ECLI:NL:RBAMS:2024:8197

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
13/117197-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van een rijbewijs en schuldheling van persoonlijke goederen door een 30-jarige man

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 30-jarige man, die werd beschuldigd van verduistering van een rijbewijs en schuldheling van meerdere persoonlijke goederen. De verdachte werd op 10 mei 2022 in Amsterdam aangehouden na een melding van mogelijke drugshandel. Bij de doorzoeking van zijn tas werd een rijbewijs aangetroffen dat als gestolen was geregistreerd, evenals andere persoonlijke eigendommen van een derde. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de heling van het rijbewijs niet bewezen kon worden, maar dat de verdachte zich wel schuldig had gemaakt aan verduistering van het rijbewijs en schuldheling van de andere goederen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet te goeder trouw had gehandeld, aangezien hij het rijbewijs en de andere goederen niet had ingeleverd bij de politie, ondanks dat hij in de buurt was geweest van een politiebureau. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de recidive van de verdachte en de ernst van de feiten, maar besloot geen ISD-maatregel op te leggen, omdat de verdachte al eerder was veroordeeld tot een ISD-maatregel in een andere zaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/117197-22
Datum uitspraak: 24 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: P.I. [locatie] , [naam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 19 augustus 2022 en 11 december 2024. Verdachte was niet bij de behandeling van zijn strafzaak op 11 december 2024 aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Modder, en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. J.A.C. van den Brink, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 10 mei 2022 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1
Primair
heling van een rijbewijs op naam van [persoon 1] ;
Subsidiair
verduistering van een rijbewijs op naam van [persoon 1] ;
Feit 2
heling van een tas, met daarin onder andere een autosleutel, ING-bankpas, OV-kaart een kentekenbewijs en meerdere pasjes op naam van [persoon 2] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden
Op 10 mei 2022 krijgen verbalisanten een melding dat er mogelijk drugs zouden worden gedeald op de hoek van de Oudezijds Voorburgwal met de Oude Doelenstraat. Ter plaatse zien de verbalisanten verdachte staan, die voldoet aan het opgegeven signalement. Bij een doorzoeking van het heuptasje van verdachte wordt een rijbewijs aangetroffen, dat als gestolen staat geregistreerd en op naam staat van [persoon 1] . Hierop wordt verdachte aangehouden ter verdenking van heling. Tijdens de insluitingsfouillering op het hoofdbureau van de politie worden in het voorvakje van de rugzak die verdachte bij zich droeg een kentekenbewijs, een ING-bankpas en een OV-kaart, alle op naam van mevrouw [persoon 2] , aangetroffen. Ook worden diverse andere pasjes en een autosleutel van het merk Audi aangetroffen. Op 11 mei 2022 wordt vervolgens door een buurvrouw namens [persoon 2] aangifte gedaan van de diefstal van de rugzak van [persoon 2] , waarin zich enkele van de bij verdachte aangetroffen goederen bevonden.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Hiertoe heeft zij ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat op basis van het procesdossier op geen enkele wijze is gebleken dat verdachte voornemens was om het rijbewijs in te leveren bij de politie. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie naar aanleiding van het door verdachte gevoerde verweer gesteld dat de tas die op een eerder moment door de motoragent was gecontroleerd een andere tas betrof dan de rugzak die verdachte bij zich droeg. In de rugzak die verdachte bij zich droeg bevonden zich persoonlijke eigendommen van een ander dan verdachte. Door deze rugzak in zijn bezit te krijgen, had verdachte op zijn minst moeten vermoeden dat deze goederen van misdrijf afkomstig waren en heeft hij zich schuldig gemaakt aan schuldheling.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman ten aanzien van feit 1 bepleit dat verdachte het rijbewijs heeft gevonden en slechts korte tijd in zijn bezit heeft gehad met de bedoeling om dit rijbewijs bij de politie in te leveren. Van wederrechtelijke toe-eigening is daarom geen sprake. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman bepleit dat verdachte de rugzak tijdelijk in bewaring heeft genomen voor een kennis. Aangezien de inhoud van de rugzak een halfuur voorafgaand aan de aanhouding nog door een motoragent was gecontroleerd, kon verdachte er redelijkerwijs vanuit gaan dat er niks mis was met de inhoud daarvan. Om die reden kan volgens de raadsman niet worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat zich hierin door misdrijf verkregen goederen bevonden.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, de heling van het ten laste gelegde rijbewijs niet bewezen, zodat verdachte hiervan wordt vrijgesproken. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit rijbewijs door misdrijf verkregen was.
Feit 1 subsidiair
Verdachte heeft in zijn politieverhoor verklaard dat hij het rijbewijs op 10 mei 2022 rond 11.00 uur in de ochtend op het Bijlmerplein heeft gevonden. Toen hij op dezelfde dag om 20.15 uur werd aangehouden, had hij het rijbewijs nog steeds in zijn bezit. De rechtbank overweegt dat op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad de enkele omstandigheid dat iemand een gevonden voorwerp enige tijd onder zich houdt op zichzelf nog geen verduistering oplevert. In de voorliggende zaak is de rechtbank echter van oordeel dat er voldoende bijkomende omstandigheden zijn die maken dat verdachte zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester is gaan beschikken over het door hem gevonden rijbewijs. Zo heeft verdachte uit zichzelf niets over het bezit van het rijbewijs verteld tegen de agent die zijn tasje doorzocht. In eerste instantie heeft hij verklaard dat het tasje van een vriendin van hem was. Toen de politie in dat tasje het rijbewijs vond, heeft verdachte aangegeven niet te willen vertellen van wie dat rijbewijs was. Ook op het politiebureau heeft hij uit zichzelf niets over het rijbewijs verklaard. Pas tijdens het verhoor een dag later heeft verdachte verklaard dat hij het rijbewijs de vorige dag om 11 uur had gevonden. Verdachte verklaart daarbij dat hij dacht dat degene misschien nog in de Albert Heijn, Vomar of garage was. Later is hij het rijbewijs vergeten. Niet in te zien valt waarom verdachte niet direct het rijbewijs heeft afgegeven op een van deze locaties. Daarbij komt dat verdachte het rijbewijs gelet op zijn eigen verklaring vervolgens geruime tijd onder zich heeft gehouden en in die periode een flinke afstand heeft afgelegd. Hij moet op enig moment ook in de buurt zijn gekomen van een politiebureau waar hij het rijbewijs had kunnen afgeven. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier verder geen enkel aanknopingspunt die de stelling van verdachte dat hij het rijbewijs te goeder trouw onder zich had, kan ondersteunen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte zich het rijbewijs wederrechtelijk heeft toegeëigend, waardoor sprake is van verduistering.
Feit 2
Uit het procesdossier volgt dat een halfuur voor de aanhouding van verdachte inderdaad een controle heeft plaatsgevonden, waarbij door de verbalisant een pastelkleurige tas die toebehoorde aan de [persoon 3] is gecontroleerd. In deze tas bevonden zich ten tijde van de controle enkel twee blikjes bier. Alleen al op basis van deze beschrijving is de rechtbank van oordeel dat dit een andere tas betreft dan de grijze rugzak van het merk Fjällräven die verdachte droeg ten tijde van zijn aanhouding. Dit oordeel wordt gesterkt door het feit dat niet is geverbaliseerd over de aanwezigheid van de goederen van [persoon 2] tijdens de controle van de tas van de [persoon 3]. De rechtbank volgt het verweer van de raadsman dan ook niet.
In de rugzak die verdachte droeg, bevond zich een deel van de gestolen goederen waarvan namens [persoon 2] aangifte is gedaan. Het is op basis van het procesdossier onbekend gebleven hoe verdachte in het bezit van de tas is gekomen. Wel kan worden vastgesteld dat hij, door een tas met persoonlijke eigendommen van een ander in bezit te nemen en geen onderzoek te doen naar de herkomst daarvan, ernstig tekort is geschoten in zijn onderzoeksplicht. Dit brengt met zich dat verdachte met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld, nu hij redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat de goederen van misdrijf afkomstig waren. Verdachte is daarnaast in het verleden eerder veroordeeld voor heling, zodat van hem om die reden bijzondere oplettendheid mocht worden verwacht. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1 subsidiair
op 10 mei 2022 te Amsterdam, opzettelijk een rijbewijs (ten name gesteld van [persoon 1] ), toebehorende aan [persoon 1] , welk goed hij, verdachte, had gevonden, althans, anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Feit 2
op 10 mei 2022 te Amsterdam, een tas (inhoudende onder andere een autosleutel en ING-bankpas en een OV-kaart en pasjes en een kentekenbewijs alle op naam van [persoon 2] , voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een straf die gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Gelet op het feit dat het een oude zaak betreft en verdachte in de tussenliggende periode reeds is veroordeeld tot een maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel), heeft de officier van justitie oplegging van de ISD-maatregel niet gevorderd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om te volstaan met een straf die gelijk is aan, of korter dan de duur van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarbij heeft de raadsman eveneens verzocht om af te zien van de oplegging van de ISD-maatregel, nu verdachte deze in de tussenliggende periode reeds opgelegd heeft gekregen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verduistering van een rijbewijs en de schuldheling van meerdere (bank)pasjes en andere persoonlijke goederen. Dit zijn vervelende feiten, waarmee hij anderen veel overlast heeft bezorgd. Ook heeft verdachte hiermee blijk gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
In het kader van de strafoplegging heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte van 21 oktober 2024. Hieruit blijkt dat verdachte al veelvuldig is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten. Dit is zelfs dusdanig vaak gebeurd, dat de officier van justitie in een eerder stadium van deze strafzaak voornemens was om oplegging van de ISD-maatregel te vorderen. De officier van justitie heeft echter in deze zaak geen oplegging van de ISD-maatregel gevorderd, gelet op het feit dat op 12 maart 2024 ten aanzien van een andere zaak reeds een ISD-maatregel voor de duur van een jaar aan verdachte is opgelegd.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf zoekt de rechtbank aansluiting bij de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting voor (winkel)diefstal. Hieruit volgt dat veelvuldige recidive van eenvoudige vermogensdelicten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand rechtvaardigt. Aangezien in onderhavige zaak sprake is van twee gepleegde vermogensdelicten en veelvuldige recidive, is de rechtbank van oordeel dat voor deze feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend en geboden is. De rechtbank ziet in de aard en ernst van de feiten geen bijzondere omstandigheden die maken dat verdachte dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf die gelijk is aan de periode van 101 dagen die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 321 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair:
verduistering
Feit 2:
schuldheling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
60 (zestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.C. Langendoen, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en C.C.J. Maas-van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2024.
[…]