Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[eiser 1] ,
2. [eiser 2] ,wonende te [woonplaats 2] , Verenigd Koninkrijk,
3. [eiser 3] ,wonende te [woonplaats 2] , Verenigd Koninkrijk,
advocaten mr. M. Malycha en mr. C.A. Jansen te Amsterdam,
2. [gedaagde 2] ,wonende te [woonplaats 3] ,
niet verschenen,
3. de vennootschap naar Brits recht
advocaten mr. M. Malycha en mr. C.A. Jansen te Amsterdam,
gedaagden.
1.De procedure
1.3. Op de zitting van 10 december 2024 waren mr. Hupkes, mr. Hajema, mr. Malycha en mr. Jansen aanwezig. Zij hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. [gedaagde 2] (gedaagde 2) is niet verschenen. Tegen hem wordt verstek verleend. Na verder debat is vonnis bepaald op 24 december 2024.
2.De feiten
“3.1 beveelt gedaagden sub 1 en 3 voor de duur van dit kort geding om het account van gedaagde sub 2 te bevriezen, althans de rechten om transacties te verrichten te schorsen, binnen twee dagen na betekening van dit tussenvonnis,3.2 verbiedt gedaagden sub 1 en 3 om gedaagde sub 2 vooraf in kennis te stellen van deze ordemaatregel,3.3 beveelt gedaagden sub 1 en 3 om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan de advocaat van eisers bekend te maken op welke dag en tijdstip de onder 3.1 bedoelde bevriezing c.q. schorsing van rechten is ingegaan en welke soort en kwantiteit activa met inbegrip van liquide tegoeden door de ordemaatregel zijn getroffen, met toezending van een schermafbeelding van het bevroren account,3.4 veroordeelt gedaagden sub 1 en 3 tot betaling van een dwangsom van€ 50.000,- voor iedere overtreding van de onder 3.1, 3.2 en 3.3 opgenomen veroordelingen, te vermeerderen met een dwangsom van € 50.000,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, een en ander met maximum van € 1.000.000,-,3.5 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,(…)”
3.3. Het geschil
I. gedaagden 1 en 3 te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de digitale activa alsmede de liquide tegoeden die [gedaagde 2] aanhoudt te verzenden respectievelijk te betalen naar/op een door eisers op te geven account bij een crypto-exchange respectievelijk te betalen aan een door eisers op te geven bankrekening;
II. gedaagden 1 en 3 op de voet van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis een transactieoverzicht te verstrekken over de periode 24 november 2022 (de datum van de eerste storting door eiseres 1 tot en met de datum van bevriezing van de accounts van [gedaagde 2] ;
III. [gedaagde 2] te veroordelen de onder I. bedoelde overdracht van de activa alsmede de onder II. bedoelde verstrekking van transactieoverzichten te dulden;
IV. gedaagden 1 en 3 te veroordelen tot betaling van een dwangsom van
€ 50.000,- voor iedere overtreding van de onder I. en II. gevorderde veroordelingen, te vermeerderen met een dwangsom van € 50.000,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 1.000.000,-,
V. kosten rechtens.
freezing order) bestaat verder geen wettelijke grondslag, te meer nu deze ordemaatregel in dit geval is opgelegd aan een partij die geen enkel belang heeft bij het wegmaken van activa, steeds een constructieve houding heeft aangenomen en bij wie geen sprake is van (dreigend) onrechtmatig handelen. De advocaat van gedaagden 1 en 3 heeft vóór dit kort geding uitdrukkelijk aan de advocaat van eisers aangeboden de bevriezing in stand te laten totdat in de procedure tussen [gedaagde 2] en eisers een einduitspraak is verkregen, zodat eisers ook geen belang hadden bij een ordemaatregel.
4.4. De beoordeling4.1.Gezien hetgeen hierover in de dagvaarding is opgenomen heeft de voorzieningenrechter rechtsmacht en is Nederlands recht van toepassing.
freezing order). De voorzieningenrechter kan in geval van (dreigend) onrechtmatig handelen te allen tijde een ordemaatregel treffen, die per definitie tijdelijk is, ook indien de eisende partij de dagvaarding nog niet heeft doen uitbrengen. Het (dreigend) onrechtmatig handelen bestond in dit geval uit het (verder) wegsluizen van de met de fraude verkregen gelden. Dat in dit geval de ordemaatregel zich niet direct richtte tegen de partij die (dreigend) onrechtmatig handelen kan worden verweten ( [gedaagde 2] ), maar tegen een onafhankelijk derde die mogelijk als middel wordt gebruikt om geld weg te sluizen, doet hieraan niet af. Een parallel kan worden getrokken met het verlenen van verlof voor het leggen van conservatoir derdenbeslag onder een bank. Reeds in het tussenvonnis van 26 september 2024 is onder 2.5 overwogen dat die parallel kan worden getrokken. Ook dan verleent de voorzieningenrechter een verlof in de regel
ex parteen zonder dat al een juridische procedure aanhangig is. In dit geval heeft mr. Hupkes gemotiveerd betoogd dat het leggen van conservatoir beslag op een cryptoaccount niet mogelijk is, althans dat de meningen hierover verdeeld zijn. Dit vormde voor de voorzieningenrechter voldoende aanleiding om de ordemaatregel te treffen. Weliswaar heeft mr. Malycha ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat gedaagden 1 en 3 van mening zijn dat conservatoir beslag op een bij hen aangehouden cryptoaccount wèl mogelijk is, maar dit is onvoldoende om thans te oordelen dat de ordemaatregel van 26 september 2024 geen juridische grondslag kende. Ook het argument van gedaagden 1 en 3 dat eisers de weg van artikel 3:299 BW hadden moeten volgen (en dat het dus onnodig is gedaagden 1 en 3 in dit geding te betrekken) gaat niet op. Op die manier zou immers geen sprake zijn van een verrassingseffect dat noodzakelijk is bij het geven van een
freezing order(net als bij het verlenen van verlof voor het leggen van conservatoir beslag).
hungeld is gebleven.
(2) Er is sprake van bepaalde bescheiden. Het gaat om transactieoverzichten die met een druk op de knop zijn te leveren, over een afgebakende periode van 24 november 2022 (de eerste storting door eiseres 1) tot de data van de bevriezing van de
accounts (12 mei 2023 voor het eerste account en 30 september 2024 voor het tweede account).
(3) Er is sprake van een rechtsbetrekking tussen eisers en [gedaagde 2] (een verbintenis uit de wet, te weten onrechtmatige daad) en [gedaagde 2] is in de onder 2.2 en 2.3 genoemde vonnissen veroordeeld tot betaling aan eisers. Het is niet noodzakelijk dat de partij die gegevens onder zich heeft (gedaagde 1 en 3) zelf partij is bij de rechtsbetrekking.
178,00