In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 13 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een totaalbedrag van € 496.058,18 over een periode van ruim zeven jaar. De verdachte, geboren in 1973 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van gewoontewitwassen van geldbedragen die afkomstig zouden zijn uit criminele activiteiten. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 29 november 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. M. Paardekooper, de vordering heeft ingediend en de verdediging werd gevoerd door mr. J.M. Keizer.
De tenlastelegging omvatte het witwassen van geldbedragen die op verschillende bankrekeningen van de verdachte en zijn vennootschappen waren gestort. De rechtbank oordeelde dat het openbaar ministerie voldoende bewijs had geleverd voor het witwasvermoeden, en dat de verklaring van de verdachte over de legale herkomst van de geldbedragen niet overtuigend was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wist dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig waren en dat hij van witwassen een gewoonte had gemaakt.
De rechtbank legde een gevangenisstraf van 14 maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit, de overschrijding van de redelijke termijn en het blanco strafblad van de verdachte. De rechtbank benadrukte dat het witwassen van criminele gelden een bedreiging vormt voor de legale economie en de integriteit van het financiële verkeer aantast. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.