In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 december 2024 uitspraak gedaan over een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Roemeense autoriteiten op 4 september 2024. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Roemenië, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB voortgezet na eerdere zittingen op 14 november 2024 en een tussenuitspraak op 28 november 2024. Tijdens de zitting op 12 december 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de juiste persoonsgegevens heeft verstrekt en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft. In de tussenuitspraak van 28 november 2024 is reeds geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB, evenals over de dubbele strafbaarheid en de detentieomstandigheden. De rechtbank heeft geen weigeringsgronden gevonden die zich verzetten tegen de overlevering, zoals bedoeld in artikel 12 van de Overleveringswet (OLW).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, en de raadsman heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen de overlevering. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen belemmeringen zijn voor de overlevering. De rechtbank staat daarom de overlevering toe, en deze uitspraak is openbaar uitgesproken op de zitting van 12 december 2024.