ECLI:NL:RBAMS:2024:8354

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
13/007243-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van grote geldbedragen over een periode van zeven jaar

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 13 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een totaalbedrag van € 496.058,18 over een periode van ruim zeven jaar. De verdachte, geboren in 1973 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van gewoontewitwassen van geldbedragen die afkomstig zouden zijn uit criminele activiteiten. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 29 november 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. M. Paardekooper, de vordering heeft ingediend en de verdediging werd gevoerd door mr. J.M. Keizer.

De tenlastelegging omvatte het witwassen van geldbedragen die op verschillende bankrekeningen van de verdachte en zijn vennootschappen waren gestort. De rechtbank oordeelde dat het openbaar ministerie voldoende bewijs had geleverd voor het witwasvermoeden, en dat de verklaring van de verdachte over de legale herkomst van de geldbedragen niet overtuigend was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wist dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig waren en dat hij van witwassen een gewoonte had gemaakt.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van 14 maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit, de overschrijding van de redelijke termijn en het blanco strafblad van de verdachte. De rechtbank benadrukte dat het witwassen van criminele gelden een bedreiging vormt voor de legale economie en de integriteit van het financiële verkeer aantast. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/007243-24
Datum uitspraak: 13 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende in [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 november 2024. De zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, op de terechtzitting behandeld met de zaak tegen verdachte [naam verdachte] (13/038191-21).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Paardekooper, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.M. Keizer, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 31 januari 2014 tot en met 2 augustus 2021 te Nederland en/of Spanje heeft schuldig gemaakt aan het (gewoonte) witwassen van
- geldbedragen van in totaal € 453.958,18, te weten het totaal aan contante stortingen op de bankrekeningen van verdachte, [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] en/of
- geldbedragen van in totaal € 42.100,-, te weten het totaal aan contante stortingen op de bankrekening van [naam bedrijf 4] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het gewoontewitwassen van de geldbedragen € 453.958,18 en € 42.100,- wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verklaring van verdachte en de daarbij overgelegde stukken hebben het witwasvermoeden niet dan wel onvoldoende weerlegd. Daarom is de enige aanvaardbare verklaring dat de geldbedragen een criminele herkomst hebben.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. De verklaring van verdachte over de legale herkomst van de geldbedragen is concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Het is niet aan verdachte te wijten dat de verklaring pas laat is afgelegd, immers wist hij vóór februari 2024 niet dat hij werd verdacht van het witwassen van de geldbedragen € 453.958,18 en € 42.100,-. Het openbaar ministerie heeft naar aanleiding van die verklaring geen, althans onvoldoende, onderzoek verricht. Daarom kan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de geldbedragen een legale herkomst hebben. Indien de rechtbank van oordeel is dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn, kan hoogstens eenvoudig witwassen worden bewezen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het gewoontewitwassen van de geldbedragen € 453.958,18 en € 42.100,-.
3.3.1.
Het gewoontewitwassen
Om tot een bewezenverklaring van witwassen te komen moet wettig en overtuigend worden bewezen dat de op de tenlastelegging genoemde geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn, dat verdachte dit wist of redelijkerwijs moest vermoeden, en dat hij die geldbedragen voorhanden heeft gehad.
Het voorhanden hebben van de geldbedragen
De rechtbank stelt vast dat verdachte de tenlastegelegde geldbedragen voorhanden heeft gehad.
Het witwasvermoeden
Op basis van het dossier kan geen specifiek misdrijf worden vastgesteld waaruit de geldbedragen afkomstig zijn. Ook als niet een concreet misdrijf aan te wijzen valt, kan onder omstandigheden worden bewezen dat in dit geval de geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn. Er moet dan sprake zijn van een witwasvermoeden op basis van de feiten en omstandigheden waaronder de geldbedragen zijn aangetroffen. Als dat vermoeden er is, is het aan verdachte om een verklaring te geven over de legale herkomst van de geldbedragen. Die verklaring moet concreet zijn, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Als de verklaring van verdachte daaraan voldoet, is het openbaar ministerie aan zet om nader onderzoek naar de herkomst van de geldbedragen te doen.
Verdachte is als verdachte van witwassen in beeld gekomen in een onderzoek naar de financiële situatie van medeverdachte [naam verdachte] . Naar aanleiding hiervan is ook de financiële situatie van verdachte en zijn vennootschappen in kaart gebracht. Daaruit is gebleken dat in de tenlastegelegde periode contante stortingen ter hoogte van € 453.958,18 en € 42.100,- zijn gedaan op de bankrekeningen van verdachte en zijn vennootschappen, terwijl deze contante geldbedragen niet afkomstig kunnen zijn uit de legale inkomsten en vermogens van verdachte en zijn partner. De individuele stortingen waren telkens van een aanzienlijk bedrag, oplopend tot in de duizenden euro’s. Kort nadat de contante stortingen waren gedaan, werd een gedeelte daarvan geheel of grotendeels overgemaakt naar een bankrekening van een andere vennootschap binnen de holding. Verder bestonden de contante gestorte geldbedragen onder andere uit 117 biljetten van € 500,- Het is een feit van algemene bekendheid dat deze coupure nagenoeg uitsluitend (nog) in het criminele circuit wordt gebruikt. Voornoemde omstandigheden rechtvaardigen een vermoeden van witwassen. Daarom mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de legale herkomst van de geldbedragen.
De verklaring van verdachte
In het politieverhoor van 30 juni 2022 heeft verdachte maar een paar vragen over de contante stortingen beantwoord, waarna op initiatief van zijn raadsman het verhoor werd afgebroken. Er werd afgesproken om het verhoor op een ander moment voort te zetten. Dit vervolgverhoor heeft echter niet plaatsgevonden. Vanaf medio november 2024 heeft de rechtbank de schriftelijke verklaring van verdachte en stukken ter onderbouwing daarvan, ontvangen. Ook heeft verdachte ter zitting van 29 november 2024 een verklaring afgelegd. Voornoemde verklaringen houden het volgende in.
Verdachte heeft verklaard dat de contante geldbedragen afkomstig zijn uit betalingen door klanten van zijn vennootschappen, leningen, schenkingen, betalingen voor de verhuur van zijn woning, verkoop van een bedrijfspand en inkomsten uit extra werkzaamheden en nevenhandeltjes. Ter onderbouwing daarvan heeft verdachte een lijst (productie 22) overgelegd waarin de contante ontvangsten zijn opgenoemd. Daarbij zijn stukken overgelegd die de contante ontvangsten op die lijst moeten onderbouwen. Verder is volgens verdachte het bezit van biljetten van € 500,- niet ongebruikelijk in het betalingsverkeer in Nederland en Spanje, omdat daarmee in Spanje nog steeds kan worden betaald en de biljetten door de banken worden uitgegeven. Verdachte heeft meerdere keren contante geldbedragen, bestaande uit onder andere grote coupures, meegenomen vanuit Spanje naar Nederland. Daarnaast stelt verdachte zich op het standpunt dat het niet aan hem is te wijten dat de verklaring en de stukken enigszins laat zijn verstrekt, omdat verdachte pas kort geleden door het openbaar ministerie op de hoogte is gebracht van de tenlastegelegde verdenking.
Het oordeel van de rechtbankDe rechtbank is van oordeel dat het vermoeden van witwassen niet door de verklaring van verdachte wordt weerlegd, omdat de verklaring niet concreet is en daardoor evenmin verifieerbaar. De rechtbank is voorts van oordeel dat de verklaring niet aan het criterium voldoet dat zij op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijk dient te zijn. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft gesteld dat de legale herkomst van de contante stortingen is te verklaren door contante ontvangsten uit verschillende bronnen. Ter onderbouwing daarvan heeft hij stukken overgelegd. De overgelegde stukken zijn, naar het oordeel van de rechtbank, onvolledig. Er zijn geen kasboeken of -administratie overgelegd waaruit zou kunnen volgen dat de vennootschappen van verdachte voor werkzaamheden contante betalingen hebben ontvangen. Daarnaast is onduidelijk op welke wijze en onder welke voorwaarden de diverse beweerdelijke leningen tot stand zijn gekomen, op welke manier de beweerdelijke schenkingen zijn gedaan en hoe de handels- en geldstromen met betrekking tot de diverse nevenhandeltjes zijn gelopen. Daarnaast is ook niet uit enige rekening-courantverhouding of op anderen wijze duidelijk geworden waarom verdachte ontvangsten voor de huur van zijn woning op de zakelijke bankrekeningen heeft gestort, terwijl dit privé inkomsten zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is bovendien niet gebleken van een relatie tussen de ontvangen contante geldbedragen, die op de lijst (productie 22) zijn weergegeven, en de contante geldbedragen die verdachte voorhanden heeft gehad en op diverse zakelijke bankrekeningen heeft gestort. Al met al, zijn de overgelegde stukken alles behalve verhelderend en roepen deze meer vragen op bij de rechtbank dan zij beantwoorden.
Verder neemt de rechtbank in haar overweging mee dat verdachte pas in een zeer laat stadium is gekomen met zijn verklaring over de herkomst van de contante geldbedragen, terwijl hij daartoe veel eerder gelegenheid heeft gehad. Het verhoor van verdachte van 30 juni 2022 werd op initiatief van de verdediging gestaakt toen er vragen over de contante geldbedragen werden gesteld. Medio juli 2022 werd door het onderzoeksteam contact gezocht met de raadsman om een afspraak te maken voor een nader verhoor, maar werd door de raadsman aangegeven dat het niet zinvol was verdachte uit te nodigen, omdat hij zich ten aanzien van alle nadere vragen op zijn zwijgrecht zou beroepen. De concepttenlastelegging, gelijkluidend aan de tenlastelegging die thans voorligt, heeft de raadsman evenmin aanleiding gegeven om in regiefase nader onderzoek te verzoeken, zoals bijvoorbeeld een verhoor van verdachte.
Bij deze stand van zaken concludeert de rechtbank dat een criminele herkomst de enige verklaring is, nu het witwasvermoeden niet door verdachte is weerlegd. Onder bovenvermelde omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat verdachte ook wist dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank acht in het licht van het voorgaande bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Gewoonte
Het witwassen heeft plaatsgevonden over een lange periode en door middel van zeer frequente transacties. Daarom kan naar het oordeel van de rechtbank ook bewezen worden dat verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 31 januari 2014 tot en met 2 augustus 2021 in Nederland en/of Spanje, van de voorwerpen, te weten:
- geldbedragen van in totaal € 453.958,18 (te weten het totaal aan contante stortingen op de bankrekeningen van verdachte zelf, van [naam bedrijf 1] (KvK-nummer [nummer 1] ), van [naam bedrijf 2] (KvK-nummer [nummer 2] ) en [naam bedrijf 3] (KvK-nummer [nummer 3] )) en
- geldbedragen van in totaal € 42.100,- (te weten het totaal aan contante stortingen op de bankrekening van [naam bedrijf 4] (KvK-nummer [nummer 4] ))
de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of heeft verhuld, en/of heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf en hij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, bepleit dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf een passende sanctie is. In de strafmaat moet rekening worden gehouden met het blanco strafblad van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich in een periode van ruim zeven jaar schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van in totaal € 496.058,18. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, ook vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, en is daarmee een bedreiging voor de samenleving. Witwassen bevordert het plegen van delicten, omdat met het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden de opsporing van de onderliggende misdrijven wordt bemoeilijkt en zonder witwassen het genereren van illegale opbrengsten een stuk minder lucratief zou zijn.
Op de zitting heeft verdachte geen blijk getoond van inzicht in het kwalijke van zijn handelen. Verdachte volhardt in zijn ontkenning, lijkt alles goed te praten en neemt geen verantwoordelijkheid voor het feit.
Persoon van verdachte
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 10 oktober 2024 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 15 november 2024. Hieruit komt naar voren dat er stabiliteit lijkt te zijn op de leefgebieden huisvesting, dagbesteding, inkomen en gezin en partner. Verder zijn er geen hulpvragen bekend. Er is geen sprake van een delict patroon en het recidiverisico wordt als laag ingeschat. De reclassering heeft daarom geadviseerd om bij veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Er zijn weinig aanknopingspunten voor interventies of reclasseringstoezicht.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straffen die de rechtbanken onderling hebben afgesproken. Voor fraudedelicten bij een bedrag van € 250.000,- tot € 500.000,- hebben die als uitgangspunt een onvoorwaardelijk gevangenisstraf van twaalf tot achttien maanden.
De rechtbank constateert dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Een verdachte heeft recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van die redelijke termijn door de rechtbank moet zijn beslist. De redelijke termijn is op 30 juni 2022 begonnen, omdat verdachte op die datum is verhoord en bekend is geworden met de verdenking. De zaak had dus uiterlijk in juni 2024 afgerond moeten zijn met een eindvonnis. De rechtbank doet pas vandaag, op 13 december 2024, uitspraak. De redelijke termijn is daarom met ruim vijf maanden overschreden. Wegens deze overschrijding past de rechtbank een strafkorting van één maand toe.
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf van 14 maanden.

8.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 420bis, 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
14 (veertien) maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Demmink, voorzitter,
mrs. H.J. Bos en F. Dekkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M.E. Niemeijer en S.S. Khawaja, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 december 2024.
[…]
[…] .
[…]