ECLI:NL:RBAMS:2024:8218

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
C/13/758699 HA RK 24-370
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 2 december 2024 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een besloten vennootschap en haar advocaat, die vreesden dat de rechter, mr. N.C.H. Blankevoort, al een oordeel had gevormd en geen interesse toonde in hun standpunten. De wrakingskamer oordeelde dat de subjectieve vrees van de verzoekers niet was geobjectiveerd door de aangedragen feiten en omstandigheden. De procedure waar het wrakingsverzoek betrekking op had, betrof een geschil met ABN AMRO N.V. over de beëindiging van een bankrelatie. De verzoekers stelden dat de rechter vooringenomen was, maar de wrakingskamer concludeerde dat de rechter zich voldoende had verdiept in de zaak en dat zijn vragen en opmerkingen niet duidden op partijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat het aan de rechter is om de rechtsvraag te bepalen en dat kritische vragen tijdens een mondelinge behandeling normaal zijn. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen door de drie rechters in de wrakingskamer, en de zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beslissing op het op 28 oktober 2024 gedane en onder zaaknummer
C/13/758699 HA/RK 24/370 ingeschreven verzoek van:

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[verzoeker 1] B.V.,2. [verzoeker 2] ,3. Mr. [verzoeker 3] h.o.d.n. [verzoeker 1] ,alle gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verzoekers,
hierna gezamenlijk te noemen: [verzoeksters] (in vrouwelijk enkelvoud)
advocaat mr. A. [verzoeker 3] -Bhajan
welk verzoek strekt tot wraking van mr. N.C.H. Blankevoort, rechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek, binnengekomen ter griffie op 28 oktober 2024;
  • de schriftelijke reactie van de rechter.
De rechter berust niet in de wraking.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 20 november 2024. Bij de mondelinge behandeling zijn mr. [verzoeker 3] (namens verzoekers) en de rechter verschenen. Voorts is mr. J.R.D. den Hertog, advocaat van de wederpartij (de naamloze vennootschap ABN AMRO N.V.) verschenen.

1.Feiten

Verzoekers zijn bij de rechtbank in een procedure met ABN AMRO verwikkeld, omdat laatstgenoemde de bankrelatie met [verzoeksters] wil beëindigen. De procedure is bij deze rechtbank bekend onder zaak- en rolnummer C/13/748429 / HA ZA 24/288. In deze procedure vordert [verzoeksters] voortzetting van de bankrelatie, terwijl ABN AMRO zich op het standpunt stelt dat [verzoeksters] onvoldoende meewerkt aan een klantenonderzoek in het kader van de Wwft omdat zij zich beroept op een beroepsgeheim als ‘beroepsmatig rechtsbijstandsverlener’.
Op 24 oktober 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden.
[verzoeksters] heeft op 28 oktober 2024 een wrakingsverzoek ingediend.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

2.1
Uit het wrakingsverzoek en uit hetgeen door de heer [verzoeker 3] , mede aan de hand van een pleitnota, ter zitting van de wrakingskamer naar voren is gebracht, volgt dat het verzoek tot wraking is gebaseerd op de volgende gronden.
2.2
De rechter heeft bij aanvang van de zitting aan ABN AMRO de vraag gesteld wat er gebeurt als de vordering wordt afgewezen, om vervolgens aan het einde van de zitting zich tot [verzoeksters] te wenden met de woorden ‘
U moet serieus rekening houden met de afwijzing van uw vorderingen. Ik zou als ik u was alvast maatregelen nemen’. Met die opmerkingen heeft de rechter volgens [verzoeksters] blijk gegeven van vooringenomenheid en de indruk gewekt dat al hetgeen [verzoeksters] in de procedure en ter zitting naar voren heeft gebracht terzijde is geschoven, althans dat de rechter de door [verzoeksters] aangevoerde argumenten anders heeft ingekleurd om zodoende alsnog tot zijn eigen (vooringenomen) oordeel te komen. Dit is volgens [verzoeksters] op meerdere momenten ter zitting gebleken. Op deze momenten zal bij de beoordeling van het verzoek nader worden ingegaan.

3.De reactie van de rechter

3.1
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

4. De gronden van de beslissing

4.1
Op grond van artikel 37 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt het wrakingsverzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gebaseerd aan de verzoeker bekend zijn geworden. Verzoekers hebben het wrakingsverzoek vier dagen na afloop van de betreffende mondelinge behandeling ingediend. Naar het oordeel van de wrakingskamer is deze termijn in deze zaak niet dermate lang dat verzoekers het verzoek niet tijdig hebben gedaan. In het wrakingsverzoek is toegelicht dat [verzoeksters] pas nadat zij het verloop van de mondelinge behandeling had laten bezinken zich heeft beraden over het doen van een wrakingsverzoek. In dat kader heeft zij eerst overleg gevoerd met haar advocaat, die niet bij de mondelinge behandeling aanwezig was. Aangezien het wrakingsverzoek alleen door haar advocaat kon worden ingediend, het opstellen van het wrakingsverzoek enige tijd heeft gekost en daags na de zitting een weekend volgde, is het wrakingsverzoek pas op de maandag daarna ingediend. De wrakingskamer is van oordeel dat aan [verzoeksters] enige bedenktijd mag worden gegund alvorens het verzoek in te dienen. [verzoeksters] kan daarom in haar verzoek worden ontvangen.
4.2 Artikel 36 Rv bepaalt dat in een wrakingsprocedure moet worden onderzocht of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde vrees van) partijdigheid.
4.3
Het verzoek zal worden beoordeeld aan de hand van de gronden zoals weergegeven in het op 28 oktober 2024 ingediende verzoekschrift, nu op grond van artikel 37 lid 3 Rv alle feiten en omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen. De nadien aangevoerde gronden moeten om die reden bij de beoordeling buiten beschouwing worden gelaten.
Het bespreken van een mogelijke afwijzing van de vordering
4.4
Voorop gesteld wordt dat het oordeel van een rechter gedurende de procedure wordt gevormd. Onderdeel van die oordeelsvorming kan zijn het met partijen bespreken van wat de gevolgen van een bepaalde uitspraak zullen zijn. Daarnaast is het niet ongebruikelijk dat een rechter het noodzakelijk acht de eventuele gevolgen van een uitspraak met (een van) partij(en) te bespreken ‘voor het geval dat’, zodat partijen zich van die mogelijkheid bewust zijn en zo nodig maatregelen kunnen treffen. Tegen deze achtergrond zijn de door [verzoeksters] aangehaalde uitspraken van de rechter in de context van het geschil niet ongebruikelijk, te meer omdat, zoals de rechter heeft toegelicht, [verzoeksters] niet (subsidiair) een
terme de gracehad gevorderd bij beëindiging van de bankrelatie. Deze vraag en opmerking wijzen op zichzelf dus niet op vooringenomenheid van de rechter.
Het niet voldoende verdiepen in de standpunten van verzoekers4.5 [verzoeksters] heeft aangevoerd dat de vraag waar naar zeggen van de rechter het geschil om draait niet de juiste is. Daaruit volgt volgens [verzoeksters] dat de rechter zich onvoldoende heeft verdiept in haar standpunt en kennelijk niet alle producties bij de dagvaarding heeft gelezen Het is echter aan een rechter te beoordelen wat de rechtsvraag is in het onderliggende geschil en een (eventueel onjuist) oordeel daarover kan geen grond vormen voor wraking. Wel moeten partijen zich daarover uit kunnen laten in het kader van hoor- en wederhoor. Dat de rechter partijen die mogelijkheid heeft onthouden is echter niet gesteld of gebleken.
De rechter heeft in zijn reactie te kennen gegeven zich zo goed mogelijk in het standpunt van [verzoeksters] te hebben verdiept en de dagvaarding meerdere malen te hebben gelezen. Maar ook indien een rechter op enig moment tijdens de mondelinge behandeling een standpunt van een partij of de inhoud van een productie niet (meer) helder voor ogen heeft, levert dit geen aanwijzing op voor (schijn van) partijdigheid. Overigens leent een mondelinge behandeling zich er bij uitstek voor om een standpunt of processtuk bij de rechter (nogmaals) onder de aandacht te brengen of toe te lichten.
Vragen over werkwijze [verzoeksters]
4.6
[verzoeksters] is van mening dat de rechter, door de vragen die hij heeft gesteld en de opmerkingen die hij heeft gemaakt, blijk heeft gegeven van weerstand tegen [verzoeksters] , haar standpunten en de wijze waarop [verzoeksters] haar diensten aanbiedt. In een civiele procedure moet de rechter echter bij een mondelinge behandeling ruimte hebben om partijen stevig te bevragen en kritische opmerkingen te maken, teneinde de standpunten van partijen duidelijk te krijgen en de onderliggende feiten vast te stellen. Het stellen van kritische vragen en/of het maken van opmerkingen over de wijze van juridische dienstverlening door [verzoeksters] , behoort dan ook tot de taak van de rechter. Daaruit kan niet worden afgeleid dat de rechter vooringenomen is.
Derdengeldenrekening
4.7
De rechter heeft ter zitting vragen gesteld over het gebruik van een derdengeldenrekening door [verzoeksters] en gemeld dat hem via een bezoek aan de website is gebleken dat de advocaat van [verzoeksters] niet over een derdengeldenrekening beschikt. Dat de rechter de website van een advocaat van een procespartij bezoekt is niet ongebruikelijk. Nu de rechter ook op de zitting hiervan melding heeft gemaakt, kan hieruit geen partijdigheid worden afgeleid. Dit duidt eerder op transparantie. [verzoeksters] heeft het vermoeden geuit dat de rechter mogelijk nog andere dingen op internet heeft opgezocht, waarvan hij geen melding heeft gemaakt, maar die zijn mening zouden kunnen kleuren, maar heeft dit vermoeden verder niet geconcretiseerd of onderbouwd. Nu de rechter dit heeft betwist, kan daarvan niet worden uitgegaan.
Het stellen van een vraag over het verlenen van trust diensten
4.8
Volgens [verzoeksters] blijkt uit de vraag van de rechter op de mondelinge behandeling “
Dus u verleende vroeger trustdiensten maar nu niet?” dat de rechter haar standpunt met betrekking tot het verlenen van trustdiensten verkeerd heeft geïnterpreteerd. De rechter heeft als reactie daarop gesteld dat de stelling dat [verzoeksters] mogelijk ook trustdiensten zou verrichten van ABN AMRO afkomstig is, en niet van hem. Een van de taken van de rechter bij een mondelinge behandeling is om (zoveel mogelijk) duidelijkheid te verkrijgen over de vordering, het daartegen gevoerde verweer en de feiten. In dat kader is er ook een rol voor de rechter weggelegd om het standpunt van de wederpartij aan de andere partij voor te houden en daarop door te vragen, zonder dat dat betekent dat hij dat standpunt tot het zijne heeft gemaakt.
Het aannemen van contante betalingen
4.9
[verzoeksters] stelt tenslotte dat door de kritische vragen van de rechter over het aannemen van contante betalingen door [verzoeksters] in het verleden, de schijn van vooringenomenheid is gewekt. Nog daar gelaten dat [verzoeksters] (volgens het wrakingsverzoek) zelf het onderwerp van de contante betalingen ter zitting naar voren heeft gebracht, heeft de rechter onbetwist gesteld dat dit onderwerp geen onderdeel van het geschil is. De rechter weet niet meer of hij de door [verzoeksters] gestelde vragen heeft gesteld. Ook hier geldt dat het de taak van de rechter is om kritische vragen en opmerkingen te maken teneinde de standpunten van partijen duidelijk te krijgen. Ook al kan dit voor een partij een ongemakkelijk gevoel meebrengen, levert dit naar het oordeel van de wrakingskamer geen aanwijzing voor de (geobjectiveerde) vrees van partijdigheid op.
Samenvattend
4.1
Het verzoek van [verzoeksters] berust er in de kern op dat de rechter op de zitting van 24 oktober 2024 zijn oordeel kennelijk al klaar had en daarom geen interesse toonde in wat zij op de zitting naar voren wilde brengen. Dat dit bij haar tot de subjectieve vrees heeft geleid dat de rechter vooringenomen en partijdig was, is – zoals de rechter zelf ook te kennen heeft gegeven – spijtig, maar deze vrees wordt niet geobjectiveerd door de aangedragen feiten en omstandigheden. Het verzoek tot wraking zal dus worden afgewezen.
BESLISSING
De wrakingskamer:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de zaak met zaaks- en rolnummer C/13/748429 / HA ZA 24-288 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevond.
Deze beslissing is gegeven door mr. K.A. Brunner, voorzitter, mr. R.H. Mulderije en mr. M.E.M. James-Pater, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2024.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open.