,62 EUR (G5752995);
7. 1 STK GSM (G5752991);
8. 1 STK GSM (G5752994);
9. 1 DV Bon (G5753012).
Verbeurdverklaring
De geldbedragen genoemd onder de nummers 1 tot en met 6 behoren aan verdachte toe. Omdat met betrekking tot die geldbedragen het bewezenverklaarde is begaan, is de rechtbank van oordeel dat deze voorwerpen moeten worden verbeurdverklaard.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen met nummers 7, 8 en 9.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek
4.3.
is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan
hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die
straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurdde volgende voorwerpen:
1. EUR (G5752977);
2. 540 EUR (G5752996);
3. 3842,09 EUR (G5752983);
4. 2603,63 EUR (G5752988);
5. 3818,66 EUR (G5752990);
6. 2879,62 EUR (G5752995).
Gelast de teruggave aan verdachte vande volgende voorwerpen:
7. 1 STK GSM (G5752991);
8. 1 STK GSM (G5752994);
9. 1 DV Bon (G5753012).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.E. Leopold, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 december 2024.
[...]