ECLI:NL:RBAMS:2024:8355

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
13/181019-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van moord en doodslag, zware mishandeling met de dood ten gevolge

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 13 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord dan wel doodslag, en subsidiair van zware mishandeling. De verdachte had op 1 juni 2024 in Amsterdam het slachtoffer meermalen met een voetsteun van een rolstoel geslagen, wat leidde tot ernstig letsel en uiteindelijk de dood van het slachtoffer. Tijdens de zitting op 29 november 2024 werd duidelijk dat er geen bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor voorwaardelijk opzet, en sprak de verdachte vrij van moord en doodslag. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zware mishandeling, omdat het letsel dat het slachtoffer had opgelopen, als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat het door de verdachte toegebrachte letsel een noodzakelijke factor was in de keten van gebeurtenissen die tot het overlijden van het slachtoffer leidde. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte had gehandeld uit noodweer, en oordeelde dat de reactie van de verdachte niet proportioneel was ten opzichte van de aanval van het slachtoffer. Uiteindelijk werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor het subsidiair ten laste gelegde feit van zware mishandeling, omdat de rechtbank oordeelde dat er sprake was van noodweer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/181019-24
Datum uitspraak: 13 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Levinsohn, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K. Cras, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich op 1 juni 2024 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan moord dan wel doodslag door [slachtoffer] meermalen met een voetsteun van een rolstoel tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan. Subsidiair is dit ten laste gelegd als zware mishandeling (met voorbedachte raad), terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad. Meer subsidiair is dit ten laste gelegd als mishandeling (met voorbedachte raad), terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord althans doodslag, omdat er geen aanknopingspunten zijn dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Daarentegen kan wel wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling door meermalen met een voetsteun van een rolstoel tegen de arm en het been van het slachtoffer te slaan, terwijl dat de dood tot gevolg heeft gehad. Het letsel was dusdanig ernstig dat medisch operatief ingrijpen noodzakelijk was. Daarnaast kan het overlijden van het slachtoffer in redelijkheid worden toegerekend aan de door verdachte gepleegde geweldshandelingen, omdat deze handelingen daarop van doorslaggevende invloed zijn geweest. Niet kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en daarvan dient hij te worden vrijgesproken.
Het beroep op noodweer of noodweerexces kan niet slagen. De officier acht het aannemelijk dat er voor verdachte een noodweersituatie bestond, waarbij het slachtoffer met een mes op verdachte afkwam, en dat van verdachte in redelijkheid niet kon worden gevergd dat hij zich aan de situatie onttrok. De officier van justitie acht de mate waarin verdachte op deze situatie heeft gereageerd echter disproportioneel, terwijl niet aannemelijk is geworden dat deze disproportionele reactie het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de aanval van het slachtoffer veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van moord althans doodslag, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en dat hij op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen. Daarvan dient hij partieel te worden vrijgesproken. Verder kan de causaliteit tussen het slaan met de voetsteun door verdachte en het overlijden van het slachtoffer niet worden bewezen. Het slachtoffer verkeerde in een medisch slechte gesteldheid, zodat niet aannemelijk is dat de dood van het slachtoffer door het slaan van verdachte is veroorzaakt.
Daarnaast geldt dat verdachte uit noodweer of noodweerexces heeft gehandeld. Dit betekent dat verdachte, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging en ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 1 juni 2024 heeft er een geweldsincident tussen verdachte en het slachtoffer plaatsgevonden. Dit incident heeft zich afgespeeld in hun gezamenlijke kamer bij [zorginstelling] . Er waren daarbij geen getuigen aanwezig. Het onderzoek met betrekking tot het geweldsincident heeft weinig duidelijkheid verschaft over de feitelijke toedracht. Een knelpunt is dat het slachtoffer geen verklaring heeft willen afleggen, terwijl verdachte dit wel heeft gedaan. Een extra complicatie is dat het onderzoek in eerste instantie slechts gericht was op een mishandeling, hetgeen onmiskenbaar gevolg heeft gehad voor de wijze waarop en de mate waarin het onderzoek heeft plaatsgevonden. Desalniettemin zal de rechtbank aan de hand van dit dossier en de behandeling ter terechtzitting moeten vaststellen wat zich feitelijk heeft afgespeeld en welke gevolgtrekkingen daaraan kunnen worden verbonden.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen in
bijlage IIvast dat verdachte, zittend in zijn rolstoel, het slachtoffer meermalen met een voetsteun van een rolstoel heeft geslagen tegen de linkerarm en het linkerbeen. Hierdoor zijn botbreuken op drie locaties aan de arm en een botbreuk aan het scheenbeen ontstaan. Ook is een huidverwonding aan het scheenbeen veroorzaakt. Hoewel bij het slachtoffer letsel aan zijn hoofd en hersenen is geconstateerd, kan niet worden vastgesteld dat verdachte tevens tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen. Dit letsel kan ook zijn veroorzaakt door een, niet aan verdachte te wijten, latere val van het slachtoffer. Vanwege het door verdachte toegebrachte letsel is het slachtoffer in het ziekenhuis opgenomen. Aldaar zijn de botbreuken aan de arm operatief behandeld, is de botbreuk aan het been met gipsverband behandeld en is de huidverwonding gehecht. Vanwege de uitgebreide medische voorgeschiedenis van het slachtoffer, met name vanwege zijn ernstige ondergewicht, was er een verhoogde kwetsbaarheid met een toegenomen kans op overlijden bij een ziekenhuisopname. Tijdens de opname zijn er complicaties opgetreden die gangbaar zijn bij de reeds bestaande ziekelijke afwijkingen en het ernstige ondergewicht. Deze complicaties zijn mogelijk verergerd door de immobilisatie door het letsel, de ziekenhuisopname en de verhoogde energiebehoefte. Op 4 juli 2024 is in overleg met het slachtoffer besloten alle behandelingen te staken en over te gaan op comfortbeleid. Diezelfde dag is het slachtoffer overleden.
De vragen die aan de rechtbank voorliggen, zijn hoe het voornoemde handelen strafrechtelijk kan worden gekwalificeerd en of er een causaal verband bestaat tussen het handelen van verdachte en het overlijden van het slachtoffer.
3.3.1.
Vrijspraak moord althans doodslag (primair)
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsvrouw – niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord althans doodslag. Daarvoor is, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet op de dood van het slachtoffer vereist. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte de bedoeling had om het slachtoffer om het leven te brengen. Ook voor voorwaardelijk opzet (het aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden als gevolg van de geweldshandelingen) ziet de rechtbank geen aanknopingspunten in het dossier.
3.3.2.
Zware mishandeling met de dood ten gevolg (subsidiair)
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling, terwijl het feit de dood van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Zwaar lichamelijk letselDe rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
Het door de rechtbank vastgestelde letsel, te weten de botbreuken aan de arm, was van dien aard dat operatief ingrijpen noodzakelijk was. Ook was het vereist om gipsverband aan te brengen in verband met de botbreuk aan het been en om hechtingen te plaatsen. Ten tijde van het overlijden was het onderbeen nog steeds in het gips. Naar het oordeel van de rechtbank is het vastgestelde letsel, gelet op de aard en de ernst daarvan, de noodzaak van medisch ingrijpen en het tijdsverloop van het herstel, te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel.
OpzetVervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of bij verdachte sprake was van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De door verdachte gepleegde geweldshandelingen, te weten het meermalen slaan met een voetsteun van een rolstoel tegen het lichaam van een kwetsbaar slachtoffer, zijn naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het teweeg brengen van zwaar lichamelijk letsel dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank kan in ieder geval voorwaardelijk opzet het zwaar lichamelijk letsel worden bewezen.
Causaal verbandDe rechtbank ziet zich verder voor de vraag gesteld of het overlijden van het slachtoffer redelijkerwijs, als gevolg van de door verdachte verrichte geweldshandelingen, aan verdachte kan worden toegerekend.
Naar het oordeel van de rechtbank is het door verdachte uitgeoefende geweld in de keten van gebeurtenissen een noodzakelijke factor geweest voor het overlijden van het slachtoffer en kan dit overlijden redelijkerwijs aan verdachte worden toegerekend. Vanwege het door verdachte veroorzaakte letsel was een ziekenhuisopname van het slachtoffer noodzakelijk. Aldaar zijn complicaties ontstaan door de reeds aanwezige ziekelijke afwijkingen, die in versterkte mate zijn opgetreden door de combinatie van immobilisatie, de ziekenhuisopname en een verhoogde energiebehoefte door het opgelopen letsel. Uit het medisch onderzoek volgt dat deze factoren tezamen, alsook de belemmerde ademhaling op zich en het palliatieve beleid, een goede verklaring kunnen vormen voor het uiteindelijk overlijden van het slachtoffer. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer is overleden aan de indirecte gevolgen van het toegebrachte letsel. Daarmee is de causaliteit gegeven. Het verweer van de raadsvrouw op dit punt wordt verworpen.
Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van voorbedachte rade, omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte heeft gehandeld op basis van een vooropgezet plan.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
op 1 juni 2024 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken arm, een gebroken pols en een gebroken been, heeft toegebracht, door meermalen met een voetsteun van een rolstoel tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te slaan, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

5.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie stelt dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt. Hoewel aannemelijk is dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen, was het meermalen slaan met kracht met een voetsteun op het kwetsbare lichaam van het slachtoffer niet proportioneel.
Verdachte is te ver gegaan.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens noodweer. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht en moest verdedigen. Verdachte kon zich niet aan de noodweersituatie onttrekken. Aan het subsidiariteitsvereiste is dus voldaan. Ook is voldaan aan het proportionaliteitsvereiste, omdat het met een voetsteun meermalen slaan van het slachtoffer in redelijke verhouding staat tot de aanval van het slachtoffer met een mes.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van verdachte op noodweer slaagt. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat van noodweer sprake is wanneer iemand een feit begaat dat voortkomt uit een noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Bij de beoordeling van een beroep op noodweer dient de rechtbank vast te stellen of de feitelijke toedracht, zoals door verdachte is aangevoerd, aannemelijk is geworden.
Feitelijke toedracht
Verdachte en het slachtoffer verbleven op een gezamenlijke kamer van [zorginstelling] . Verdachte heeft verklaard dat hij in zijn rolstoel vanaf zijn gedeelte van de gezamenlijke kamer richting het toilet ging. Op het moment dat verdachte bij de deur was, kwam het slachtoffer, vanaf zijn gedeelte van de kamer vanachter de kast, schreeuwend en scheldend met een mes op verdachte af. Het slachtoffer maakte daarbij stekende en zwaaiende bewegingen met het mes richting verdachte. De afstand tussen verdachte en het slachtoffer was ongeveer anderhalve meter. Ter verdediging heeft verdachte een voetsteun van een rolstoel, die tussen de twee kasten in lag, van de grond gepakt en het slachtoffer daarmee geslagen. Verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer acht keer heeft geslagen. Telkens heeft hij het slachtoffer geraakt. Verdachte heeft daarbij enkel op het lichaam en niet op het hoofd geslagen. Tijdens het slaan met de voetsteun had het slachtoffer nog steeds het mes in zijn handen. Na de geweldshandelingen door verdachte stopte de aanval van het slachtoffer en ging het slachtoffer op zijn bed zitten. Verdachte heeft verder verklaard dat hij de geweldshandelingen vanuit een zittende positie heeft verricht, dat hij zichzelf niet uit de rolstoel kan oprichten en dat hij de rolstoel enkel kan voortbewegen door met twee handen de wielen voort te bewegen.
De rechtbank stelt vast dat het overige onderzoek weinig duidelijkheid heeft verschaft over de feitelijke toedracht van het geweldsincident. Zo ontbreekt het scenario van de kant van het slachtoffer, zijn er geen getuigen aanwezig geweest, zijn andere getuigen slechts summier gehoord en is de plaats delict schoongemaakt voordat daarnaar onderzoek kon worden gedaan. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte over de feitelijke toedracht op voldoende punten steun vindt in het dossier. Zo heeft verdachte onmiddellijk tegenover de politie verklaard dat hij met een mes was aangevallen. Dit scenario wordt ondersteund doordat er op de tafel van het slachtoffer een mes is aangetroffen waarop bloed van het slachtoffer zat. Verder blijkt uit de getuigenverklaring van [naam] dat het slachtoffer verdachte de avond voorafgaand aan de dag van het geweldsincident ook al had aangevallen met een stuk ijzer.
Nu de verklaring van verdachte de rechtbank aannemelijk voorkomt, zal de rechtbank uitgaan van de door verdachte geschetste feitelijke toedracht.
Overweging
Op basis van de geschetste feitelijke toedracht door verdachte, waardeert de rechtbank de omstandigheid dat verdachte werd aangevallen met een mes als een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanval. Verdachte heeft zich hiertegen verdedigd door meermalen met een voetsteun te slaan. Verdachte en het slachtoffer bevonden zich in een relatief kleine kamer en verdachte zat in een rolstoel. Het was daarom voor verdachte niet mogelijk om zich aan de aanval te onttrekken. Daarmee is voldaan aan de subsidiariteitseis. De rechtbank is van oordeel dat, in de gegeven omstandigheden, de wijze van verdedigen door verdachte niet in een onredelijke verhouding stond tot de aanranding van zijn lijf door het slachtoffer. Zo heeft verdachte vanuit zittende positie tegen de arm en het been van het slachtoffer geslagen, terwijl hij door het slachtoffer, die op een korte afstand voor hem stond, met een mes werd aangevallen. Daarmee is ook voldaan aan het proportionaliteitsvereiste.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het beroep op noodweer slaagt en zal verdachte ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde dan ook ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft
Verklaart het bewezene
niet strafbaaren
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Bos, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M.E. Niemeijer en S.S. Khawaja, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 december 2024.
[…]