ECLI:NL:RBAMS:2024:834

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
C/13/744718 / KG ZA 24-7
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortzetting van bankrelatie afgewezen wegens ondoorzichtige financiële transacties

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit twee besloten vennootschappen en een privé persoon, de voortzetting van hun bankrelatie met ABN AMRO. De bank had de relatie beëindigd vanwege onduidelijkheden rondom contante stortingen en kastransacties, die volgens de bank onaanvaardbare risico's met zich meebrachten. De eisers stelden dat de beëindiging van de bankrelatie onterecht was, omdat hun ondernemingen zonder toegang tot een bankrekening niet levensvatbaar zouden zijn. De voorzieningenrechter oordeelde dat ABN AMRO terecht had geconcludeerd dat er onvoldoende transparantie was over de financiële stromen en dat de bank haar cliëntenonderzoek niet kon afronden. De rechter benadrukte dat banken verantwoordelijk zijn voor het signaleren van financieel-economische criminaliteit en dat zij verplicht zijn om hun cliëntenonderzoek te voltooien. De voorzieningenrechter weigerde de gevraagde voorzieningen, maar oordeelde dat de opzegging van de bankrelatie niet van toepassing was op de bij ABN AMRO Schadeverzekering N.V. lopende verzekering van eisers. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/744718 / KG ZA 24-7 MDvH/MB
Vonnis in kort geding van 15 februari 2024
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 10 januari en herstelexploot van 16 januari 2024,
advocaat mr. E.A.M. Grootscholten en mr. E. de Jongh te ’s-Gravenhage
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.W. Achterberg te Amsterdam.

1.De procedure

Ter zitting van 25 januari 2024 hebben eisers, hierna gezamenlijk in mannelijk enkelvoud [eisers] , de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. Gedaagde, hierna ABN AMRO of de bank, heeft aan de hand van een vooraf ingezonden conclusie van antwoord verweer gevoerd. Beide partijen hebben schriftelijke stukken ingediend en [eisers] daarnaast een pleitnota.
Ter zitting waren aanwezig, voor zover hier van belang:
- aan de kant van [eisers] : [eiser 3] (eiser sub 3), mr. Grootscholten en
mr. de Jongh;
- aan de kant van ABN AMRO: mr. J. Leal en [naam 1] , verbonden aan de afdeling DFC (Detecting Financial Crime), mr. L. van der Vaart, legal counsel, en
[naam 2] , jurist, met mr. Achterberg.
Vonnis is bepaald op heden.

2. De feiten

2.1.
[eiser 3] is enig bestuurder en aandeelhouder van eisers 1 en 2 ( [eiser 1] en [eiser 2] ), wat [eiser 1] betreft via zijn Holding ( [naam holding] B.V.). [eiser 3] en zijn vennootschappen bankieren bij ABN AMRO. [eiser 3] in privé beschikt over een vastgoedportefeuille van 13 panden met 20 verhuurde objecten. Deze gebouwen zijn verzekerd bij ABN AMRO Schadeverzekering N.V., voor een bedrag van € 5.174.000,00, via een ABN AMRO Bedrijfspolis.
2.2.
[eiser 3] is ook betrokken bij [bedrijf] B.V. Nadat [bedrijf] een aanwijzing had gekregen van de Inspectie Gezondheidszorg op 6 maart 2020, is [bedrijf] met haar (thuiszorg)activiteiten gestopt.
De aanwijzing is op 3 juli 2020 beëindigd.
2.3.
Op 12 mei 2021 is de bank een klantonderzoek gestart naar [eisers] , mede naar aanleiding van ongebruikelijk transactieverkeer op de betaalrekening van [bedrijf] .
2.4.
Op 28 mei 2021 heeft de bank, na een telefonisch onderhoud met [eiser 3] , een brief met vragen aan [eisers] gestuurd. In die brief heeft de bank onder meer gevraagd naar jaarrekeningen van [eiser 1] en [eiser 2] , alsook om kasboeken van beide ondernemingen over de periode van 1 april 2020 tot 1 mei 2021.
2.5.
Bij e-mail van 8 juni 2021 heeft de boekhouder van [eisers] aan hem het accountantsrapport inzake de jaarrekening van [bedrijf] , [eiser 2] en [eiser 1] over 2019 toegezonden, die [eiser 3] op zijn beurt heeft doorgezonden naar de bank. In de e-mail van de boekhouder staat onder meer:

Alledrie de vennootschappen hebben geen kastransacties en hebben derhalve geen kasboek.”
2.6.
Bij brieven van 4 november 2021 heeft ABN AMRO de relatie met [eiser 1] , [eiser 2] , [bedrijf] en [eiser 3] beëindigd. In de brieven daarover wordt [eiser 3] als bestuurder genoemd van al die vennootschappen (ook van [bedrijf] ). Als reden voor de beëindiging van de relatie heeft ABN AMRO in de brieven vermeld dat zij in het kader van een klantenonderzoek geen duidelijkheid heeft gekregen over het betalingsverkeer op de rekeningen van de ondernemingen en dat dit onaanvaardbare risico’s met zich brengt.
2.7.
Bij brief van 16 december 2021 heeft de bank aan [eisers] , na ontvangst van zijn reacties van 18 en 19 november 2021, meegedeeld dat zij de beëindiging van de relatie opschort en de ontvangen informatie zal beoordelen.
2.8.
Bij brieven van 14 juni 2022 heeft ABN AMRO opnieuw vragen gesteld aan [eiser 1] en [eiser 2] .
2.9.
Bij brieven van 15 december 2022 heeft ABN AMRO (opnieuw) aan [eisers] bericht dat de relatie per 15 februari 2023 wordt beëindigd. Naar aanleiding van de reactie van [eisers] is wederom correspondentie tussen partijen en opschorting van de beëindiging gevolgd.
2.10.
Bij drie brieven van 5 april 2023 heeft de bank veel vragen gesteld aan respectievelijk [eiser 1] , [eiser 3] (in privé) en [eiser 2] , over de (bedrijfs)activiteiten, waaronder vastgoedtransacties, het betalingsverkeer op de zakelijke en privérekeningen, contante stortingen en, van [eiser 3] in privé, aangiften inkomstenbelasting over 2020, 2021 en eventueel 2022. Ook heeft de bank vragen gesteld over ‘leningen’ die [eiser 3] van zijn (op [geboortedatum] 2000 geboren) zoon heeft ontvangen, in totaal € 863.368,43 over de periode van 2 juli 2019 tot en met 9 november 2021, waarvan een bedrag van € 522.000,00 is ‘terugbetaald’), en over transacties via zijn (andere) privérekening bij de Triodosbank.
2.11.
Bij brief van 13 juni 2023 heeft de advocaat van [eisers] in antwoord op de vragen ten aanzien van [eiser 1] de bank onder meer het volgende meegedeeld:
  • [eiser 1] is een aannemingsbedrijf zonder website en zonder personeel, waarin [eiser 3] alle werkzaamheden zelf verricht (met incidenteel onbetaalde hulp van zijn zoon) voor vrienden, kennissen en zakelijke relaties uit zijn netwerk;
  • er wordt veel met contant geld gewerkt omdat de Surinaams/Hindoestaanse gemeenschap waarin [eiser 3] actief is dat prettig vindt (“echt” geld);
  • contante gelden zijn veelal afkomstig uit huurpenningen, worden opgenomen en later weer gestort in het kader van “beheer van liquiditeit” om aan betalingsverplichtingen te voldoen;
  • er wordt geen kasboek bijgehouden, [eiser 3] houdt zelf het overzicht;
  • [eiser 1] ontvangt substantiële bedragen uit verbouwingswerk-zaamheden en leningen;
  • In antwoord op de vraag wat de reden is van deze ‘betaalconstructie’, waarbij deze bedragen voor een groot deel lijken te worden doorgeboekt naar de privérekening van [eiser 3] , is het antwoord dat het betalingen in rekening courant betreft;
  • de jaarrekening over 2021 is nog niet gereed en [eiser 1] heeft uitstel gekregen van de belastingdienst.
2.12.
Naar aanleiding van de vragen over [eiser 3] in privé heeft zijn advocaat bij separate brief van 13 juni 2023 aan de bank onder meer de aangifte inkomstenbelasting over 2020 toegezonden en meegedeeld dat voor de aangiften voor de jaren daarna uitstel is gevraagd en verleend.
Verder staat in deze brief onder meer het volgende:
- de leningen tussen [eiser 3] en zijn zoon staan (nog) niet op papier, maar dat kan nog gebeuren;
- op de rekening bij Triodos Bank werden met name huurpenningen gestort. Deze rekening is inmiddels opgezegd en het is daarom niet meer mogelijk om rekeningafschriften te downloaden;
- een contant gestort bedrag van € 66.385,00 was in december 2020 opgenomen om ‘fiscale reden’, namelijk om het saldo (en daarmee het belastbaar vermogen) op 31 december 2020 omlaag te brengen.
2.13.
Ten aanzien van [eiser 2] heeft de advocaat van [eisers] bij brief van 15 juni 2023 aan de bank onder meer meegedeeld:
- het antwoord op vragen over het aantal minuten verleende zorg en de hoeveelheid personeel die is ingezet zou kunnen blijken uit het planningsprogramma, maar [eisers] wil eerst een toelichting van de bank waarom deze informatie voor haar relevant is;
- voor de beantwoording van vragen omtrent contante opnames vanuit de zakelijke rekening heeft [eisers] meer tijd nodig.
2.14.
Na aanvullende vragen van de bank in een brief van 22 juni 2023 heeft (de advocaat van) [eiser 2] bij brief van 31 augustus 2023 vervolgens onder meer meegedeeld dat onderbouwing van het verdienmodel door middel van de jaarrekeningen 2020 en 2021 niet mogelijk is, aangezien de jaarrekeningen nog niet zijn gedeponeerd wegens ziekte van de boekhouder. Verder staat in deze brief dat er geen kasboek is, dat het eerst opnemen en vervolgens terugstorten van grote bedragen aan contanten samen hangt met ‘liquiditeitsplanning’ en dat [eiser 3] door een contante kasreserve aan te leggen “rust en overzicht creëerde”. Verder heeft [eiser 2] een toelichting gegeven over haar cliënten (aanvankelijk vijf en later drie, onder wie de moeder van [eiser 3] ), ingehuurde zzp’ers (aanvankelijk drie en later twee, vermeld is dat ook de echtgenote van [eiser 3] zorg verleende) en de gefactureerde uren.
2.15.
Ten aanzien van [eiser 1] heeft de advocaat bij brief van, eveneens, 31 augustus 2023 onder meer meegedeeld dat niet wordt bijgehouden hoe de kasvoorraad wordt gevormd, dat daartoe voor zover [eiser 1] bekend geen verplichting bestaat en dat de vraag hoeveel van de opgenomen contanten nog in kas zijn niet kan worden beantwoord. Verder staat ook in deze brief dat gegevens over de belastingjaren 2020 en 2021 (jaarrekeningen) wegens ziekte van de boekhouder nog niet kunnen worden verstrekt en dat daarvoor uitstel is gevraagd.
2.16.
Bij separate brief van 31 augustus 2023 heeft (de advocaat van) [eisers] naar aanleiding van de nadere vragen over [eiser 3] in privé onder meer meegedeeld op spoedig herstel van de boekhouder te hopen, maar geen indicatie te kunnen geven wanneer dat kan zijn. Verder heeft hij vermeld dat zijn (onder 2.10 genoemde) zoon aan hem de lening van € 863.368,43 kon verstrekken “gebruikmakend van de inmiddels ontstane overwaarde op zijn vastgoedobjecten en door zelf zijn hypothecaire geldlening te verhogen.” In deze brief staat ook dat [eiser 3] zich onvoldoende heeft gerealiseerd dat er geen fiscale voordelen te behalen zijn door kort voor de jaarwisseling bedragen in contanten op te nemen, waarbij hij benadrukt dat het steeds om zijn eigen geld ging en dat de herkomst daarvan “eigen vermogen” was. Als bijlage is een overeenkomst meegezonden, gedateerd 31 augustus 2023, waarin [eiser 3] verklaart nog een bedrag van € 102.500,00 aan zijn zoon schuldig te zijn.
2.17.
Bij brieven van 27 november 2023 heeft ABN AMRO de relatie met [eisers] beëindigd per 29 januari 2024, onder verwijzing naar artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden, op grond waarvan zij bevoegd is de overeenkomst op te zeggen, en artikel 5 lid 3 van de Wwft (Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme), op grond waarvan zij daartoe wettelijk verplicht stelt te zijn. Ter toelichting vermeldde de bank in deze brief dat de verklaring van [eisers] naar aanleiding van de vragen over contant opgenomen en gestorte gelden en leningen niet of onvoldoende zijn onderbouwd, waardoor de bank risico’s niet kan uitsluiten.
2.18.
Bij brief van 8 december 2023 heeft (de advocaat van) [eisers] gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van de relatie en de bank gesommeerd te bevestigen dat de relatie normaal wordt voortgezet. Volgens deze brief heeft [eisers] de vragen wel degelijk gedocumenteerd beantwoord en handelt de bank door de beëindiging onzorgvuldig. Verwezen wordt naar de eerdere correspondentie. De brief besluit ermee dat de rekeningen van [bedrijf] en The Hague Medical Academy B.V. “door cliënte zelf” binnenkort worden opgeheven.
2.19.
Bij brief van 18 december 2023 heeft ABN AMRO aan [eiser 3] meegedeeld dat de BedrijfsPolis (op basis waarvan zijn vastgoed verzekerd is) die door haar bemiddeling tot stand is gekomen bij verzekeraar ABN AMRO Schadeverzekering N.V. per 1 maart 2024 met een jaar zal worden verlengd.
2.20.
Bij brief van 2 januari 2024 aan de advocaat van [eisers] heeft ABN AMRO de bezwaren van [eisers] tegen de beëindiging van de bankrelatie afgewezen, onder meer omdat door de bank gevraagde documentatie zoals de jaarrekeningen of een kasboek niet is aangeleverd, waardoor de transactiestromen op de rekeningen van [eisers] niet inzichtelijk zijn, zodat het klantendossier onvolledig is gebleven. Niet duidelijk is bijvoorbeeld hoeveel aan rekening courant openstaat en hoeveel [eisers] aan contante gelden in de kasvoorraad heeft liggen en het merendeel van de leningen is niet inzichtelijk gemaakt, zo staat in de brief.
2.21.
Bij e-mail van 23 januari 2024 heeft (de advocaat van) ABN AMRO aan (de advocaat van) [eisers] meegedeeld dat onder de (beëindiging van de) bancaire relatie ook de verzekeringen vallen.
2.22.
De boekhouder van [eisers] heeft in een e-mail van 23 januari 2024, naar aanleiding van een verzoek van diezelfde dag van de advocaat van [eisers] het volgende verklaard:

Het gaat langzaam maar zeker beter met mij, maar ik ben er nog niet. (…) Er is inderdaad achterstand met het opstellen van de jaarrekening en aangiften vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting. Tot en met het jaar 2022 kan op zijn vroegst eind februari klaar zijn. Voor 2022 is wel uitstel aangevraagd, maar die is eind december verlopen en wordt niet meer verlengd.”
2.23.
ABN AMRO heeft meegedeeld dat de beëindiging van de bankrelatie per 4 maart 2023 (en niet eerder) zal worden geëffectueerd.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert, samengevat, ABN AMRO te veroordelen om de diensteverlening aan [eisers] ongewijzigd voort te zetten, dan wel, voor zover al beëindigd, te herstellen onder dezelfde voorwaarden als eerst, om de bankrekeningen open te houden, de bijbehorende betaalpassen niet te laten vervallen en ongehinderd toegang te blijven verlenen via internet en/of mobiel; dit alles onder verbeurte van dwangsommen en met veroordeling van ABN AMRO in de proceskosten en in de nakosten, met wettelijke rente.
3.2.
[eisers] stelt kort gezegd dat ABN AMRO geen gegronde reden heeft voor beëindiging van de relatie, dat de ondernemingen van [eiser 3] zonder (toegang tot) een bankrekening niet levensvatbaar zijn en dat ABN AMRO in strijd handelt met haar zorgplicht door de relatie niet te willen continueren.
3.3.
ABN AMRO voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Banken hebben op grond van de Wwft een verantwoordelijkheid bij het signaleren van zogenoemde financieel-economische criminaliteit en andere integriteitsrisico’s. Zij moeten zoveel mogelijk voorkomen dat het financiële systeem voor oneigenlijke doelen wordt gebruikt (of: misbruikt). Daartoe moeten zij onderzoek doen naar hun cliënten en de verzamelde informatie up-to-date houden (artikel 3 Wwft). Als een bank haar cliëntenonderzoek niet kan voltooien, moet zij de relatie met die klant beëindigen (artikel 5 lid 3 Wwft). De bank kan dan immers het risico van misbruik van de door haar aangeboden producten en diensten niet overzien. Het is voor de beëindiging van de relatie niet noodzakelijk dat er concrete bewijzen zijn dat de klant betrokken is bij criminele activiteiten.
4.2.
De banken hebben geen formele opsporingsbevoegdheden en zijn voor het cliëntenonderzoek afhankelijk van informatie uit openbare bronnen en informatie van de klant zelf. De klant is verplicht de bank te voorzien van de nodige informatie over – onder meer – zijn activiteiten en de wijze waarop hij aan het geld is gekomen dat hij bij de bank onderbrengt (artikelen 2 lid 2, 3 en 7 van de Algemene Bankvoorwaarden (ABV)).
4.3.
Verder heeft de bank op grond van artikel 35 ABV een contractuele bevoegdheid de relatie met een klant te beëindigen. Een opzegging moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de bancaire zorgplicht (die ook is vastgelegd in artikel 2 ABV) op grond waarvan de bank bij haar dienstverlening zorgvuldigheid in acht moet nemen, waarin ook het belang van betalingsverkeer voor de rekeninghouders wordt meegewogen. Daarbij moet mede worden betrokken dat het voor (rechts)personen van groot belang is dat zij toegang hebben tot het bancaire systeem.
4.4.
De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat een bank van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid gebruik maakt (artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW)).
4.5.
Tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde uitgangspunten en gelet op de opgesomde feiten en omstandigheden, wordt geoordeeld dat geen gronden aanwezig zijn om ABN AMRO in dit geval te verplichten de bancaire relatie te continueren. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.6.
ABN AMRO heeft terecht aangevoerd dat er teveel zaken zijn die vragen oproepen, zoals een wirwar van contante stortingen en overboekingen, ongedocumenteerde leningen en oncontroleerbare mededelingen over de kasvoorraad en rekening-courant van [eisers] ABN AMRO plaatst terecht vraagtekens bij deze punten en heeft dan ook gerechtvaardigde vragen aan [eisers] gesteld. Weliswaar heeft [eisers] gereageerd op deze vragen en die deels beantwoord, maar tal van zaken, zoals de herkomst en bestemming van contanten, de redenen voor overboekingen van de ene rekening naar de andere, de grondslag en de herkomst van de leningen, zijn niet te verifiëren. Leningovereenkomsten ontbreken – afgezien van de op 31 augustus 2023 opgestelde overeenkomst tussen vader en zoon, waar vrijwel niets in staat en die daarom niet overtuigt – kasboeken of een andere deugdelijke administratie ontbreekt, evenals jaarrekeningen en/of belastingaangiften over 2021 en 2022. Bovendien is [eisers] over kasstromen niet transparant geweest: op 8 juni 2021 heeft zijn boekhouder nog verklaard dat de vennootschappen geen kastransacties en daarom geen kasboek hebben (zie hiervoor onder 2.4). Naderhand verklaarde [eiser 3] evenwel dat er veel bedragen in kas werden gestort, maar dat er geen kasboek was, omdat dat niet verplicht is en hijzelf het overzicht heeft.
4.7.
Anders dan [eisers] heeft betoogd is geen sprake van een ‘heksenjacht’ tegen [eisers] , maar zijn er tal van punten die een integriteitsrisico vormen en dus een goede reden zijn voor grondig onderzoek:
- in de bouw gaat veel zwart geld om;
- er zijn de laatste jaren veel signalen van ‘zorgfraude’, onder meer met PGB budgetten en/of WLZ indicaties en/of ondermaatse zorg.
Uiteraard wil dit niet zeggen dat alle ondernemers in de bouw of in de zorg zich schuldig maken aan onwettige praktijken, maar als de activiteiten in deze branches gepaard gaan met ongedocumenteerde geldstromen en een totaal gebrek aan administratie, is het logisch dat bij de bank ‘de alarmbellen gaan rinkelen’ zoals zij zelf stelt. Bovendien is [bedrijf] concreet in beeld geweest, bij de inspectie en ook in de publiciteit, wat de bank met een artikel uit het AD heeft geïllustreerd. Dat [eiser 3] niets met [bedrijf] van doen zou hebben, omdat (alleen) zijn echtgenote daaraan verbonden zou zijn, zoals hij heeft aangevoerd, heeft hij niet onderbouwd en is onaannemelijk, gelet alleen al op het feit dat [eiser 3] namens [bedrijf] met de bank communiceert.
4.8.
Daar komt bij dat de voorzieningenrechter het, evenals ABN AMRO, onwaarschijnlijk acht dat de zoon van [eiser 3] op piepjonge leeftijd (hij is in 2000 geboren) een zodanig substantiële overwaarde heeft gecreëerd op zijn vastgoedportefeuille, dat hij aan [eiser 3] een bedrag van meer dan € 8 ton kon lenen. [eisers] heeft niet onderbouwd hoe zijn zoon de gelden heeft verkregen om zijn vastgoedportefeuille op te bouwen. Verder is opmerkelijk dat [eisers] heeft verklaard eind 2020 ongeveer € 60.000,00 aan contanten te hebben opgenomen om fiscale redenen, kennelijk er aanvankelijk van uitgaand dat een dergelijk bedrag aan cash geld niet aan de belastingdienst hoeft te worden gemeld, wat lijkt op een poging tot belastingontduiking.
4.9.
Ook de verdienmodellen van [eiser 1] en [eiser 2] zijn ondoorzichtig gebleven. Ter zitting heeft [eisers] op dat punt laten weten dat [eiser 1] is gericht op onderhoud en herstel van woningen, geen personeel heeft – [eiser 3] zou alle werkzaamheden zelf verrichten – en vooral werkt voor familie en bekenden. [eiser 2] , waarin de echtgenote van [eiser 3] werkzaam is, heeft op dit moment nog twee klanten, namelijk de moeder van [eiser 3] en een kennis van de familie. Het is ook de voorzieningenrechter volstrekt onduidelijk waarom deze activiteiten via besloten vennootschappen moeten plaatsvinden.
4.10.
Gelet op het voorgaande heeft ABN AMRO terecht geconcludeerd dat
zij haar klantonderzoek niet kan afronden, in ieder geval niet naar tevredenheid. Daardoor is sprake van concrete en onacceptabele risico’s in de sfeer van de Wwft.
4.11.
De bank heeft verder terecht aangevoerd dat [eisers] voldoende in de gelegenheid is gesteld om de herkomst en de bestemming van gelden inzichtelijk te maken en te onderbouwen aan de hand van documentatie, maar daarin niet is geslaagd. [eisers] kan zich niet verschuilen achter een zieke boekhouder, aangezien hij als ondernemer/bestuurder zelf verantwoordelijk blijft voor het op orde zijn en houden van de administratie (artikel 2:10 BW). Het had op de weg van [eisers] gelegen om, in ieder geval toen de bank ging vragen naar (de herkomst en bestemming van) contante geldstromen en kastransacties, ervoor te zorgen dat zijn administratie zo snel mogelijk op orde en inzichtelijk was, eventueel met behulp van een andere boekhouder. Dat heeft hij echter niet gedaan. Anders dan hij stelt is er nog steeds geen zicht op dat dat binnenkort wel het geval zal zijn, nu de boekhouder heeft verklaard dat het opstellen en deponeren van jaarrekeningen en het doen van aangiftes, voor de jaren 2020, 2021 en 2022
op zijn vroegsteind februari 2024 zal gebeuren.
4.12.
Ook wordt niet meegegaan in de stelling van [eisers] dat het voor hem onduidelijk was op welke vragen de antwoorden niet voldoende was en/of welke documentatie ABN AMRO nog wenste te verkrijgen. Immers al sinds mei 2021 heeft de bank geïnformeerd naar jaarstukken en kasbetalingen en uit alle brieven, ook die uit april 2023, blijkt dat zij opheldering wenst over de contante betalingen, de heen en weer boekingen en de herkomst en bestemming van gelden. Dit zijn gelegitimeerde vragen van de bank, waarop zij geen of onvoldoende antwoorden heeft gekregen. Ook heeft de bank in de beëindigingsbrief van 27 november 2023 voldoende duidelijk uiteengezet waar de knelpunten zaten. Dat de bank na de brieven van 31 augustus 2023 niet
nogmaalsaanvullende vragen heeft gesteld is in het licht van de al gevoerde correspondentie begrijpelijk.
4.13.
Al met al heeft de bank dus op goede gronden kunnen concluderen dat zij op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht was de relatie met [eisers] te beëindigen en daarnaast op basis van artikel 35 ABV de overeenkomsten met hem kon opzeggen. De daarbij in acht genomen ‘opzegtermijn’ – inmiddels een periode van drie maanden – is daarbij niet onredelijk kort.
4.14.
Ook een belangenafweging in het kader van de door de bank in acht te nemen zorgplicht staat de beëindiging van de bancaire relatie in dit geval niet in de weg. [eisers] heeft zich in dit verband met name beroepen op het grote maatschappelijke belang bij zakelijke bankrekeningen, om zijn ondernemingen te continueren. Dat belang is echter beperkt, nu [eiser 3] zelf heeft verklaard dat de ondernemingen geen personeel hebben en vooral ten dienste staan van familie en vrienden. Voor zover het gaat om noodzakelijke zorgverlening aan de moeder en de kennis van [eiser 3] , is niet gesteld of gebleken dat daarin niet op andere wijze dan via [eiser 2] kan worden voorzien. Verder heeft [eiser 3] nog toegang tot het betalingsverkeer via zijn ING-rekening en heeft hij verklaard dat zijn belangrijkste bron van inkomen zijn (privé-)vastgoedportefeuille is.
4.15.
Het voorgaande ligt anders voor de verzekeringen die [eisers] heeft lopen via ABN AMRO. Deze zijn ondergebracht bij een aparte rechtspersoon voor de 13 panden van [eiser 3] met 20 verhuurde objecten. Niet gesteld of gebleken is dat in het kader van de verzekering onregelmatigheden zijn geconstateerd. Als ABN AMRO Schadeverzekering N.V. meent dat ook de verzekeringsrelatie moet worden beëindigd, zal zij dat zelf gemotiveerd aan [eisers] moeten meedelen. Het bericht van 23 januari 2024 (geciteerd bij 2.21) is daartoe ontoereikend. Niet duidelijk is of dit bericht mede namens ABN AMRO Schadeverzekering is gedaan. Daarnaast valt dit bericht moeilijk te rijmen met de brief van 18 december 2023 waarin aan [eisers] is meegedeeld dat de verzekeringen worden verlengd. [eisers] heeft overduidelijk een zwaarwegend belang bij verlenging van de verzekeringen, nu aannemelijk is dat het lastig zal zijn die verzekeringen op deze korte termijn tegen een acceptabele premie elders onder te brengen.
4.16.
Het voorgaande leidt ertoe dat de gevraagde voorzieningen worden geweigerd, met dien verstande dat de verzekeringen moeten worden voortgezet. Aangezien ABN AMRO Schadeverzekeringen N.V. geen partij is in dit kort geding is voor een veroordeling van ABN AMRO op dit punt geen plaats.
4.17.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt [eisers] veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
verstaat dat de opzegging van de bankrelatie niet ziet op de bij ABN AMRO Schadeverzekering N.V. lopende verzekering van [eisers] (de ABN AMRO Bedrijfspolis),
5.3.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, tot heden aan de zijde van ABN AMRO begroot op:
– € 688,00 € 688,00 aan griffierecht en
– € 688,00
€ 1.107,00 aan salaris advocaat,
– € 688,00 € 1.795,00 totaal,
te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten indien [eisers] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan,
5.4.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 178,00 voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 92,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2024. [1]

Voetnoten

1.type: MB