In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan twee winkeldiefstallen, gepleegd kort na elkaar bij dezelfde supermarkt, Albert Heijn. De verdachte, geboren in 1970 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was niet aanwezig tijdens de zitting. De officier van justitie, mr. K. van der Willigen, heeft de vordering gedaan, terwijl de raadsvrouw, mr. L.A.C. ter Steeg, de verdediging heeft gevoerd. De rechtbank heeft ook een reclasseringswerker als deskundige gehoord. De tenlastelegging omvatte de diefstal van vleeswaren, spareribs, wasverzachter, vruchtensap en een boodschappentas. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder een bekennende verklaring van de verdachte, beoordeeld en heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van spareribs, wasverzachter en vruchtensap, maar niet van vleeswaren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van het voorarrest, en heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, het strafblad van de verdachte en de instabiele factoren in zijn leven. De rechtbank heeft ook het advies van de reclassering in overweging genomen, dat pleitte voor een ISD-maatregel, maar heeft besloten dat de verdachte niet langer in detentie hoeft te blijven dan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht.