2.11.Verdeling huwelijksvermogen
2.11.1.Beide partijen hebben een verzoek gedaan ten aanzien van de verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen.
2.11.2.Nu is gesteld noch gebleken dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, moet gelet op het bepaalde in artikel 1:94 van het (oud) BW worden aangenomen dat tussen de op 26 september 2003 met elkaar gehuwde partijen een algehele gemeenschap van goederen bestaat. Dat betekent dat de huwelijksgemeenschap ingevolge artikel 1:100 lid 1 BW bij helfte dient te worden verdeeld.
2.11.3.Voor de vaststelling van de omvang en samenstelling van de huwelijksgemeenschap geldt als peildatum de datum waarop de gemeenschap is ontbonden, zijnde 3 november 2023. Dit is de datum waarop door de vrouw het echtscheidingsverzoek bij de rechtbank is ingediend. De datum van verdeling geldt als peildatum voor de waardering van de bestanddelen van de huwelijksgemeenschap (althans een datum daar zo dicht mogelijk bij gelegen), tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen, of als op grond van redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard. Als de rechtbank de verdeling vaststelt – zoals in onderhavig zaak het geval is – geldt de datum van de uitspraak als de datum van de verdeling. De banksaldi en schulden worden echter meegenomen voor de hoogte op 3 november 2023 (de datum van de indiening van het verzoek tot echtscheiding).
Samenstelling huwelijksgemeenschap
2.11.4.Uit de stukken blijkt dat de huwelijksgemeenschap bestaat uit de volgende bestanddelen:
Goederen
- de echtelijke woning aan de [adres] ;
- Rabo OpbouwSpaarrekening;
- Interpolis Spaarzekerverzekering;
- de activa van de eenmanszaak van de man;
- inboedel in de echtelijke woning en persoonlijke spullen van de vrouw;
- banksaldi;
- auto’s;
- spaargeld;
- spaargelden van de kinderen.
- hypothecaire geldlening;
- inkomstenbelasting;
- premie Volksverzekeringen;
- inkomensafhankelijke Bijdrage Zorgverzekeringswet;
- de passiva van de eenmanszaak van de man.
2.11.5.De rechtbank gaat over tot bespreking van de bestanddelen van de gemeenschap.
De echtelijke woning, de hypothecaire geldlening, de Rabo OpbouwSpaarrekening en de Interpolis Spaarzekerverzekering
2.11.6.Partijen zijn het erover eens dat de echtelijke woning aan de man wordt toebedeeld onder de opschortende voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire leningen. Over de overige voorwaarden waaronder de man de echtelijke woning toebedeeld zal krijgen verschillen partijen van mening.
2.11.7.Beide partijen stellen dat de woning dient te worden getaxeerd.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de rechtbank een taxateur aanwijst die binnen twee weken na het wijzen van de echtscheidingsbeschikking een taxatierapport zal uitbrengen. De vrouw heeft er belang bij dat de woning snel aan de man wordt geleverd zodat zij over de overwaarde kan beschikken en daarmee nieuwe woonruimte kan gaan zoeken.
Ook wenst de vrouw dat de man binnen twee maanden na de echtscheidingsbeschikking heeft gerealiseerd dat de vrouw is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldleningen alsmede dat de man het deel van de overwaarde van de vrouw aan haar heeft uitbetaald op het moment van de notariële overdracht aan de man.
Indien het de man niet is gelukt binnen twee maanden na de echtscheidingsbeschikking de woning over te nemen onder de hiervoor genoemde voorwaarden, dient de woning naar de mening van de vrouw te worden verkocht. De vrouw volgt bij dit verzoek het zogenoemde spoorboekje. De vrouw verzoekt voorts een dwangsom te koppelen aan de medewerking van de man aan het over de verdeling van de echtelijke woning bepaalde in de echtscheidingsbeschikking van € 1.000,- per dag met een maximum van € 50.000,-.
2.11.8.De man acht een termijn van twee weken voor het uitbrengen van een taxatierapport voor een taxateur onhaalbaar en stelt dat het minstens één maand duurt. Voorts is de man van mening dat het niet aan de rechtbank is om een taxateur aan te wijzen maar dat hij er drie dient voor te stellen waar de vrouw er dan één van kiest. De man stelt dat partijen bij helfte de kosten van de taxateur dragen. De kosten voor de overdracht zal de man betalen.
Ook de door de vrouw gestelde termijn van levering acht de man onredelijk kort nu alleen al de beoordeling van de door de man in dat kader aan de hypotheekhouder aan te leveren stukken ten minste tien weken vergt. De man zal voorts als zelfstandig ondernemer een tussentijdse jaarrekening moeten aanleveren, wat extra tijd vergt.
De man verzoekt de door de vrouw gevorderde dwangsom af te wijzen nu hij zal meewerken aan de overname aangezien hij geen enkel belang heeft om dat niet te doen. Een dwangsom is dan overbodig. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling nog toegelicht dat hij zich wel al tot de bank heeft gewend om de financiering te regelen maar dat de bank heeft aangegeven dat er eerst duidelijkheid moet zijn over de te betalen partneralimentatie alvorens een voorstel voor financiering gedaan kan worden.
2.11.9.De rechtbank bepaalt dat de vrouw drie makelaars/taxateurs noemt, waarvan de man er één kiest om de huidige marktwaarde van de woning vast te stellen. De taxateur zal maximaal één maand de tijd krijgen om het taxatierapport uit te brengen en partijen dragen gezamenlijk deze kosten. Daarna krijgt de man gedurende drie maanden de mogelijkheid de woning en bijbehorende rekening en verzekering toegedeeld te krijgen onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheek en onder uitbetaling van de helft van de overwaarde aan de vrouw. De man dient de kosten van de overdracht voor zijn rekening te nemen.
Wanneer de woning niet aan de man kan worden toegedeeld, wordt deze verkocht aan (een) derde(n). Bij verkoop van de woning zal de overwaarde gelijkelijk tussen partijen worden gedeeld. De kosten van toedeling/verkoop zullen gelijkelijk door partijen worden gedragen. De rechtbank zal een en ander opnemen in het dictum conform het zogenaamde spoorboekje.
De door de vrouw verzochte dwangsommen zullen niet worden opgelegd nu de rechtbank geen reden heeft om aan te nemen dat de man niet (voldoende) zal meewerken aan een verkoop en levering aan zichzelf dan wel aan (een) derde(n) onder de geschetste voorwaarden en er bovendien termijnen zullen worden gesteld.
2.11.10.Op de peildatum had de man een eenmanszaak genaamd ‘ [naam eenmanszaak] ’. Uit de stukken is gebleken dat partijen van mening verschillen over de waarde/hoogte van de bestanddelen. Na de mondelinge behandeling heeft de man zoals afgesproken de tussentijdse jaarrekening per 3 november 2023 (gedateerd 31 oktober 2023) overgelegd waaruit de waarde van de onderneming per peildatum blijkt. De man heeft daar een standpunt over ingenomen waarna de vrouw daarop heeft gereageerd.
2.11.11.De man stelt dat de intrinsieke waarde van de onderneming € 85.508,- bedraagt waarvan de helft aan de vrouw toekomt, te weten € 42.754,-. De man is als volgt tot dit bedrag gekomen. Uit de tussentijdse jaarrekening blijkt dat het eigen vermogen op de peildatum € 80.644,- bedroeg. Dat bestond voor een bedrag van € 79.352,- uit liquide middelen en voor € 16.478,- uit overlopende activa. Hier dient vervolgens een drietal bedragen vanaf te worden getrokken: € 88,- aan crediteuren, € 5.366,- aan verschuldigde omzetbelasting en openstaande software kosten van € 100,-.
Ten slotte dient rekening te worden gehouden met een latente belastingclaim van € 4.768,- over het fiscale oudedagsreserve (zijnde 49,5% van € 9.632,-).
2.11.12.De vrouw verweert zich en stelt zich allereerst op het standpunt dat de man zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd. De man heeft bijvoorbeeld geen bankafschriften overgelegd zodat de vrouw de genoemde bedragen in de tussentijdse jaarrekening niet kan controleren. Indien de rechtbank van mening is dat de man voldoende heeft overgelegd, dan verzoekt de vrouw de waarde van de activa van de eenmanszaak vast te stellen op een bedrag van € 90.276,- zodat aan haar de helft toekomt, te weten € 45.138,-. De vrouw is in dat kader bereid om mee te gaan met een bedrag van € 79.352,- aan liquide middelen en € 16.478,- aan overlopende activa, minus € 88,- aan crediteuren, € 5.366,- aan verschuldigde omzetbelasting en openstaande software kosten van € 100,-.
Het standpunt van de man dat over het bedrag aan fiscale oudedagsreserve rekening moet worden gehouden met een latente belastingclaim, betwist de vrouw primair. Dit bedrag ligt naar het oordeel van de vrouw nog te ver in de toekomst en het is maar de vraag of deze belastingaanslag ooit betaald zal worden.
Subsidiair stelt de vrouw dat rekening dient te worden gehouden met een belastingtarief voor aow-gerechtigden omdat het aannemelijk is dat de man het bedrag dan pas zal uitkeren. Met een bedrag van hoogstens € 1.887,87 aan latente belastingclaim dient derhalve te worden gerekend, aldus de vrouw. Het netto bedrag aan fiscale oudedagsreserve zou dan zijn € 7.744,13 zodat een totaal aan activa van € 88.388,13 dient te worden aangenomen. De helft van dit bedrag komt aan de vrouw toe, te weten € 44.194,07.
2.11.13.De rechtbank stelt voorop dat een eenmanszaak geen goed is dat in de ontbonden gemeenschap van goederen valt en als zodanig niet kan worden verdeeld. Een eenmanszaak heeft geen afgescheiden vermogen. Het ondernemingsvermogen, bestaande uit activa (waaronder eventueel - maar niet in dit geval - goodwill) en passiva, valt wel in de ontbonden gemeenschap.
De rechtbank is middels de tussentijdse jaarrekening van de onderneming van de man afdoende geïnformeerd om de waarde op de peildatum vast te stellen. De rechtbank heeft geen enkele reden om aan de juistheid van deze jaarrekening te twijfelen. De nominale waarde/hoogte van de activa en passiva van de onderneming zijn van belang. Partijen zijn het eens over een bedrag aan liquide middelen van € 79.352,- plus € 16.478,- aan overlopende activa. Ook zijn zij het erover eens dat van die bedragen de passiva afgetrokken dienen te worden, te weten € 88,- aan crediteuren, € 5.366,- aan verschuldigde omzetbelasting en openstaande software kosten van € 100,-.
Partijen verschillen wel van mening over de vraag met welk bedrag aan een latente belastingclaim voor de fiscale oudedagsreserve rekening moet worden gehouden. De rechtbank beslist dat rekening moet worden gehouden met het hoogste belastingtarief omdat weliswaar niet bekend is wanneer de man hierover moet gaan afrekenen, maar dat, omdat de verdeling nu plaatsvindt, er in het kader van de verdeling van moet worden uitgegaan dat de afrekening nu plaatsvindt De rechtbank volgt aldus de man in zijn stelling dat van dit bedrag een bedrag van € 4.768,- aan latente belastingclaim afgetrokken moet worden zodat een bedrag overblijft van € 85.508,-.
2.11.14.Nu voornoemde activa aan de man zullen worden toegedeeld, onder de verplichting voornoemde passiva voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen, wordt de man overbedeeld met een bedrag van € 85.508,-. Hij dient de vrouw derhalve een bedrag van € 42.754,- te voldoen.
De rechtbank zal aldus beslissen.
2.11.15.Partijen zijn het erover eens dat de inboedelgoederen die in de echtelijke woning staan nog verdeeld dienen te worden en dat ieder recht heeft op de helft daarvan.
De man stelt voor om te werken met een prioriteitenlijst waarbij elke partij een lijst maakt van de inboedelgoederen en bovenaan zet datgene wat hij of zij het liefst wil hebben. De lijst kan om en om worden afgelopen waarna alle spullen uiteindelijk zullen zijn verdeeld. De man heeft dit voorstel gedaan omdat hij het bedrag dat de vrouw aan de inboedel koppelt van € 7.000,- te hoog vindt. De man denkt dat de inboedel eerder een waarde heeft van € 5.000,-.
De vrouw is akkoord om de inboedelgoederen aan de man toe te delen onder de voorwaarde dat hij haar de helft van de waarde van € 7.000,-, te weten € 3.500,- betaalt. De vrouw stelt immers dat de inboedel voor een waarde van € 28.543,- is aangekocht zodat een waarde van € 5.000,- te laag is.
2.11.16.De rechtbank stelt vast dat de vrouw niet instemt met het voorstel van de man om met een prioriteitenlijst te werken zodat de rechtbank zal beslissen dat de inboedel aan de man wordt toebedeeld. Partijen zijn het niet eens over de waarde van de inboedel zodat de rechtbank daarover een beslissing zal nemen.
Omdat niet met zekerheid kan worden vastgesteld welk waarde de inboedel vertegenwoordigt, zal de rechtbank het gemiddelde nemen van het bedrag dat de man heeft voorgesteld en het bedrag zoals de vrouw dat voorstelt. De inboedel zal aldus aan de man worden toebedeeld onder de voorwaarde de helft van de waarde van € 6.000,-, te weten € 3.000,- aan de vrouw te vergoeden.
Persoonlijke goederen van de vrouw
2.11.17.De vrouw verzoekt te bepalen dat de man binnen twee weken na de echtscheidingsbeschikking aan haar dient af te geven of haar de gelegenheid geeft de navolgende spullen op te halen:
• een citroenboom;
• WMF bestek;
• dozen met herinneringen met betrekking tot de kinderen;
• digitale foto’s die op de computer van de echtelijke woning staan en waar de vrouw toegang tot wenst te krijgen;
• bouwlamp;
• dansschoenen van de vrouw;
• schaatsen van de vrouw;
• kamerplant;
• een staande lamp;
• tafellamp;
• gereedschap;
• persoonlijke cd’s.
2.11.18.De vrouw stelt dat deze goederen nagenoeg geen waarde vertegenwoordigen maar voor haar van grote emotionele waarde zijn. Het betreffen goederen die zij cadeau heeft gekregen, heeft geërfd van haar overleden vader of die zij heeft verzameld. De vrouw stelt dat de goederen aan haar verknocht zijn zodat ze zonder nadere verrekking aan haar dienen te worden toebedeeld.
2.11.19.De man stelt tijdens de mondelinge behandeling dat hij op zolder naar de schaatsen en de dansschoenen van de vrouw heeft gezocht maar dat hij die niet heeft kunnen vinden. De man stelt dat de vrouw zelf ook heeft gezocht en dat hij haar niet kan geven wat er niet is.
2.11.20.De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft niet ontkend dat bovenstaande goederen aan de vrouw persoonlijk toekomen. Ook heeft de man niet betwist dat de goederen geen waarde vertegenwoordigen. Dat de man in een zoektocht bepaalde goederen niet heeft kunnen vinden, betekent niet dat de goederen niet in de woning zijn. De rechtbank heeft het verhaal van de man zo begrepen dat hij niet weet waar de spullen van de vrouw zijn. Dat de spullen aan de vrouw toekomen, ontkent de man niet. De rechtbank zal daarom beslissen dat de goederen aan de vrouw toekomen tegen een waarde nihil zodat de vrouw hieromtrent niets aan de man verschuldigd is. Voor zover de man de hiervoor genoemde goederen van de vrouw niet binnen twee weken na de datum van de echtscheidingsbeschikking heeft afgegeven, dient de man de vrouw toegang te verlenen tot de echtelijke woning zodat de vrouw deze goederen kan komen ophalen.
Auto’s
- Ford Fiësta met kenteken [kenteken 1]
2.11.21.De man stelt dat een auto van het merk Ford Fiësta tot de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap behoort.
2.11.22.De vrouw bevestigt dat zij in die auto rijdt maar de vrouw geeft aan dat de auto van haar broer is en heeft in dat kader ook een kentekenbewijs overgelegd. De vrouw leent de auto van haar broer en daarmee dient deze auto niet in de verdeling betrokken te worden.
2.11.23.De rechtbank overweegt als volgt. Tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw heeft de man onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de auto tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort. De rechtbank zal het verzoek van de man afwijzen.
- Peugeot 308 stationwagen met kenteken [kenteken 2]
2.11.24.De man erkent dat de auto van het merk Peugeot 308 stationwagen tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort. De man betwist echter dat de auto een waarde heeft van € 12.500,-. De man legt de ANWB-koerslijst over en stelt dat de auto een waarde heeft van € 9.350,- (productie 12 van de man).
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw toegelicht dat de auto aan de man kan worden toebedeeld. De vrouw is voorts primair van mening dat de auto een waarde heeft van € 12.500,- en subsidiair van € 10.550,- nu dat de dagwaarde/vervangingswaarde is van de auto volgens de ANWB wanneer de auto total loss wordt verklaard. De door de man gehanteerde waarde is volgens de vrouw slechts de waarde waarvoor de auto wellicht van een particulier gekocht kan worden.
2.11.25.De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel de man niet expliciet verzoekt om toedeling van de auto aan hem, leest de rechtbank dat verzoek wel impliciet in de stellingen van de man. De auto van het merk Peugeot 308 zal dan ook aan de man worden toebedeeld tegen een waarde van € 9.350,- zodat de man een bedrag van € 4.675,- aan de vrouw dient te betalen. De rechtbank zoekt aldus aansluiting bij de waarde die door de ANWB koerslijst wordt gehanteerd in de situatie dat deze auto wordt verkocht door een particulier aangezien dit de prijs is die men binnen afzienbare termijn zou kunnen krijgen indien men de auto te koop zou zetten.
2.11.26.De man stelt dat de bankrekening die op naam van de vrouw staat ( [rekeningnummer 2] ) tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort en dat hem de helft van het bedrag op de peildatum toekomt.
De vrouw heeft een bankafschrift van deze rekening met het saldo op de peildatum overgelegd. Op de peildatum stond er een bedrag op van € 726,52. De vrouw acht het niet redelijk dat dit bedrag gedeeld wordt aangezien zij hiervan na de peildatum haar vaste lasten heeft moeten betalen.
2.11.27.Totdat de gemeenschap is ontbonden, heeft de gemeenschap van goederen aanzuigende werking en zullen de saldi op de bankrekeningen op de peildatum bij helfte gedeeld moeten worden. Iedere partij kan vervolgens de op zijn of haar naam staande bankrekening behouden onder verrekening van de helft van het saldo met de andere partij. De rechtbank zal aldus bepalen dat de vrouw de ASN bankrekening kan behouden en dat zij de helft van het saldo op de peildatum, te weten € 363,26 aan de man dient te betalen.
2.11.28.Partijen zijn het erover eens dat tot de huwelijksgoederengemeenschap op de peildatum een bedrag van € 15.277,04 aan spaargeld aanwezig was op een bankrekening op naam van de man bij de ING Bank ( [rekeningnummer 3] ). De man heeft dit bedrag op 6 oktober 2023 naar een op zijn naam staande rekening bij de Bunq bank overgeboekt ( [rekeningnummer 4] ).
2.11.29.De man stelt dat het spaargeld na de peildatum is aangewend voor de echtelijke woning:
- reparatie dak: € 907,50
- vervanging inbouwkoelkast: € 1.299,-
- vervanging balansventilatie: € 2.912,00
totaal € 5.118,50
De man stelt dat aldus een bedrag van € 10.158,54 van het spaargeld resteert zodat aan de vrouw toekomt een bedrag van € 5.079,27.
2.11.30.De vrouw bevestigt dat zij akkoord heeft gegeven om het dak te laten repareren en de kosten te betalen van het spaargeld van partijen. De vrouw betwist toestemming te hebben gegeven om de inbouwkoelkast te vervangen of de balansventilatie te vervangen zodat de man deze kosten zelf dient te dragen. Het was de vrouw niet bekend dat deze kosten gemaakt zouden worden. De koelkast is van de man en hij dient dit aldus zelf te bekostigen.
2.11.31.De rechtbank overweegt als volgt. Partijen zijn het erover eens dat van het spaargeld van partijen dat aanwezig was op de peildatum een bedrag van € 907,50 afgaat voor de kosten van de reparatie van het dak. De man heeft bevestigd dat de inbouwkoelkast en de nieuwe balansventilatie expliciet bij de taxatie zullen worden genoemd zodat dit (mogelijk) een waarde vermeerderend of verkoop bevorderend effect zal hebben. Op die manier zal de vrouw ook profiteren van de uitgaven die zijn gedaan. Hoewel het de vraag is of de man gelet op artikel 3:170 lid 3 BW toestemming van de vrouw behoefde om na de peildatum genoemde uitgaven ten behoeve van de gemeenschappelijke woning te doen, dient naar het oordeel van de rechtbank – hoe dat ook zij – in dit geval daar niet uit te volgen dat de man de kosten voor zijn eigen rekening dient te nemen. Des te meer omdat de vrouw de vervanging van de balansinstallatie maar ook de vervanging van de inbouwkoelkast die kapot was, mogelijk terug zal zien in de taxatiewaarde of de verkoop van de aan beide partijen toebehorende woning. De rechtbank zal aldus beslissen dat de man de helft van het spaargeld, te weten € 5.079,27 aan de vrouw dient te betalen.
Schulden Inkomstenbelasting, Premie Volksverzekeringen en Inkomensafhankelijke Bijdrage Zorgverzekeringswet
2.11.32.De man stelt dat hij in 2024 in totaal € 63.257,- aan aanslagen Inkomstenbelasting (hierna: IB), Premie Volksverzekeringen en Inkomensafhankelijke Bijdrage Zorgverzekeringswet heeft betaald en dat deze aanslagen zien op de huwelijkse periode; te weten: de jaren 2022 en 2023. De man stelt dat deze schulden vallen in de huwelijksgemeenschap en dat hij ze heeft voorgeschoten zodat hij een vordering op de huwelijksgoederengemeenschap heeft.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor zover de man na ontbinding van de gemeenschap de tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende belastingschulden heeft betaald die zien op de periode tot 3 november 2023, heeft hij een vordering op de huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw is in de onderlinge verhouding tussen partijen voor de helft daarvan draagplichtig.
Onbetwist is tussen partijen dat het gaat om door de man betaalde aanslagen die zien op het jaar 2022 van een bedrag van € 1.009,- (aanslag IB 2022) en van € 5.721,- (navorderingsaanslag IB 2022). Partijen zijn het erover eens – zoals ook blijkt uit productie 49 van de vrouw en uit het F9-formulier van de man van 18 oktober 2024 – dat de door de man betaalde belastingschuld die ziet op het jaar 2023 naar rato berekend moet worden zodat deze vastgesteld dient te worden op verschuldigde IB 2023 van € 45.034,- en premie zorgverzekeringswet 2023 van € 3.095,-.
Het voorgaande leidt ertoe dat de man een vordering heeft op de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van € 54.859,-. De rechtbank zal dienovereenkomstig bepalen.
Overige verzoeken van partijen
Bijdrage kosten kinderen
2.11.33.De man verzoekt met terugwerkende kracht een vergoeding van de vrouw voor de kosten van de kinderen die hij vanaf februari 2024 alleen heeft gedragen. De vrouw dient de man in dit kader € 3.370,40 te betalen.
De vrouw verweert zich. De vrouw betwist de stelling van de man dat partijen een afspraak hadden gemaakt dat de vrouw deze kosten aan de man zou vergoeden. De vrouw stelt dat de man juist alle toeslagen voor de kinderen tot op heden heeft ontvangen.
2.11.34.De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw heeft de man onvoldoende aannemelijk gemaakt dat partijen de afspraak hadden gemaakt dat de man de kosten voor de kinderen zou voorschieten en dat de vrouw de helft aan hem zou betalen. De man ontving bovendien alle toeslagen, hetgeen hij ook niet ontkent. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt dan een grondslag waarop de man een bedrag van de vrouw zou moeten ontvangen. Het verzoek van de man zal dan ook worden afgewezen.
2.11.35.De man stelt dat hij na de peildatum in totaal een bedrag van € 4.917,93 aan eigenaarslasten met betrekking tot de echtelijke woning voor zijn rekening heeft genomen, bestaande uit:
- hypotheekrente ad € 4.083,38;
- premie overlijdensrisicoverzekering ad € 486,25;
- premie opstalverzekering ad € 48,30.
De man verzoekt te bepalen dat de vrouw hem de helft, te weten € 2.458,97 betaalt.
2.11.36.Eveneens stelt de man dat hij sinds de peildatum alle lasten gekoppeld aan de hypothecaire geldlening en premie Rabo OpbouwSpaarrekening en Interpolis Spaarzekerverzekering alleen heeft gedragen. De man stelt in totaal een bedrag van € 10.083,86 te hebben betaald, zodat de vrouw hem de helft dient te betalen € 5.041,93.
2.11.37.De vrouw betwist dat de man vanaf de peildatum deze eigenaarslasten alleen heeft gedragen. Totdat de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten, te weten op 1 februari 2024, heeft zij meebetaald aan de eigenaarslasten zodat de bedragen die de man noemt niet kloppen. Vanaf 1 februari 2024 hebben partijen in de overeenkomst afgesproken dat de man deze kosten zou dragen omdat de vrouw haar lasten voor haar huurwoning alleen zou moeten dragen.
2.11.38.De rechtbank stelt vast dat partijen na het uiteengaan een afspraak hebben gemaakt zoals de rechtbank in rechtsoverweging 2.9.3 reeds uiteen heeft gezet. Volledigheidshalve herhaalt de rechtbank zijn beslissing op dat punt omdat het bij deze verzoeken van de man opnieuw relevant is. Partijen hebben in de overeenkomst kortweg bepaald dat de man de vaste lasten, inclusief de eigenaarslasten, van de echtelijke woning betaalt vanaf het moment dat de vrouw de woning per 1 februari 2024 verlaat. Ook hebben partijen afgesproken dat voor zover daarbij vermogensopbouw plaatsvindt alsmede voor zover de lasten eigenaarslasten betreffen, deze kosten dienen te worden verrekend met de in het kader van de verdeling van de gemeenschap door de vrouw te ontvangen (vergoeding voor haar) deel van de overwaarde. Nu de man tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat de vrouw tot 1 februari 2024 aan genoemde lasten heeft meebetaald, ziet de rechtbank geen wettelijke grondslag om de vrouw te veroordelen de helft aan de man te vergoeden over de periode tot 1 februari 2024. Gelet op de overeenkomst tussen partijen en de door de rechtbank hiervoor onder 2.9.3 aan de vrouw toegekende gebruiksvergoeding voor de periode na de datum van deze beschikking, betekent dit dat de vrouw uitsluitend nog in de periode van 1 februari 2024 tot de datum van deze beschikking (20 december 2024) gehouden is om de helft van de (ook niet-vermogensvormende) eigenaarslasten van de woning te dragen (te verrekenen bij de overdracht van de woning bij de notaris). Het verzoek van de man is dan ook uitsluitend toewijsbaar voor deze periode. De rechtbank kan uit het zelf geproduceerde overzicht van de man niet herleiden om welk bedrag het precies gaat in de periode van 1 februari 2024 tot 20 december 2024 zodat de rechtbank alleen in algemene termen kan beslissen en de man de vrouw hier bij de eindafrekening bij de notaris inzicht in dient te geven.
Waterschapsbelasting 2023 en 2024
2.11.39.De vrouw stelt dat de man de rekening voor de waterschapsbelasting 2023 ad € 289,12 dient te betalen omdat partijen hebben afgesproken dat de man alle vaste lasten van de echtelijke woning voor zijn rekening zal nemen. Ook heeft de vrouw een factuur overgelegd van de waterschapsbelasting 2024 van een bedrag van € 374,-.
De vrouw verzoekt in haar petitum om te bepalen dat de man aan haar moet betalen € 202,- voor waterschapsbelasting 2023 en € 289,12 voor 2024.
De man heeft hier geen verweer op gevoerd.
2.11.40.De rechtbank constateert dat de door de vrouw verzochte bedragen afwijken van de in de door haar overgelegde producties genoemde bedragen. De rechtbank zal dit verzoek van de vrouw met inachtneming van de producties (al dan niet gedeeltelijk) toewijzen met inachtneming van het volgende. Indien en voor zover de aanslagen waterschapsbelasting 2023 en 2024 – voor zover die betrekking hebben op de echtelijke woning – reeds door de vrouw zijn betaald, dan is de man gehouden (gelet op de door partijen gesloten overeenkomst) de helft van deze betaalde bedragen aan de vrouw te betalen. Indien en voor zover deze kosten niet door de vrouw zijn betaald, dan geldt de door de rechtbank opgenomen gebruiksvergoeding, die er voor wat betreft deze kosten op neer komt dat de man de nog niet betaalde aanslagen geheel dient te betalen aan het waterschap. De rechtbank merkt op dat deze bedragen aldus niet meer bij de eindafrekening bij de notaris betrokken hoeven worden.
2.11.41.De man wenst de twee gedeelde nummers van KPN aan hem toegewezen te krijgen omdat hij de nummers voor zijn onderneming gebruikt.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij de benodigde documenten heeft getekend en bij de man in de brievenbus heeft gegooid zodat zij meent dat de man geen belang meer heeft bij zijn verzoek.
2.11.42.De rechtbank constateert dat op de vrouw een inspanningsverplichting rust en dat niet gebleken is dat zij daaraan niet inmiddels heeft voldaan. Het is dan aan de man om dit verder met KPN te regelen. Zijn verzoek wijst de rechtbank daarom af.
Bankrekening ING en spaargelden van de kinderen2.11.43. De man wenst de ING bankrekening toegewezen te krijgen omdat de vrouw deze rekening al jaren niet meer gebruikt.
De vrouw stelt hier niet mee akkoord te kunnen gaan omdat de lopende rekeningen van de kinderen onder deze rekening hangen. Als de rekening aan de man wordt toebedeeld, heeft de vrouw geen inzage meer in deze rekeningen hetgeen zij wel wenst. De vrouw is dan ook van mening dat deze rekening moet blijven bestaan en dat beide partijen inzicht blijven houden in de rekeningen van de kinderen.
2.11.44.De vrouw stelt dat de man het spaargeld van de kinderen heeft opgenomen en verzoekt te bepalen dat de man dit geld weer terugboekt.
De man betwist dat hij het spaargeld van de kinderen heeft opgenomen. De man heeft het geld enkel overgeboekt naar een rekening waar de vrouw niet over kan beschikken. De man erkent dat het geld aan de kinderen toebehoort en stelt dat indien de kinderen het geld nodig hebben, partijen hierover in overleg zullen treden.
2.11.45.De rechtbank overweegt als volgt. Partijen zijn het erover eens dat er spaargeld is voor de kinderen en dat dat geld aan de kinderen toebehoort. Beide ouders dienen inzage te hebben in dit spaargeld en ook daarover te kunnen beschikken. De man dient het geld dan ook terug te storten op de rekening waar de vrouw mede inzage in heeft en ook over kan beschikken. Het verzoek van de man om de ING bankrekening toegewezen te krijgen, zal om die reden worden afgewezen.