ECLI:NL:RBAMS:2024:8348

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
13/308384-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstallen met bedreiging en geweld, wederspannigheid, belediging van opsporingsambtenaar, lokaalvredebreuk en vernieling

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 13 september 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere winkeldiefstallen, waarvan één diefstal gepaard ging met bedreiging met geweld. De verdachte, geboren in 1983 en momenteel gedetineerd, is beschuldigd van diefstal van geld en goederen van verschillende winkels, waaronder Albert Heijn en Lidl, en heeft zich tijdens aanhoudingen verzet tegen de politie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewezenverklaarde feiten in enige mate verminderd aan de verdachte zijn toe te rekenen, gezien zijn psychische stoornissen. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 10 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en bijzondere voorwaarden zoals klinische opname. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden en de persoon van de verdachte, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en het risico op recidive in overweging heeft genomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/308384-23 (A), 13/045025-24 (B), 13/164234-21 (C), 13/21857521 (D) en 13/228558-21 (E), 13/110030-21 (TUL)
Datum uitspraak: 13 september 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
ingeschreven op het [BRP-adres] ,
nu gedetineerd in het [Penitentiaire Inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 augustus 2024. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.R. Paardekooper, en van wat de gemachtigde raadsvrouw van verdachte, mr. D.M. Moes, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door de reclasseringswerker mevrouw [reclasseringsmedewerker] naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A:
diefstal van een geldbedrag toebehorende aan de Albert Heijn op 20 november 2023 te Amsterdam;
Zaak B:
Feit 1: diefstal van een telefoon toebehorende aan [slachtoffer 1] op 30 januari 2024 te Amsterdam;
Feit 2: diefstal van etenswaren toebehorende aan de Lidl op 6 februari 2024 te Amsterdam;
Feit 3: wederspannigheid op 6 februari 2024 te Amsterdam
Feit 4: belediging van een ambtenaar, te weten [opsporingsambenaar 3] , op 6 februari 2024 te Amsterdam;
Zaak C:
diefstal van levensmiddelen toebehorende aan de Albert Heijn, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] op 22 juni 2021 te Amsterdam;
Zaak D:
Feit 1: lokaalvredebreuk bij de Jumbo op 12 augustus 2021 te Leiden;
Feit 2: wederspannigheid op 12 augustus 2021 te Leiden;
Zaak E:
Primair: poging diefstal van goederen, toebehorende aan [slachtoffer 4] en/of [bedrijfsnaam] , door middel van braak en/of verbreking, op 24 augustus 2021 te Amsterdam;
Subsidiair: vernieling van een raam toebehorende aan [slachtoffer 4] en/of [bedrijfsnaam] op 24 augustus 2021 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen als
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het ten laste gelegde in zaken A, B, C, D en E met uitzondering van het navolgende kan worden bewezen. Verdachte dient wegens gebrek aan bewijs te worden vrijgesproken van de diefstal van de telefoon ( zaak B onder 1), het slaan van [slachtoffer 3] (zaak C, derde gedachtestreepje) en de poging tot diefstal met braak (het primair ten laste gelegde in zaak E).
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde in zaak A, omdat de herkenning onvoldoende betrouwbaar is. Deze herkenning is door één verbalisant gedaan, terwijl de verbalisant verdachte slechts één keer heeft gezien. Bovendien bevat de still onvoldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende kenmerken van de persoon daarop.
In zaak B dient verdachte van de feiten 1 en 4 te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feiten 2 en 3 refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
In zaak C dient verdachte te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde geweld dan wel de bedreiging met geweld, omdat daarvoor onvoldoende bewijs is.
Ten aanzien van hetgeen in zaak D ten laste is gelegd refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
In zaak E moet verdachte van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte goederen heeft willen wegnemen. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Zaak A:De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal bij de Albert Heijn op 20 november 2023 in Amsterdam.
Op voornoemde dag heeft een persoon een geldbedrag uit de kassalade van de Albert Heijn gegrepen. Dit is vastgelegd op de beveiligingscamera’s. Van deze beelden is een still van de dader genomen en in het dossier gevoegd. Op de still wordt door een verbalisant verdachte als de dader herkend. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat deze herkenning betrouwbaar is en voor het bewijs kan worden gebruikt. De still is van voldoende kwaliteit en de herkenning is gebaseerd op zowel het totaalbeeld als specifieke kenmerken van verdachte. Dat verdachte geld uit de kassalade heeft gepakt vindt bevestiging in het feit dat onder verdachte briefgeld is aangetroffen dat was verfrommeld.
Zaak B:De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal bij de Lidl, wederspannigheid en belediging op 6 februari 2024 in Amsterdam (feiten 2, 3 en 4).
Van diefstal van de telefoon van [slachtoffer 1] wordt verdachte vrijgesproken (feit 1), omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte deze telefoon op 30 januari 2024 heeft weggenomen en op 6 februari 2024 in zijn bezit heeft gehad.
Zaak C:De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich op 22 juni 2021 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan diefstal bij de Albert Heijn, welke diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld. Evenals de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] , omdat de verklaring van [slachtoffer 3] niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Verdachte wordt van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
Zaak D:De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan lokaalvredebreuk en wederspannigheid op 12 augustus 2021 in Leiden.
Zaak E:De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling op 24 augustus 2021 in Amsterdam.
Net zoals de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van mening dat het primair ten laste gelegde, te weten de poging tot diefstal met braak, niet kan worden bewezen, omdat het dossier daarvoor geen aanknopingspunten bevat.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A:op 20 november 2023 te Amsterdam geld, dat toebehoorde aan winkelketen Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak B:2.
op 6 februari 2024 te Amsterdam etenswaren, die toebehoorden aan winkelketen Lidl, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
op 6 februari 2024 te Amsterdam zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [opsporingsambenaar 1] (aspirant bij de Eenheid Amsterdam) en [opsporingsambenaar 2] (aspirant bij de Eenheid Amsterdam), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten met aanhouding van verdachte belast, door zich proberen los te rukken uit de greep van die [opsporingsambenaar 1] en [opsporingsambenaar 2] en met zijn handen om zich heen te slaan en trappende bewegingen om zich heen te maken en tegen de borst van die [opsporingsambenaar 2] en de buik van die [opsporingsambenaar 1] te trappen;
4.
op 6 februari 2024 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [opsporingsambenaar 3] (brigadier bij de Eenheid Amsterdam), gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: “kanker Marokkaan”;
Zaak C:
op 22 juni 2021 te Amsterdam levensmiddelen, die toebehoorden aan winkelbedrijf Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken , door
- die [slachtoffer 2] dreigend de woorden te hebben toegevoegd: “Ik maak je dood, ik schiet je dood. Ik kom morgen, wacht maar morgen. Ik weet je te vinden. Ik pop je. Ik schiet jullie dood.” en
- die [slachtoffer 3] dreigend de woorden te hebben toegevoegd: “Ik ga jullie dood maken. Wacht maar de volgende keer als ik in de winkel ben.”;
Zaak D:
1.
op 12 augustus 2021 te Leiden in het besloten lokaal bij [adres] , wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 12 augustus 2021 schriftelijk de toegang tot die winkel ontzegd voor de duur van 12 maanden;
2.
op 12 augustus 2021 te Leiden zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, [opsporingsambenaar 4] , inspecteur bij de Nationale Politie, Eenheid Den Haag en [opsporingsambenaar 5] , hoofdagent bij de Nationale Politie, Eenheid Den Haag, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte en ter overbrenging van verdachte naar het politiebureau, door
- te trappen in de richting van die [opsporingsambenaar 4] en
- te trachten uit de arrestantenbus te stappen en zich in een andere richting te begeven dan verbalisanten hem wilden hebben en
- wild met het hoofd te zwaaien en een kopstoot te geven in de richting van die [opsporingsambenaar 5] ;
Zaak E:
Subsidiair.
op 24 augustus 2021 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een raam, dat toebehoorde aan [bedrijfsnaam] , heeft vernield.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, omdat er bij hem stoornissen zijn vastgesteld en deze stoornissen hebben doorgewerkt in de feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van het Leger des Heil van 8 augustus 2024, opgesteld door mevrouw [reclasseringsmedewerker] . Daarin is gerapporteerd dat in juni 2023 bij verdachte verschillende stoornissen zijn vastgesteld, te weten een stoornis in het gebruik van alcohol, een stoornis in het gebruik van cannabis en een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Op de terechtzitting van 30 augustus 2024 is de reclasseringswerker mevrouw [reclasseringsmedewerker] gehoord. Zij heeft de inhoud van het door haar opgestelde advies bevestigd. De rechtbank neemt de conclusie uit voornoemd advies wat betreft de vaststelling van de stoornissen over en maakt deze tot de hare. Door de stoornissen was verdachte enigszins beperkt in de keuzevrijheid om zijn gedrag te bepalen.
De rechtbank ziet, gelet op de aanwijzingen in het dossier en de vastgestelde stoornissen, dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde verward en/of psychotisch was en daarmee enigszins beperkt was in de keuze om zijn gedrag te bepalen. De bewezenverklaarde feiten zijn om die reden in enige mate verminderd aan verdachte toe te rekenen.

7.De motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 310 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Aan de proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering is geadviseerd, te worden gekoppeld.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan verdachte moet worden opgelegd een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijke deel niet de duur van het voorarrest moet overschrijden. Daarnaast dienen aan de proeftijd de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering is geadviseerd, te worden gekoppeld.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstallen, waarvan één diefstal is gevolgd van bedreiging met geweld, wederspannigheid tijdens aanhoudingen, belediging van een opsporingsambtenaar, lokaalvredebreuk en vernieling. Uit de zaken komt naar voren dat verdachte vrijwel meteen agressief reageert op het moment dat iets hem niet aanstaat. Hij gebruikt daarbij woorden die een ander hard (kunnen) raken en hij kan zich daarbij ook fysiek gewelddadig gedragen. Het geweld van verdachte is gericht geweest tegen winkelmedewerkers en tegen personen die werkzaamheden verrichten die verband houden met het openbaar gezag en dienstverlening. Dit zijn ergerlijke en overlastgevende feiten. Verdachte heeft met zijn gedrag laten zien dat hij geen respect heeft voor het openbaar gezag en voor de eigendommen van anderen. Bovendien maken dergelijke strafbare feiten een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken zij gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
Persoon van verdachte
Uit de Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 3 mei 2024 komt naar voren dat verdachte eerder voor strafbare feiten is veroordeeld, zoals diefstal (met geweld), lokaalvredebreuk, bedreiging, belediging en wederspannigheid.
Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten in enige mate verminderd toerekeningsvatbaar, zoals in rubriek 6 geconcludeerd. Deze omstandigheid weegt de rechtbank, in het voordeel van verdachte, mee bij het bepalen van de duur van de straf.
In het onder rubriek 6 genoemde reclasseringsadvies is gerapporteerd dat verdachte een persoon is die zorgbehoevend is en het zonder hulpverlening niet zal redden in de maatschappij. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog.
Bij verdachte zijn verschillende stoornissen, welke zijn besproken onder rubriek 6, vastgesteld. De reclassering is van mening dat, gelet op de vastgestelde stoornissen en de toestemming van verdachte voor aanmelding, klinische opname dient te worden geprobeerd alvorens een ISDmaatregel wordt geadviseerd. Verdachte is geaccepteerd voor een plaatsing bij Forensische Kliniek [naam kliniek] (onderdeel van GGZ Noord-Holland Noord). Hij kan hier worden opgenomen op 3 september 2024. Het advies van de reclassering is om bij veroordeling een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarbij de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling en begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Ter terechtzitting van 30 augustus 2024 heeft reclasseringswerker mevrouw [reclasseringsmedewerker] , ondanks dat verdachte niet ter terechtzitting aanwezig was, dit advies bevestigd.
Oordeel van de rechtbank
Straf
De rechtbank ziet in de hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding om verdachte een laatste kans te geven om binnen een klinische setting met een stok achter de deur tot gedragsverandering te komen en het risico op recidive in te perken. De rechtbank hoopt dat verdachte deze kans met beide handen aangrijpt en laat zien dat hij met zichzelf aan de slag gaat om zijn leven op orde te krijgen en zijn gedrag te veranderen. Slaagt hij daar niet in, dan weet hij dat hij mogelijk niet alleen het voorwaardelijk deel van zijn straf zal moeten uitzitten, maar dat bij een nieuw strafbaar feit opnieuw de ISDmaatregel in beeld kan komen.
De rechtbank is van oordeel dat met geen andere straf kan worden volstaan dan een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt. Alles afwegende en rekening houdend met de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 10 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. De geadviseerde bijzondere voorwaarden worden aan de proeftijd gekoppeld.
Dadelijk uitvoerbaar
De rechtbank zal bepalen dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat er rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – zonder de juiste behandeling en begeleiding – opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
Voorlopige hechtenisDe voorlopige hechtenis wordt geschorst met ingang van 3 september 2024 op het moment dat verdachte vanuit detentie – met justitieel vervoer – is overgebracht naar de kliniek [naam kliniek]. Dit bevel is apart geminuteerd.

8.Het beslag

Onder verdachte is in zaak A het volgende geldbedrag in beslag genomen:
1. 245,3 EUR (Omschrijving: PL1300-2023264233-G6425823)
Teruggave aan rechthebbendeHet in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van € 245,30 (nummer 1 op de beslaglijst) moet aan de rechthebbende worden teruggegeven.

9.De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] (zaak C)

De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert in zaak C € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal de benadeelde partij nietontvankelijk verklaren in zijn vordering, omdat deze vordering onvoldoende is onderbouwd. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden en dat levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (zaak C)

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert in zaak C € 400,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie vindt dat vordering redelijk is en dient te worden toegewezen.
De raadsvrouw verzoekt om de vordering te matigen, gelet op jurisprudentie.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het in zaak C bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De benadeelde partij heeft angstaanvallen en herbelevingen gehad. Daarnaast is hij op zijn hoede en slaapt hij slecht. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 200,-.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 200,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De rechtbank zal in het belang van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen.

11.De beslissing na voorwaardelijke veroordeling

De officier heeft gevorderd om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf af te wijzen.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, welke bij vonnis van 22 juli 2021 met parketnummer 13/110030-21 is opgelegd, afwijzen.

12.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 138, 266, 267, 180, 310, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

13.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B onder 1 en het in zaak E onder het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, zaak B onder 2, 3 en 4, zaak C, zaak D onder 1 en 2 en zaak E onder het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A en zaak B, onder 2 ten laste gelegde:
telkens: diefstal;
ten aanzien van zaak B, onder 3 ten laste gelegde, en zaak D, onder 2 ten laste gelegde:
telkens: wederspannigheid;
ten aanzien van zaak B, onder 4 ten laste gelegde:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
ten aanzien van zaak C:
diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken;
ten aanzien van zaak D, onder 1 ten laste gelegde:
in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen
ten aanzien van zaak E, onder subsidiair ten laste gelegde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de verdachte gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht bij reclassering: De verdachte meldt zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd Jeugdbescherming & Reclassering Leger des Heils op het adres [adres] . De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Gedurende de opname in de zorginstelling zal de verdachte door de reclassering bezocht worden in de kliniek.
-
Opname in zorginstelling: De verdachte laat zich opnemen in Forensische Kliniek [naam kliniek] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start op 3 september 2024. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
-
Ambulante behandeling: De verdachte laat zich behandelen door GGZ Inforsa Forensische Ambulante Zorg (FAZ) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
-
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang: De verdachte verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht
, dadelijk uitvoerbaarzijn.
Gelastin zaak A
de teruggave aan de rechthebbendevan:
1. EUR (Omschrijving: PL1300-2023264233-G6425823)
Verklaart [slachtoffer 3]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 200,-(tweehonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 juni 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij
voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 200,-(tweehonderd euro)
te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 juni 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 4 (vier) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst af de tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 22 juli 2021 met parketnummer 13/110030-21 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een voorwaardelijke gevangenisstraf van 16 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mr. W.M.C. van den Berg en mr. B.C. Langendoen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 september 2024.
[...]
.