ECLI:NL:RBAMS:2024:8298

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
13/006968-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal, opzetheling en openlijke geweldpleging door verdachte met medeverdachten

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, opzetheling en openlijke geweldpleging. De zaak betreft meerdere incidenten waarbij de verdachte op 5 januari 2023 een geldbedrag van € 1.375,- heeft gestolen door gebruik te maken van een valse sleutel, en op 4 september 2023 samen met anderen een telefoon, tas en schoenen heeft weggenomen van een slachtoffer, [naam 4]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 januari 2023 in de Bijenkorf in Amsterdam een Moncler jas heeft gekocht met een gestolen bankpas, en dat zij op 4 september 2023 betrokken was bij een gewelddadige confrontatie met [naam 4] op het station Lelylaan. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat zij niet op de hoogte was van het stroomstootwapen dat in haar jaszak werd aangetroffen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het voorhanden hebben van dit wapen, maar heeft haar wel schuldig bevonden aan de andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 180 dagen opgelegd, waarvan 135 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/006968-23
Datum uitspraak: 24 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Paardekooper, en van wat verdachte en haar raadsman mr. D.L.A.M. Pluijmakers, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank op de terechtzitting [reclasseringswerker 1] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan:
telkens op 5 januari 2023 te Amsterdam

1.

diefstal van twee geldbedragen (€ 1.375,- en € 450,-) toebehorend aan [naam 2] door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van een pinpas en bijbehorende pincode;

2.

heling van één of meerdere bankpassen op de naam van [naam 2] en/of [naam 3] ;

3.

het voorhanden hebben van een stroomstootwapen.
telkens op 4 september 2023 te Amsterdam

4.

medeplegen van diefstal van een telefoon, een tas met inhoud en een paar schoenen, toebehorend aan [naam 4] , terwijl deze diefstal wordt voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 4] ;

5.

het plegen van openlijk geweld tegen [naam 4] , door [naam 4] vast te pakken en/of te duwen en/of te schoppen en/of te slaan.
Subsidiair is dit feit tenlastegelegd als het medeplegen van mishandeling van [naam 4] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor
schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten
kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van feit 1 kan worden bewezen dat verdachte het geldbedrag van € 1.375,- heeft gestolen. Dit geldbedrag vertegenwoordigt de waarde van de door haar aangeschafte Moncler jas in de Bijenkorf op 5 januari 2023. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte handelingen verricht om deze jas te kopen. Daarnaast heeft aangeefster verklaard dat van haar bankrekening een bedrag van € 1.375,- is afgeschreven en is bij verdachte de pinpas van aangeefster aangetroffen. Hoewel van de bankrekening van aangeefster ook een geldbedrag van € 450,- is afgeschreven, kan niet worden bewezen dat verdachte hierbij een aandeel heeft gehad. Verdachte dient daarom partieel te worden vrijgesproken van het geldbedrag van
€ 450,-.
Ten aanzien van feit 2 kan worden bewezen dat sprake is geweest van opzetheling. Verdachte heeft drie door midden geknipte en met plakband geplakte bankpassen voorhanden gehad, waarop een voor haar onbekende naam stond. Hieruit kan worden afgeleid dat verdachte wist dat de bankpassen van misdrijf afkomstig waren.
Voor wat betreft feit 3 kan worden bewezen dat verdachte het stroomstootwapen voorhanden heeft gehad, omdat het wapen is aangetroffen in haar jaszak en deze gekwalificeerd kan worden als een verboden wapen.
Ten aanzien van feit 4 kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld bestaande uit alle in de tenlastelegging genoemde geweldshandelingen tegen [naam 4] (hierna: [naam 4] ). Verdachte heeft ter zitting erkend geweld te hebben gebruikt. Dit is ook te zien op de camerabeelden. Op basis van de aangifte, de getuigenverklaringen van [naam 5] (hierna: [naam 5] ) en [naam 6] (hierna: [naam 6] ) en de aanvulling van de beschrijving van de camerabeelden kan worden vastgesteld dat verdachte de telefoon en de tas van [naam 4] heeft weggenomen. [naam 6] heeft verklaard dat zij de schoenen van [naam 4] heeft afgepakt. Gelet hierop dient verdachte te worden vrijgesproken van de diefstal van de schoenen. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen. Medeverdachte [naam 6] is bovendien vrijgesproken van de diefstal met geweld. Verdachte dient daarom partieel te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde “medeplegen” van de diefstal.
Ten aanzien van feit 5 kan worden bewezen dat sprake is geweest van openlijke geweldpleging, gelet op de verklaring van verdachte en de beschrijving van de camerabeelden. Er is sprake van eendaadse samenloop van de feiten 4 en 5.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geheel moet worden vrijgesproken van feit 1. Er is geen bewijs voor het wegnemen van het geldbedrag van € 450,- door verdachte. Weliswaar heeft verdachte de Moncler jas ter waarde van € 1.375,- gepind met de bankpas van aangeefster, maar er bevindt zich geen afschrift van deze betaling van de bankrekening van aangeefster in het dossier. Bovendien heeft aangeefster verklaard dat de bankafschrijving van € 1.375,- op reservering stond. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld het bedrag van de rekening is afgeschreven en dat verdachte dit geldbedrag daadwerkelijk heeft weggenomen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft schuldheling. Verdachte had meer onderzoek moeten doen naar de herkomst van de bankpassen. Opzetheling kan echter niet worden bewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat de bankpassen gestolen waren.
Verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 3 tenlastegelegde voorhanden hebben van het stroomstootwapen. Verdachte heeft verklaard dat zij niet wist van het wapen in de jaszak, omdat dit niet haar jas was. Er is geen onderzoek gedaan naar eventueel DNA op het wapen.. Daarnaast was het stroomstootwapen verhuld in een voorwerp lijkend op een lippenstift, waarbij meerdere handelingen moesten worden verricht voordat het wapen zichtbaar werd. Op grond hiervan kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het wapen in de jaszak.
Primair dient verdachte te worden vrijgesproken van feit 4, omdat de diefstal van de telefoon niet kan worden bewezen. De verklaringen lopen uiteen. Hierbij is van belang dat [naam 6] er belang bij heeft om verdachte aan te wijzen als dader en haar waarneming onbetrouwbaar kan zijn. De onafhankelijke getuige [naam 5] heeft verklaard dat [naam 6] (en dus niet verdachte) de telefoon heeft weggenomen. Op de beelden is het wegnemen van de telefoon niet te zien. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die de telefoon heeft gestolen. Ten aanzien van de tas en de schoenen kan niet worden vastgesteld dat verdachte deze goederen heeft weggenomen. Zoals door de officier van justitie gerekwireerd, kan het medeplegen van de diefstal niet worden bewezen, omdat [naam 6] hiervan is vrijgesproken.
Subsidiair dient verdachte partieel te worden vrijgesproken van feit 4, omdat er geen sprake is van het oogmerk om met geweld de diefstal te vergemakkelijken. Uit de verklaringen van verdachte en [naam 6] blijkt dat zij in gesprek wilden gaan met [naam 4] en er geen sprake was van een vooropgezet plan om spullen van haar te stelen. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [naam 4] dat het moment van het wegnemen van haar spullen en het toegepaste geweld uit elkaar ligt.
Ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman geen (bewijs) verweer gevoerd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewezenverklaring diefstal geldbedrag € 1.375,- (feit 1)
Op 5 januari 2023 heeft verdachte bij de Bijenkorf in Amsterdam een Moncler jas gekocht ter waarde van € 1.375,-. De politie heeft geverbaliseerd dat op de camerabeelden te zien is dat verdachte de betaling van de jas verricht met een pinpas en vervolgens de jas met een kassabon overhandigd krijgt van een kassamedewerker. Als verdachte na deze aankoop wordt staande gehouden, worden bij haar drie bankpassen aangetroffen die op diezelfde dag van aangeefster [naam 2] zijn gestolen. Verdachte heeft verklaard de jas te hebben betaald met een van deze bankpassen. Hiervoor had verdachte geen toestemming van aangeefster. Gelet hierop heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank het geldbedrag van de aangeschafte jas weggenomen door onbevoegd gebruik te maken van de bankpas en de pincode, hetgeen gekwalificeerd kan worden als diefstal door middel van het gebruik van een valse sleutel.
Het verweer dat het geldbedrag op de bankrekening van aangeefster enkel gereserveerd zou zijn en hierdoor niet daadwerkelijk is weggenomen, verwerpt de rechtbank. Uit het dossier is niet gebleken dat de betaling van de jas ter waarde van € 1.375,- niet is geslaagd. Het tegendeel blijkt juist de omstandigheid dat de jas met een kassabon aan verdachte is overhandigd na de pintransactie. Op het moment van betaling heeft verdachte dit geldbedrag weggenomen.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de diefstal van het geldbedrag van € 450,-, omdat niet is bewezen dat verdachte de diefstal heeft gepleegd of een aandeel hierin heeft gehad.
4.3.2.
Bewezenverklaring opzetheling bankpassen (feit 2)
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van drie bankpassen. Zoals hierboven omschreven, heeft de politie verdachte op 5 januari 2023 in de Bijenkorf staande gehouden en bij haar drie bankpassen van aangeefster aangetroffen. Verdachte heeft verklaard te hebben gezien dat deze bankpassen waren doorgeknipt en met plakband waren vastgeplakt. Ook heeft ze gezien dat op de bankpassen namen stonden die zij niet kende. Op basis van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze bankpassen van misdrijf afkomstig waren.
4.3.3.
Vrijspraak voorhanden hebben stroomstootwapen (feit 3)
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte wetenschap heeft gehad van het aangetroffen stroomstootwapen in haar jaszak. Verdachte heeft vanaf het eerste moment verklaard dat zij van jas heeft gewisseld met het nichtje van haar vriend en heeft deze verklaring meer uitvoerig herhaald op de terechtzitting. Het dossier bevat geen aanknopingspunten om deze verklaring uit te kunnen sluiten. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat het stroomstootwapen gelijkend was op een make-up accessoire, waardoor verdachte op het eerste oog niet kon zien dat het een stroomstootwapen betrof. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder feit 3 tenlastegelegde.
4.3.4.
Bewezenverklaring medeplegen diefstal tas, telefoon en schoenen (feit 4)
Op 4 september 2023 heeft verdachte met [naam 4] afgesproken op het station Lelylaan in Amsterdam. [naam 6] , een vriendin van verdachte, heeft hen vervolgens opgewacht op het perron samen met twee jongens, [naam 7] (hierna: [naam 7] ) en [naam 8] (hierna: [naam 8] ). [naam 6] wilde met [naam 4] praten, omdat het broertje van [naam 6] door toedoen van [naam 4] zou zijn bedreigd, mishandeld en/of ontvoerd. Verdachte heeft erkend dat dit gesprek snel uit de hand liep en eindigde in een gevecht tussen verdachte en [naam 6] tegen [naam 4] . [naam 4] heeft verklaard dat hierbij de volgende spullen zijn weggenomen: haar telefoon, haar schoenen en haar tas, waarin onder andere haar paspoort, een ketting, Apple Airpods en contant geld zat.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte samen met anderen de tas, de telefoon en de schoenen van [naam 4] heeft weggenomen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
[naam 4] en [naam 6] hebben verklaard dat verdachte de telefoon uit de broekzak van [naam 4] heeft gepakt. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat verdachte de telefoon van [naam 4] heeft weggenomen. Dat getuige [naam 5] dit anders heeft waargenomen, is gelet op de chaotische situatie van het gevecht tussen de voor haar drie vrouwen (aldus de getuige: ‘meiden’) geen reden om aan deze twee verklaringen te twijfelen. Ook ziet de rechtbank niet in waarom [naam 4] en [naam 6] hierover niet de waarheid zouden spreken. De telefoon van [naam 4] is niet teruggevonden. Daarnaast heeft [naam 4] verklaard dat haar tas uit haar handen is gerukt en dat zij vervolgens zag dat [naam 7] deze vasthad. [naam 6] heeft erkend de schoenen van [naam 4] te hebben afgepakt. Als de politie ter plaatse is, wordt gezien dat [naam 7] de schoenen en de tas van [naam 4] in zijn handen heeft. De politie heeft ook beschreven dat op de camerabeelden is te zien dat [naam 7] de schoenen oppakte en bij zich hield en dat hij bij het verlaten van het station door de poortjes een zwartkleurig tasje, samen met de schoenen van het slachtoffer in zijn linkerhand heeft. Gelet hierop en de eerder vastgestelde diefstal door verdachte, stelt de rechtbank vast dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [naam 6] en [naam 7] voor het wegnemen van de spullen van [naam 4] . Dat de tas – weliswaar zonder de inhoud – en de schoenen later aan [naam 4] zijn teruggegeven, maakt niet dat deze goederen voordien niet van [naam 4] zijn weggenomen.
De rechtbank vindt daarom bewezen dat verdachte samen met anderen de tas (met inhoud), de telefoon en schoenen heeft gestolen van [naam 4] .
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het geweldsaspect van de diefstal moet worden vrijgesproken. Niet is vast komen te staan dat verdachte samen en in vereniging met anderen het oogmerk heeft gehad om met geweld de diefstal te vergemakkelijken of voor te bereiden, dan wel sprake was van andere aan verdachte gelegde motieven. Op basis van het dossier lijkt er sprake te zijn geweest van een vooropgezet plan om [naam 4] aan te spreken op haar gedrag ten aanzien van de situatie rondom het broertje van [naam 6] . Het door hen toegepaste geweld tegen [naam 4] was gelet hierop niet zozeer gericht op diefstal van goederen van [naam 4] , maar eerder een uiting van woede dan wel het nemen van wraak.
4.3.5.
Bewezenverklaring openlijke geweldpleging (feit 5)
Verdachte heeft ter zitting een bekennende verklaring afgelegd ten aanzien van feit 5. Op basis van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank dit feit bewezen. Gelet op het standpunt van de verdediging behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1:
op 5 januari 2023 te Amsterdam een geldbedrag (in totaal 1.375 euro), dat aan [naam 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van een pinpas en van een bijbehorende pincode, toebehorende aan die [naam 3] ;
Feit 2:
op 5 januari 2023 te Amsterdam meerdere bankpassen (op de naam van [naam 2] en/of [naam 3] ) voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Feit 4:
op 4 september 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, een telefoon (merk iPhone 14 pro max, goudkleurig) en een tas met inhoud (Apple AirPods en cash geld (ongeveer 150,00 euro) en een gouden ketting en paspoort) en een paar schoenen, die aan [naam 4] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 5:
op 4 september 2023 te Amsterdam openlijk, te weten, op een perron van station Amsterdam Lelylaan, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam 4] door
- die [naam 4] mee te trekken en vast te pakken en tegen het hek te duwen, en
- meermalen tegen het hoofd en tegen het lichaam van die [naam 4] te trappen, en
- meermalen tegen het hoofd en tegen het lichaam van die [naam 4] te slaan, en
- die [naam 4] aan haar haren trekken, en
- die [naam 4] te omsingelen, en
- het incident te filmen.

5.De strafbaarheid van de feiten en verdachte

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

6.De strafmotivering

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van voorarrest, zal worden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan voorarrest. De raadsman heeft gewezen op het feit dat voor verdachte meerdere hulptrajecten zijn gestart (waaronder begeleid wonen en psychologische hulp) en een gevangenisstraf de wachtlijsten hiervoor zal doorkruisen. Aan het voorwaardelijk deel kunnen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering zijn geadviseerd. Naast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf kan aan verdachte een taakstraf opgelegd worden. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de duur van het voorwaardelijk strafdeel en de taakstraf.
De raadsman heeft verzocht in strafverminderende zin rekening te houden met de jonge leeftijd van de verdachte alsmede haar moeilijke jeugd en de problemen binnen haar familie, zoals beschreven in het reclasseringsadvies. De keuzes die verdachte tijdens het plegen van de feiten heeft gemaakt zijn beïnvloed door haar mentale toestand op dat moment. De feiten dateren bovendien al van enige tijd geleden.
Indien er een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd langer dan het voorarrest, heeft de raadsman verzocht om de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte bij uitspraak niet op te heffen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Verdachte heeft samen met anderen op het perron van station Amsterdam Lelylaan zwaar geweld toegepast op een meisje van 15 jaar. Verdachte heeft het slachtoffer gelokt naar haar vrienden, waarbij het slachtoffer tegenover vier personen kwam te staan. Daarnaast heeft verdachte meerdere trappen en stompen uitgedeeld tegen het hoofd en het lichaam van het slachtoffer. Het geweld bestond uit verschillende momenten, waarbij verdachte zelf de keuze heeft gemaakt om ook voor een tweede keer de confrontatie op te zoeken en het slachtoffer pijn te doen. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Bij de vechtpartij heeft het slachtoffer verwondingen opgelopen. Door deze geweldshandelingen op het perron van het station waar meerdere mensen aanwezig waren, heeft verdachte bovendien bijgedragen aan in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan heling en het tweemaal plegen van diefstal. Hoewel het zwaartepunt van de ernst ligt op de geweldpleging, heeft verdachte met het plegen van deze feiten ook veel overlast veroorzaakt. Opzetheling en diefstal zijn hinderlijke feiten, die voor de slachtoffers en de samenleving als geheel een onveilig gevoel met zich brengen. Verdachte heeft zich geen moment bekommerd om de financiële en andere gevolgen van het delict voor de slachtoffers.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 27 oktober 2024, waaruit onder andere blijkt dat verdachte in 2021 is veroordeeld voor openlijke geweldpleging, belediging en mishandeling. Op 22 april 2024 is aan verdachte een geldboete opgelegd in de vorm van een strafbeschikking, waardoor artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 12 november 2024, opgesteld door [reclasseringswerker 2] , reclasseringswerker. Hieruit blijkt - zakelijk weergegeven -dat de eerdere veroordelingen van geweldsdelicten en het negatieve rapport van de jeugdreclassering wijzen op een patroon van instabiliteit en problematisch (delict) gedrag. Verdachte heeft een tumultueuze achtergrond, waarbij sprake is geweest van persoonlijke en familiaire problemen, zoals de scheiding van haar ouders en de ziekte van haar vader. Verdachte is daarnaast een korte periode dakloos geweest. Deze omstandigheden lijken het mentale welzijn van verdachte en haar vermogen om een delictvrij leven op te bouwen negatief te beïnvloeden. De huidige leefsituatie van verdachte bestaat uit een onveilige woonomgeving, geen inkomen, veel schulden en mogelijk een negatief sociaal netwerk. Dit verhoogt het risico op recidive. De reclassering schat het risico op recidive dan ook als gemiddeld in. Hoewel verdachte bereid lijkt te zijn om samen te werken met de reclassering, zijn er zorgen over haar vermogen om zich aan voorwaarden te houden. Bij een veroordeling wordt een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd met de volgende voorwaarden: (1) meldplicht, (2) ambulante behandeling, (3) begeleid wonen of maatschappelijke opvang, (4) volgen van opleiding, (5) meewerken aan schuldhulpverlening en (6) openheid over sociaal netwerk.
Strafoplegging
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan het voorarrest moet worden opgelegd en dus of verdachte terug zal moeten in detentie. Hoewel de ernst van de feiten een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, vindt de rechtbank dit zowel in het belang van de maatschappij als in het persoonlijke belang van verdachte niet wenselijk. De rechtbank vindt het ter voorkoming van recidive van belang dat verdachte de juiste hulp en begeleiding krijgt en nu zij in het kader van haar schorsing reeds is begonnen met een aantal van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, dient deze ingeslagen weg niet te worden doorkruist. Wel is een taakstraf en een forse voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats ter vergelding en om te voorkomen dat verdachte opnieuw de fout ingaat. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient daarnaast als stok achter de deur om de bijzondere voorwaarden ook daadwerkelijk na te komen en hulp te accepteren. De rechtbank vindt het zorgelijk dat de deskundige P. van der Streek in zijn e-mail en op zitting heeft aangegeven dat verdachte zich tijdens de schorsing niet goed hield aan de voorwaarde om onderwijs te volgen. De rechtbank wil verdachte er op wijzen en waarschuwen dat het niet naleven van de bijzondere voorwaarden kan leiden tot het moeten uitzitten van de volledige gevangenisstraf. Het is aan verdachte om hier voor zichzelf een goede keuze in te maken.
Nu de rechtbank tot een beperktere bewezenverklaring is gekomen dan de officier van justitie, ziet zij aanleiding hetgeen door de officier van justitie is gevorderd te matigen. Alles tezamen vindt de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uren en een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 135 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbonden.

7.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen inbeslaggenomen en niet teruggegeven:
436,30 EUR (G6284737);
1 STK Stroomstootwapen (G6284766);
15 EUR (G6448998);
3 EUR (G6448999).
Onttrekking aan verkeer
De rechtbank is van oordeel dat het onder 2 inbeslaggenomen stroomstootwapen moet worden onttrokken aan het verkeer, omdat deze is aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Teruggave aan rechthebbende
De rechtbank gelast de teruggave aan rechthebbende van de onder nummer 1, 3 en 4 inbeslaggenomen voorwerpen, omdat niet is vastgesteld dat de geldbedragen afkomstig zijn van een strafbaar feit.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36d, 57, 63, 141, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
Ten aanzien van feit 2
opzetheling;
Ten aanzien van feit 4
diefstal door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van feit 5
openlijke geweldpleging.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
135 (honderdvijfendertig) dagen, van deze gevangenisstraf
niettenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen twee dagen bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra er plek is. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Indien door de zorgverlener geïndiceerd, werkt veroordeelde mee aan het uitvoeren van diagnostiek.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft bij Kwintes of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra er plek is. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld.
Volgen van opleiding
Veroordeelde volgt een opleiding, te weten: mbo niveau 2 bij [instelling 1] of bij een soortgelijke instelling.
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in haar financiën en schulden.
Sociaal netwerk
Veroordeelde geeft tijdens de meldplicht openheid van zake betreffende haar sociaal netwerk.
Als algemene voorwaarden gelden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit haar medewerking zal verlenen aan het
nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet
op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- haar medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in
artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Veroordeelt verdachte daarnaast tot een
taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
Beslag
Verklaart onttrokken aan het verkeerhet volgende voorwerp:
1 STK Stroomstootwapen (G6284766);
Gelast de teruggave aan rechthebbendevan de volgende voorwerpen:
436,3 EUR (G6284737);
15 EUR (G6448998);
EUR (G6448999).
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.J. Zevenhuijzen, voorzitter,
mrs. C. Klomp en H.D. Roskam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.E. Leopold, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2024.