ECLI:NL:RBAMS:2024:8186

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
C/13/756299 / KG ZA 24/766
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verstrekking van transactieoverzichten en bevriezing van crypto-accounts in verband met oplichting

In deze zaak vorderen eisers, die slachtoffer zijn van oplichting, dat gedaagden 1 en 3, die een cryptobeurs exploiteren, transactieoverzichten verstrekken van de accounts van gedaagde 2, die hen heeft opgelicht. De eisers hebben op 14 oktober 2024 gedaagden opgeroepen voor een kort geding, waarbij op 10 december 2024 een zitting heeft plaatsgevonden. Gedaagde 2 is niet verschenen, waardoor verstek is verleend. De eisers stellen dat gedaagde 2 een sleutelrol heeft gespeeld in de oplichting en dat de met de oplichting verkregen gelden zijn omgezet in cryptovaluta. De voorzieningenrechter heeft op 26 september 2024 een ordemaatregel getroffen, waarbij gedaagden 1 en 3 zijn bevolen om het account van gedaagde 2 te bevriezen. De eisers hebben een spoedeisend belang bij hun vorderingen, omdat de oplichting heeft geleid tot verlies van pensioengelden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er een rechtmatig belang is voor de eisers om inzage te krijgen in de transactieoverzichten, en dat deze vordering voldoet aan de eisen van artikel 843a Rv. De vordering tot verstrekking van de transactieoverzichten is toegewezen, evenals de vordering om gedaagde 2 te veroordelen de verstrekking te dulden. Gedaagden 1 en 3 zijn veroordeeld tot betaling van een dwangsom voor iedere dag dat zij niet aan de veroordeling voldoen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij gedaagde 2 in de kosten is veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/756299 / KG ZA 24/766 EAM/MV
vonnis in kort geding van 24 december 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats 1] , Malta,
2. [eiser 2] ,wonende te [woonplaats 2] , Verenigd Koninkrijk,
3. [eiser 3] ,wonende te [woonplaats 2] , Verenigd Koninkrijk,
eisers bij gelijkluidende dagvaardingen (op verkorte termijn) van 14 oktober 2024,
advocaten mr. M.A. Hupkes en mr. I. Hajema te Amsterdam,
tegen
1. de vennootschap naar Iers recht
PAYWARD CONTINENTAL SERVICES LTD,
gevestigd te Dublin, mede kantoorhoudende te Amsterdam,
advocaten mr. M. Malycha en mr. C.A. Jansen te Amsterdam,
2. [gedaagde 2] ,wonende te [woonplaats 3] ,
niet verschenen,
3. de vennootschap naar Brits recht
PAYWARD LTD,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
advocaten mr. M. Malycha en mr. C.A. Jansen te Amsterdam,
gedaagden.

1.De procedure

1.1.
Op 3 september 2024 heeft de voorzieningenrechter een brief ontvangen van de advocaat van eisers, met daarbij gevoegd een conceptdagvaarding voor een tegen gedaagden aanhangig te maken kort geding. Zowel in de brief als in de conceptdagvaarding hebben eisers verzocht om hangende het kort geding een ordemaatregel te treffen. Bij tussenvonnis van 26 september 2024 is de verzochte ordemaatregel getroffen (zie ook 2.5 van dit vonnis).
1.2.
Vervolgens zijn gedaagden bij gelijkluidende dagvaardingen van 14 oktober 2024 opgeroepen te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van
10 december 2024. Een kopie van die dagvaarding wordt aan dit vonnis gehecht.
1.3. Op de zitting van 10 december 2024 waren mr. Hupkes, mr. Hajema, mr. Malycha en mr. Jansen aanwezig. Zij hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. [gedaagde 2] (gedaagde 2) is niet verschenen. Tegen hem wordt verstek verleend. Na verder debat is vonnis bepaald op 24 december 2024.

2.De feiten

2.1.
Eisers zijn slachtoffer geworden van beleggingsfraude die is gepleegd door [gedaagde 2] en een aan hem gelieerde vennootschap ( [bedrijf] B.V., hierna [bedrijf] ). Eisers dachten obligaties te kopen via een account van de Luxemburgse firma VKD Invest, maar dit account bleek nep. [bedrijf] en [gedaagde 2] hebben de op die manier afhandig gemaakte gelden via hun rekeningen bij de ABN AMRO bank (ABN AMRO) ondergebracht bij gedaagden 1 en 3. Dit is gebleken uit een overzicht dat door ABN AMRO is verstrekt. Gedaagden 1 en 3 exploiteren samen met hun zustervennootschappen onder de naam Kraken een cryptobeurs. [gedaagde 2] beschikt over twee accounts bij Kraken.
2.2.
Bij verstekvonnis van deze rechtbank van 13 februari 2024 is [gedaagde 2] op vordering van eiseres 1 veroordeeld tot betaling van € 376.781,78 met rente en kosten.
2.3.
Bij verstekvonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 10 juli 2024 is [gedaagde 2] op vordering van eisers 2 en 3 veroordeeld tot betaling van € 374.489,- met rente en kosten.
2.4.
Tegen de onder 2.2 en 2.3 genoemde verstekvonnissen is geen verzet ingesteld. De vonnissen zijn aan [gedaagde 2] betekend en hem is bevel gedaan om tot betaling over te gaan. Hieraan heeft hij niet voldaan.
2.5.
Op verzoek van eisers is bij tussenvonnis van 26 september 2024 een ex parte ordemaatregel getroffen die onder meer het volgende inhield:
“3.1 beveelt gedaagden sub 1 en 3 voor de duur van dit kort geding om het account van gedaagde sub 2 te bevriezen, althans de rechten om transacties te verrichten te schorsen, binnen twee dagen na betekening van dit tussenvonnis,3.2 verbiedt gedaagden sub 1 en 3 om gedaagde sub 2 vooraf in kennis te stellen van deze ordemaatregel,3.3 beveelt gedaagden sub 1 en 3 om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan de advocaat van eisers bekend te maken op welke dag en tijdstip de onder 3.1 bedoelde bevriezing c.q. schorsing van rechten is ingegaan en welke soort en kwantiteit activa met inbegrip van liquide tegoeden door de ordemaatregel zijn getroffen, met toezending van een schermafbeelding van het bevroren account,3.4 veroordeelt gedaagden sub 1 en 3 tot betaling van een dwangsom van€ 50.000,- voor iedere overtreding van de onder 3.1, 3.2 en 3.3 opgenomen veroordelingen, te vermeerderen met een dwangsom van € 50.000,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, een en ander met maximum van € 1.000.000,-,3.5 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,(…)”

3.3. Het geschil

3.1.
Eisers vorderen – kort gezegd – het volgende:
I. gedaagden 1 en 3 te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de digitale activa alsmede de liquide tegoeden die [gedaagde 2] aanhoudt te verzenden respectievelijk te betalen naar/op een door eisers op te geven account bij een crypto-exchange respectievelijk te betalen aan een door eisers op te geven bankrekening;
II. gedaagden 1 en 3 op de voet van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis een transactieoverzicht te verstrekken over de periode 24 november 2022 (de datum van de eerste storting door eiseres 1 tot en met de datum van bevriezing van de accounts van [gedaagde 2] ;
III. [gedaagde 2] te veroordelen de onder I. bedoelde overdracht van de activa alsmede de onder II. bedoelde verstrekking van transactieoverzichten te dulden;
IV. gedaagden 1 en 3 te veroordelen tot betaling van een dwangsom van
€ 50.000,- voor iedere overtreding van de onder I. en II. gevorderde veroordelingen, te vermeerderen met een dwangsom van € 50.000,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 1.000.000,-,
V. kosten rechtens.
3.2.
In hun dagvaarding stellen eisers hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende. [gedaagde 2] vervulde een sleutelrol bij het oplichten van eisers en bij het wegsluizen van ‘de buit’ (het betrof de pensioengelden van eisers) naar een rekeningnummer bij gedaagde 3. Dit rekeningnummer betreft een centraal rekeningnummer van crypto-exchange Kraken, wat het leggen van conservatoir beslag bemoeilijkt. Met dit kort geding wensen eisers te bewerkstelligen dat de accounts van [gedaagde 2] bij Kraken worden bevroren en dat de op het moment van bevriezing aanwezige cryptovaluta en liquide tegoeden worden aangewend tot verhaal van de vorderingen van eisers. Dit voorkomt dat gedaagde 1 en 3 de crypto’s eerst moeten verkopen, waarna de opbrengst aan eisers kan worden doorbetaald. Dit zou extra handelingen vergen, is daardoor gecompliceerder en kent meer risico’s op onduidelijkheid of misverstand. Ook wensen eisers inzage te krijgen in de transacties, dit met het oog op verhaal op derden die mogelijk profijt hebben getrokken uit de oplichting. [gedaagde 2] heeft (uiteraard) niet gereageerd op een verzoek van eisers om de mutatieoverzichten te verstrekken.
3.3.
Eisers hebben op de mondelinge behandeling bij monde van mr. Hajema ten aanzien van vordering II (inzage in de transactieoverzichten) nog het volgende aangevoerd. Wat eisers betreft is dit de belangrijkste vordering nu kort na de betekening van het tussenvonnis is gebleken dat de accounts van [gedaagde 2] bij Kraken zijn ‘leeggetrokken’. Dit is gebeurd kort voor de bevriezing op 30 september 2024. De accounts zijn nu nagenoeg leeg en zijn dus alleen maar gebruikt als tussenstation bij het wegsluizen van cryptovaluta. De kans is bijzonder klein dat deze cryptovaluta worden ontvangen door derden te goeder trouw. Dit betekent dat eisers een groot belang hebben bij het verstrekken van de transactieoverzichten omdat die zullen uitwijzen waar de verdere mogelijkheden liggen om verhaal te halen. De desbetreffende vordering voldoet aan de eisen die artikel 843a Rv hieraan stelt, aldus eisers.
3.4.
Eisers hebben op de mondelinge behandeling bij monde van mr. Hupkes nog het volgende aangevoerd. Artikel 3:276 BW (een schuldeiser kan zich op alle goederen van zijn schuldenaar verhalen) geldt als de juridische grondslag om gedaagden 1 en 3 te veroordelen om crypto uit de bevroren accounts te verzenden naar een slachtoffer van fraude. Cryptomunten zijn vatbaar voor executie. Een ordemaatregel kan – anders dan door gedaagden 1 en 3 betoogd – ook worden getroffen vóór het uitbrengen van de dagvaarding. De weg via artikel 3:299 BW – die gedaagde 1 en 3 voorstaan – voldoet niet omdat de schuldenaar (in dit geval [gedaagde 2] ) dan gewaarschuwd is en waarschijnlijk zijn activa zal verplaatsen. De juridische grondslag voor een ex parte ordemaatregel is te vinden in tal van andere uitspraken. Er zijn op dit moment zeven gepubliceerde uitspraken waarin een ex parte ordemaatregel in een cryptozaak is gegeven. In twee zaken is de ordemaatregel afgewezen, maar niet op de grond dat hiervoor geen juridische grondslag zou bestaan.
3.5.
Gedaagden 1 en 3 hebben – samengevat weergegeven - het volgende verweer gevoerd. Hier is sprake van een geschil tussen eisers en [gedaagde 2] en gedaagden 1 en 3 zijn ten onrechte gedagvaard. Er was geen noodzaak tot het geven van een ordemaatregel omdat eisers een vordering tegen [gedaagde 2] hadden kunnen instellen tot het geven van een instructie aan gedaagde 1 tot afgifte van een transactieoverzicht en om aanwezige activa af te dragen aan eisers. Voor het geval [gedaagde 2] niet aan die veroordeling zou voldoen, hadden eisers op de voet van artikel 3:299 BW een vordering tot reële executie kunnen instellen (namelijk dat het te wijzen vonnis in de plaats zal treden van de desbetreffende instructie). De advocaat van gedaagden 1 en 3 heeft dit herhaaldelijk onder de aandacht gebracht van de advocaat van eisers. Voor een ordemaatregel (
freezing order) bestaat verder geen wettelijke grondslag, te meer nu deze ordemaatregel in dit geval is opgelegd aan een partij die geen enkel belang heeft bij het wegmaken van activa, steeds een constructieve houding heeft aangenomen en bij wie geen sprake is van (dreigend) onrechtmatig handelen. De advocaat van gedaagden 1 en 3 heeft vóór dit kort geding uitdrukkelijk aan de advocaat van eisers aangeboden de bevriezing in stand te laten totdat in de procedure tussen [gedaagde 2] en eisers een einduitspraak is verkregen, zodat eisers ook geen belang hadden bij een ordemaatregel.
3.6.
Ten aanzien van de inzagevordering hebben gedaagden 1 en 3 aangevoerd dat niet aan de eisen van artikel 843a Rv is voldaan. Een verhaalsbelang is geen rechtmatig belang in de zin van artikel 843a Rv. Een schuldenaar is op grond van het enkele verhaalsbelang van de schuldeiser niet gehouden om inzage in zijn vermogen (waaronder inzage in zijn rekeningafschriften) te geven. Ook is een behoorlijke rechtsbedeling gewaarborgd zonder toewijzing van de inzagevordering jegens gedaagden 1 en 3. Eisers hadden dit ook van [gedaagde 2] kunnen vorderen, zo nodig met gebruikmaking van artikel 3:299 BW. Tot slot geldt als gewichtige reden om niet tot inzage over te hoeven te gaan dat gedaagden 1 en 3 jegens hun klanten een geheimhoudingsplicht hebben.
3.7.
Ook de vordering tot betaling (vordering I.) moet worden afgewezen, aldus gedaagden 1 en 3. Niet is toegelicht wat hiervoor de juridische grondslag is. Eisers hebben geen rechtstreekse aanspraak op gedaagden 1 en 3, ook als hun stelling zou kloppen dat zij slachtoffer zijn geworden van door [gedaagde 2] gepleegde fraude. Tot slot maken gedaagden 1 en 3 bezwaar tegen het opleggen van dwangsommen omdat zij een vonnis hoe dan ook nakomen en zijn zij van mening dat eisers in de kosten moeten worden veroordeeld.

4.4. De beoordeling4.1.Gezien hetgeen hierover in de dagvaarding is opgenomen heeft de voorzieningenrechter rechtsmacht en is Nederlands recht van toepassing.

4.2.
[gedaagde 2] is niet verschenen. Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat tegen hem verstek zal worden verleend.
4.3.
Eisers hebben een spoedeisend belang bij het instellen van hun vorderingen in kort geding. Er is sprake van fraude en de pensioengelden die hierdoor van eisers zijn ontvreemd zijn weggesluisd via accounts bij Kraken. Verder wegsluizen dient zo veel mogelijk te worden voorkomen.
4.4.
Anders dan gedaagden 1 en 3 hebben betoogd bestond er op 26 september 2024 een juridische grondslag voor het geven van de ordemaatregel (
freezing order). De voorzieningenrechter kan in geval van (dreigend) onrechtmatig handelen te allen tijde een ordemaatregel treffen, die per definitie tijdelijk is, ook indien de eisende partij de dagvaarding nog niet heeft doen uitbrengen. Het (dreigend) onrechtmatig handelen bestond in dit geval uit het (verder) wegsluizen van de met de fraude verkregen gelden. Dat in dit geval de ordemaatregel zich niet direct richtte tegen de partij die (dreigend) onrechtmatig handelen kan worden verweten ( [gedaagde 2] ), maar tegen een onafhankelijk derde die mogelijk als middel wordt gebruikt om geld weg te sluizen, doet hieraan niet af. Een parallel kan worden getrokken met het verlenen van verlof voor het leggen van conservatoir derdenbeslag onder een bank. Reeds in het tussenvonnis van 26 september 2024 is onder 2.5 overwogen dat die parallel kan worden getrokken. Ook dan verleent de voorzieningenrechter een verlof in de regel
ex parteen zonder dat al een juridische procedure aanhangig is. In dit geval heeft mr. Hupkes gemotiveerd betoogd dat het leggen van conservatoir beslag op een cryptoaccount niet mogelijk is, althans dat de meningen hierover verdeeld zijn. Dit vormde voor de voorzieningenrechter voldoende aanleiding om de ordemaatregel te treffen. Weliswaar heeft mr. Malycha ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat gedaagden 1 en 3 van mening zijn dat conservatoir beslag op een bij hen aangehouden cryptoaccount wèl mogelijk is, maar dit is onvoldoende om thans te oordelen dat de ordemaatregel van 26 september 2024 geen juridische grondslag kende. Ook het argument van gedaagden 1 en 3 dat eisers de weg van artikel 3:299 BW hadden moeten volgen (en dat het dus onnodig is gedaagden 1 en 3 in dit geding te betrekken) gaat niet op. Op die manier zou immers geen sprake zijn van een verrassingseffect dat noodzakelijk is bij het geven van een
freezing order(net als bij het verlenen van verlof voor het leggen van conservatoir beslag).
4.5.
De voor eisers belangrijkste vordering is vordering II (gedaagden 1 en 3 te veroordelen om een transactieoverzicht te verstrekken over de periode 24 november 22 tot en met de data van bevriezing van de accounts van [gedaagde 2] ). Deze vordering voldoet aan de eisen die artikel 843a Rv hieraan stelt en zal worden toegewezen.
(1) Er is sprake van een rechtmatig belang. De accounts van [gedaagde 2] zijn zo goed als leeg. Aannemelijk is dus dat de digitale activa alsmede de liquide tegoeden die zijn verkregen als gevolg van de fraude naar andere locaties of naar derden zijn weggesluisd. Inzage hierin is noodzakelijk voor eisers voor verder verhaal. Dit belang weegt zwaarder dan het privacybelang van [gedaagde 2] , die zich schuldig heeft gemaakt aan fraude. Dat geen algemeen inzagerecht bestaat voor een schuldeiser in het vermogen van zijn schuldenaar betekent in dit geval niet dat geen sprake is van een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a Rv. Eisers wensen immers geen inzage in het (gehele) vermogen van [gedaagde 2] om hun vorderingen te kunnen verhalen, zij willen slechts weten waar
hungeld is gebleven.
(2) Er is sprake van bepaalde bescheiden. Het gaat om transactieoverzichten die met een druk op de knop zijn te leveren, over een afgebakende periode van 24 november 2022 (de eerste storting door eiseres 1) tot de data van de bevriezing van de
accounts (12 mei 2023 voor het eerste account en 30 september 2024 voor het tweede account).
(3) Er is sprake van een rechtsbetrekking tussen eisers en [gedaagde 2] (een verbintenis uit de wet, te weten onrechtmatige daad) en [gedaagde 2] is in de onder 2.2 en 2.3 genoemde vonnissen veroordeeld tot betaling aan eisers. Het is niet noodzakelijk dat de partij die gegevens onder zich heeft (gedaagde 1 en 3) zelf partij is bij de rechtsbetrekking.
4.6.
Aan toewijzing van vordering II zal een dwangsom worden verbonden. Deze zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden. Indien gedaagden 1 en 3 aan de veroordeling voldoen ondervinden zij ook geen last van de dwangsommen. De termijn waarbinnen zij aan de veroordeling moeten voldoen zal mede in verband met de komende feestdagen worden gesteld op zeven werkdagen.
4.7.
Bij toewijzing van vordering I hebben eisers geen (spoedeisend) belang meer nu gebleken is dat de accounts van [gedaagde 2] bij gedaagde 1 en 3 (nagenoeg) leeg zijn.
4.8.
Vordering III is ingesteld jegens [gedaagde 2] jegens wie verstek is verleend. Deze vordering komt niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen, met dien verstande dat vordering I jegens gedaagden 1 en 3 niet wordt toegewezen, dus dat [gedaagde 2] dat ook niet hoeft te dulden.
4.9.
[gedaagde 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van eisers. Die kosten worden begroot op:
- dagvaarding € 136,72
- griffierecht 320,00
- salaris advocaat 715,00
- nakosten
178,00
Totaal € 1.349,72
4.10.
De proceskosten tussen eisers en gedaagden 1 en 3 zullen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Hiertoe is redengevend dat gedaagden 1 en 3 in het geschil tussen eisers en [gedaagde 2] een neutrale positie innemen.

5.5. De beslissingDe voorzieningenrechter

5.1.
verleent verstek tegen gedaagde sub 2,
5.2.
veroordeelt gedaagden 1 en 3 op de voet van artikel 843a Rv om binnen zeven werkdagen na betekening van dit vonnis transactieoverzichten te verstrekken van de door [gedaagde 2] bij gedaagden 1 en 3 aangehouden accounts over de periode van 24 november 2022 (de datum van de eerste storting door eiseres sub 1) tot en met de datum van de bevriezing van de accounts van [gedaagde 2] ,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 2] de onder 5.2 bedoelde verstrekking van de transactieoverzichten te dulden,
5.4.
veroordeelt gedaagden 1 en 3 tot betaling van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag dat zij niet aan de onder 5.2 opgenomen veroordeling voldoen, met een maximum van € 50.000,-,
5.5.
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten, aan de zijde van eisers tot op heden begroot op € 1.349,72, te vermeerderen met € 92,00 en de kosten van betekening indien dit vonnis wordt betekend,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
compenseert de proceskosten tussen eisers en gedaagden 1 en 3 in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2024. [1]

Voetnoten

1.type: MV