ECLI:NL:RBAMS:2024:816

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
13/129886-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en vuurwapenbezit na schietincidenten in Amsterdam

Op 8 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die gedurende bijna drie maanden een vuurwapen voorhanden had. De verdachte heeft op 13 april 2022 meerdere kogels afgevuurd op een bewoonde woning en op 28 april 2022, samen met een ander, op een bewoonde woonboot. Deze handelingen zijn gekwalificeerd als poging tot doodslag, bedreiging en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, niet in aanmerking komt voor het adolescentenstrafrecht, gezien zijn eerdere veroordelingen en het gebrek aan pedagogische beïnvloedbaarheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en heeft een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij die psychische schade heeft geleden door de beschietingen. De rechtbank heeft de vordering van de tweede benadeelde partij afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/129886-23
Datum uitspraak: 8 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
25 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. G.M. Kolman, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C. Ihataren, naar voren hebben gebracht. Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en hetgeen de advocaat,
mr. L. van Gaalen-van Beuzekom, namens de benadeelde partijen ter toelichting op die vorderingen naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 25 januari 2024 – van beschuldigd dat hij zich in de periode van 13 april 2022 tot en met 27 mei 2022 schuldig heeft gemaakt aan:
1. (mede)plegen van poging tot doodslag althans het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, door met een vuurwapen één of meer kogel(s) af te vuren naar en/of in de richting van en/of op:
- een (bewoonde) woning gelegen aan het [adres 1] op
13 april 2022 en/of
- een (bewoonde) woonboot gelegen aan de [adres 2] op
28 april 2022 en/of
- de centrale toegangsdeur van (bewoonde) woning(en) gelegen aan de [adres 3] op 27 mei 2022;
2. ( (mede)plegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling door met een vuurwapen één of meer kogel(s) op voornoemde (bewoonde) woning, (bewoonde) woonboot en centrale toegangsdeur van (bewoonde) woningen af te vuren;
2. ( (mede)plegen van vernieling van de ruit(en) van voornoemde woning en woonboot en vernieling van voornoemde centrale toegangsdeur;
2. ( (mede)plegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het derde gedachtestreepje in de feiten 1, 2 en 3, dat ziet op het schieten op de centrale toegangsdeur op het adres [adres 3] op 27 mei 2022. Ten aanzien van die verdenking heeft de officier van justitie gerekwireerd tot vrijspraak.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten. De daartoe gevoerde verweren komen, voor zover van belang voor de bewijswaardering, aan de orde in de overwegingen van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Partiële vrijspraak van de feiten 1, 2 en 3
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat verdachte (partieel) dient te worden vrijgesproken van de beschuldiging ten aanzien van het schieten op de centrale toegangsdeur op het adres [adres 3] . De rechtbank overweegt dat, hoewel het vuurwapen dat bij verdachte is aangetroffen is gebruikt bij dit schietincident, het dossier geen verdere ondersteuning biedt voor betrokkenheid van verdachte bij dit feit. Dat betekent dat verdachte wordt vrijgesproken van het hem in de feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde, te weten telkens medeplegen van: poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling, bedreiging en vernieling, ten aanzien van het derde gedachtestreepje dat ziet op het schieten op de centrale toegangsdeur op het adres [adres 3] .
4.3.2
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
4.3.2.1 Aantreffen vuurwapen
Op 1 juli 2022 bevonden twee verbalisanten zich op de [locatie 1] in Amsterdam, vanaf waar zij onrust zagen ontstaan tussen een aantal personen onder het metrostation [naam metrostation] . Verbalisanten herkenden één van de personen uit de groep als zijnde [naam 1] (hierna: [naam 1] ). Eén van beide verbalisanten zag een jongen op de grond zitten en hij zag dat de jongen een harde schop tegen zijn rug/nek kreeg van één van de andere jongens. [2] De jongen die geschopt en geslagen werd, bleek te zijn genaamd: [verdachte] (hierna: verdachte). [3]
Verbalisanten zijn op de groep afgerend en maakten zich kenbaar als zijnde politie. De jongens uit de groep renden vervolgens weg, maar [naam 1] bleef staan. Eén van beide verbalisanten zag dat [naam 1] een zilverkleurig vuurwapen uit een zwart nektasje haalde. Verbalisanten hebben hierop ieder een waarschuwingsschot gelost. Vervolgens liet [naam 1] het wapen op de grond vallen. [4] Verdachte en [naam 1] werden aangehouden. [5]
[naam 1] heeft verklaard dat hij het pistool had gepakt van ‘die jongen’, ‘omdat die jongen hem wilde schieten’. [naam 1] verklaarde verder:
“En ik dacht voor de zekerheid. Pepper hem”. [naam 1] heeft ook verklaard dat hij het tasje snel had afgepakt van die jongen. [6]
Uit de verklaringen van verbalisanten blijkt dat ‘die jongen’ verdachte [verdachte] is.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij werd gepepperd door één van de jongens en dat hij een donkergrijze of zwarte X-split (fonetisch) schoudertas om had. [7] Uit onderzoek naar het tasje is gebleken dat het hengsel van de tas kapot was en dat in de tas onder meer een paspoort en een doktersbrief, beide op naam van verdachte, zaten. [8]
4.3.2.2 Onderzoek vuurwapen
Het op 1 juli 2022 aangetroffen vuurwapen is in beslag genomen onder goednummer [nummer 1] . [9] Uit onderzoek is gebleken dat het vuurwapen is gebruikt bij vijf schietincidenten. Het vuurwapen betreft een pistool van het merk FN Browning, model 1900, kaliber 7.65mm (synoniem voor .32 AUTO) en dit pistool is een vuurwapen van categorie III onder 1e van de Wet wapens en munitie. [10]
Het vuurwapen is bemonsterd en in de binnenzijde van de loop werd epitheel aangetroffen ( [nummer 2] ). [11] Van dit epitheel werd een DNA-mengprofiel verkregen dat afkomstig is van celmateriaal van minimaal drie donoren. [12]
Het verkregen mengprofiel is vervolgens vergeleken met het DNA-profiel van verdachte. Gebleken is dat de resultaten van het onderzoek aan de bemonstering extreem veel waarschijnlijker (>1.000.000) zijn wanneer hypothese 1 (bemonstering bevat DNA van verdachte en drie onbekende, niet verwante personen) juist is, dan wanneer hypothese 2 juist is (de bemonstering bevat DNA van vier onbekende, niet verwante personen). [13]
Vervolgens is een vergelijkend kogel- en hulsonderzoek verricht, waarbij sporen die vuurwapens in kogels en hulzen achterlaten met elkaar worden vergeleken. De hulzen en kogels die zijn aangetroffen bij onder meer de schietincidenten op 13 april 2022 ( [nummer 3] ) en op 28 april 2022 ( [nummer 4] ) zijn vergeleken. Uit dit onderzoek is gebleken dat het, ten aanzien van de bij die schietincidenten aangetroffen hulzen, extreem veel waarschijnlijker is wanneer hypothese 1 juist is (de hulzen zijn verschoten met het vuurwapen), dan dat hypothese 2 juist is (de hulzen zijn verschoten met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber). Uit het onderzoek is verder gebleken dat het, ten aanzien van de bij het schietincident op 28 april 2022 aangetroffen kogels, extreem veel waarschijnlijker is wanneer hypothese 3 juist is (de kogels zijn afgevuurd uit de loop van het vuurwapen) dan wanneer hypothese 4 juist is (de kogels zijn afgeschoten uit een andere loop van hetzelfde kaliber). Ten aanzien van het schietincident op 13 april 2022 is de conclusie dat het veel waarschijnlijker is dat hypothese 3 juist is dan wanneer hypothese 4 juist is. [14]
4.3.2.3 Onderzoek telefoon verdachte
Op 1 juli 2022 is een Apple iPhone 12 in beslag genomen. Verdachte heeft verklaard dat het zijn telefoon betreft. De telefoon is voorzien van een simkaart met telefoonnummer eindigend op * [nummers] en de IMEI-nummers [imei-nummer 1] en [imei-nummer 2] . In die telefoon werd het volgende Snapchatgesprek van 25 juni 2022 tussen verdachte en de gebruiker ‘ [initialen] ’ aangetroffen:
[initialen] :
“wat kost zo eentje die ik gister had”
[verdachte] :
“12 barkies mn”, “is een 7mm”
[initialen] :
“schoon?’
[verdachte] :
“Ja”. [15]
4.3.2.4 Het schietincident op 13 april 2022, [adres 1]
Aangifte
Op 13 april 2022 deed aangeefster [benadeelde partij 1] aangifte van bedreiging en vernieling van de ruit van haar woning, gelegen aan de [adres 1] , gepleegd omstreeks 00:20 uur. Zij verklaarde het volgende: zij lag te slapen en werd wakker door twee geluiden tegen het slaapkamerraam. Zij hoorde glas breken en vallen op de grond. Zij stond op om te kijken wat er was gebeurd. [16]
Camerabeelden
Verbalisant heeft de camerabeelden uitgekeken waarop mogelijk de verdachte van het schietincident op de [adres 1] te zien is. Verbalisant zag één persoon wegrennen, en hij zag dat deze persoon in zijn rechterhand een vuurwapen had. Verbalisant zag dat de persoon verdween het trapportaal in. [17]
Aangetroffen sporen
Tijdens het forensisch onderzoek in de woning aan de [adres 1] werden in de slaapkamer op de vloer manteldelen afkomstig van een projectiel aangetroffen. Buiten op straat werden twee hulzen aangetroffen. [18] De twee hulzen en kogeldelen zijn opgenomen in de Landelijke Verzameling Kogels en Hulzen (LVKH) onder nummer [nummer 3] . [19]
Analyse historische telefoon gegevens
Uit een analyse van de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van verdachte eindigend op * [nummers] is gebleken dat het telefoonnummer op 13 april 2022 om 00:09 uur gebruik maakte van de Cell-ID op de locatie [locatie 2] en om 00:14 uur maakte de telefoon gebruik van de Cell-ID op de locatie [locatie 3] . Deze Cell-ID’s geven dekking op de [adres 1] . [20]
OVC-gesprek
Middels een machtiging op grond van artikel 126L van het Wetboek van Strafvordering (Sv) werden de gesprekken tussen verdachte en zijn bezoek in de Penitentiaire Inrichting (PI) afgeluisterd via het opnemen van vertrouwelijke communicatie (OVC). Op 2 januari 2023 heeft verdachte het volgende gesprek met [naam 2] [21] :
[initiaal 1] (verdachte): Deze kant waar ik woon in de flat NTV.
[initiaal 2] : [naam 3] (FON) Ja.
[initiaal 1] : Eigenlijk kun je dat toch allemaal voor je deur. NTV.
[initiaal 2] : Ja.
[initiaal 1] : Ik heb bij die Surinaamse jongen heb ik op zijn raam geschoten. Die kanker zwerver die is over gelopen. Nu praten ze over twee camera’s NTV. Dat was, ik weet nog NTV.
[initiaal 2] : Je moet tegen nooit wat zeggen tegen niemand wat zeggen. Gewoon van wat ik zeg NTV.
[initiaal 1] : NTV dat was gewoon dom van me NTV niks aan de hand. Dat is geweest dan, kon gebeuren. Er staan NTV gebouwen aan het vernielen, weet je, dat NTV.
[initiaal 2] : NTV dan gaan ze zeggen, hé NTV.
Bevindingen naar aanleiding van het OVC-gesprek
Het onderzoeksteam heeft het vermoeden dat verdachte in het gesprek van 2 januari 2023 refereert naar het schietincident op 13 april 2022 op het adres [adres 1] . Uit onderzoek is gebleken dat op dit adres drie mensen staan ingeschreven en dat dit een Surinaamse familie betreft. [22]
4.3.2.5 Het schietincident op 28 april 2022, [adres 2]
Aangifte
Op 28 april 2022 deed aangever [aangever] aangifte van onder meer een poging tot doodslag. Aangever heeft verklaard dat hij met zijn gezin lag te slapen in zijn woonboot op het adres [adres 2] . Even na 03:00 uur werd aangever opgeschrikt door een knal. Hij schoot uit bed en keek naar buiten. Aangever zag en voelde dat er glas op de grond lag achter de voordeur. Het glas van de voordeur was stuk. Met de ter plaatse gekomen politie zag aangever dat in één van de ramen van de woonkamer een kogelgat zat en dat er een kogelgat in het kozijn van dit raam zat. Aan de overzijde van de woonkamer zat een kogelgat in het kozijn. Ten tijde van het schietincident brandde er licht in de woonkamer en waren de gordijnen open. Aangever zag op camerabeelden dat twee jongens betrokken waren bij het schietincident. [23]
Verklaring [getuige]
verklaarde dat zij lag te slapen en dat zij wakker werd van harde knallen. Zij keek uit het raam en zag twee jongens wegrijden op een scooter. [24]
Bevindingen camerabeelden
Aangever heeft camerabeelden van 28 april 2022 omstreeks 03:00 uur, gemaakt vanaf perceel [adres 2] , afgegeven aan de politie. Deze beelden zijn uitgekeken; om 03:04 uur zag verbalisant twee personen in beeld. Eén persoon (persoon 1) liep naar de woonboot. Op het fietspad zat een andere persoon (persoon 2) op een scooter. Verbalisant zag dat persoon 1 terugliep naar persoon 2 op de scooter. Persoon 1 wees naar de woonboot, waarna zij uit beeld verdwenen. [25]
Door een andere verbalisant is op de camerabeelden waargenomen dat één persoon naar de woonboot liep, dat hij weer terug liep naar de persoon op de scooter, dat hij weer terugliep naar de woonboot en vervolgens weer terugliep naar de persoon op de scooter en dat zij vervolgens allebei uit beeld verdwenen. [26]
Aangetroffen sporen
Tijdens het forensisch onderzoek in de woonboot aan de [adres 2] werden twee projectielen aangetroffen. Eén projectiel werd aangetroffen voor een fauteuil op de grond en één projectiel naast de fauteuil. In de vensterbank boven de fauteuil zat een schotbeschadiging. Buiten op straat werden vier hulzen aangetroffen: twee hulzen op het trottoir, één huls op het trottoir voor een elektriciteitskast en één huls op de elektriciteitskast. Op de bovenzijde van de elektriciteitskast werden meerdere schoensporen gezien. In de bovenzijde van de voordeur van de woonboot werd een schotbeschadiging gezien. In het raam van de voordeur werden twee schotbeschadigingen gezien. Beide betroffen een doorschot. [27] Er zijn drie hulzen en twee kogeldelen opgenomen in de LVKH onder nummer [nummer 4] . [28]
OVC -gesprek
Binnen het onderzoek werden op grond van artikel 126L Sv de gesprekken tussen verdachte en zijn bezoek in de PI afgeluisterd (OVC). Op 2 januari 2023 heeft verdachte het volgende gesprek met [naam 2] [29] :
[initiaal 2] : Oh gezwegen, oh. Was het een groot bedrag die je op je rekening kwam.
[initiaal 1] (verdachte): Nee man. Het was 1/3 van wat ik kreeg NTV gestort. Dat zien ze.
[initiaal 2] : NTV. Een rekening is geen bewijs. Het is gewoon een teken er van man.
[initiaal 1] : NTV. En eh die 500 euro NTV.
[initiaal 2] : Dat vroegen ze niet?
[initiaal 1] : Nee, dat nee.
Bevindingen naar aanleiding van het OVC-gesprek, bankgegevens
Uit onderzoek naar de bankgegevens van verdachte is gebleken dat er op 29 april 2022, een dag ná het schietincident op de [adres 2] , € 500,- is bijgeschreven op de rekening van verdachte na een contante storting. [30]
Analyse historische telefoon gegevens
Uit een analyse van de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van verdachte eindigend op * [nummers] is gebleken dat het telefoonnummer op 28 april 2022 om 03:06 uur gebruik maakte van de Cell-ID op de locatie [locatie 4] . Deze Cell-ID geeft dekking op de [adres 2] . [31]
4.3.3
Overwegingen
4.3.3.1 De schietpartij op het adres [adres 1] , op 13 april 2022
De rechtbank is van oordeel dat, op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, bewezen kan worden dat verdachte op 13 april 2022 meerdere kogels heeft afgevuurd op een raam van de woning aan de [adres 1] .
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Gezien de resultaten van het DNA-onderzoek en het vergelijkend kogel- en hulsonderzoek, concludeert de rechtbank dat de verdachte donor is van het celmateriaal in de binnenzijde van de loop van het vuurwapen en dat met dit vuurwapen op de woning is geschoten. Verder is gebleken dat verdachte in het hiervoor aangehaalde OVC-gesprek heeft gezegd:
“Ik heb bij die Surinaamse jongen heb ik op zijn raam geschoten”. Ook heeft verdachte het in dat OVC-gesprek over ‘camera’s’. Gebleken is dat op het adres [adres 1] een gezin met een Surinaamse achtergrond woonachtig is. Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat gericht op een raam van de woning is geschoten en dat de vermoedelijke schutter op camerabeelden is vastgelegd. Al deze bevindingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte in het OVC-gesprek – waarin hij zegt op het raam te hebben geschoten – refereert aan het schietincident op het adres aan de [adres 1] . De rechtbank neemt in haar oordeel ook mee dat gebleken is dat de telefoon van verdachte op het moment van de schietpartij uitpeilde op de plaats delict.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat locatiebepaling met behulp van historische gegevens niet zomaar als bewijsmiddel kan worden ingezet omdat de methode zeer veel onzekerheden bevat en voor een exacte plaatsbepaling zeer onnauwkeurig is. De rechtbank verwerpt dat verweer omdat deze vorm van locatiebepaling wel bruikbaar is voor het bewijs als het
- zoals in casu - niet op zichzelf staat maar ter ondersteuning dient van het geheel.
Medeplegen
In de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wordt verdachte ten aanzien van de woning aan de [adres 1] verweten dat hij deze samen met een ander of anderen heeft gepleegd. De rechtbank overweegt dat het dossier geen aanknopingspunten biedt om het ten laste gelegde medeplegen bewezen te verklaren. Op de camerabeelden is steeds één persoon te zien en ook anderszins is niet gebleken dat verdachte de woning samen met een ander of anderen zou hebben beschoten. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen ten aanzien van het eerste gedachtestreepje in de feiten 1, 2 en 3.
4.3.3.2 De schietpartij op het adres [adres 2] , op 28 april 2022
De rechtbank is van oordeel dat, op grond van hiervoor genoemde bewijsmiddelen, kan worden bewezen dat verdachte op 28 april 2022 meerdere kogels heeft afgevuurd op een raam en de voordeur van de woonboot aan de [adres 2] .
Gezien de resultaten van het DNA-onderzoek en het vergelijkend kogel- en hulsonderzoek, concludeert de rechtbank dat de verdachte donor is van het celmateriaal in de binnenzijde van de loop van het vuurwapen en dat met dit vuurwapen op de woonboot is geschoten. De rechtbank betrekt verder bij haar oordeel dat verdachte in een OVC-gesprek in relatie tot de tegen hem bestaande verdenkingen (zie onder 4.3.2.5) spreekt over het ontvangen van
€ 500,-. Verdachte stort een dag ná het schietincident op de [adres 2] , namelijk op 29 april 2022, een geldbedrag van € 500,- aan contanten op zijn rekening.
De raadsvrouw heeft bepleit dat voorzichtig moet worden omgegaan met het interpreteren van gesprekken en dat het OVC-gesprek daarom niet als bewijs kan dienen. De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte gevoerde gesprek over het geldbedrag niet anders kan worden uitgelegd dan dat verdachte daarin refereert aan het schietincident aan de [adres 2] . In het gesprek wordt immers gesproken over de beschuldigingen in de onderhavige zaak en het verhoor dat verdachte kort daarvoor heeft gehad. Verdachte heeft daarnaast ook geen verklaring willen geven over hoe de door hem gevoerde gesprekken anders zouden moeten worden uitgelegd. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw op dat punt.
Verder vindt de rechtbank van belang dat ook ten aanzien van dit feit de telefoon van verdachte op het moment van de beschieting uitpeilde in de omgeving van de plaats delict.
Medeplegen
Met de officier van justitie en anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank voorts bewezen dat verdachte de schietpartij op de [adres 2] samen met een ander heeft gepleegd. Op de camerabeelden is te zien dat twee personen op een scooter bij de woonboot stoppen, dat één van de twee personen afstapt, richting de woonboot loopt en terugloopt naar de scooter. Uit de beelden blijkt dat de twee personen met elkaar communiceren en richting de woonboot wijzen, waarna één persoon weer richting de woonboot loopt. Daarna verdwijnen beide personen uit beeld. In de tussentijd heeft kennelijk de beschieting plaatsgevonden. De rechtbank overweegt dat hieruit blijkt dat verdachte samen met een ander, met het kennelijke doel om de woonboot te beschieten, zich op een scooter richting de woonboot heeft begeven, dat één van de twee personen van de scooter is afgestapt om de woonboot te beschieten en dat de ander op de scooter is blijven zitten om vervolgens na afloop de vlucht mogelijk te maken. Op de beelden is ook te zien dat tussendoor overleg plaatsvindt tussen beide personen. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander de woonboot op de [adres 2] heeft beschoten.
4.3.3.3 Kwalificatie
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe deze handelingen kunnen worden gekwalificeerd. In feit 1 zijn deze handelingen ten laste gelegd als een poging doodslag dan wel een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, in feit 2 als bedreiging en in feit 3 als vernieling. De rechtbank overweegt als volgt.
4.3.3.3.1 Poging tot doodslag, feit 1
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat het onderhavige gevolg zou intreden en dat hij die kans willens en wetens heeft aanvaard. Daarvoor is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans tijdens de gedraging bewust heeft aanvaard of op de koop toe heeft genomen.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, als de verklaringen van verdachte geen inzicht geven over wat er tijdens de gedraging in hem is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Dit houdt in dit geval in dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op het ten laste gelegde, sprake moet zijn van een aanmerkelijke kans op de dood van de in de woning/woonboot aanwezige personen en de bewuste aanvaarding of het op de koop toe nemen van die kans door verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake is. Door te schieten op een raam van de bewoonde woning en de voordeur en naastgelegen ramen van de woonboot, bestond een aanmerkelijke kans op de dood van één of meer van de personen die zich in de woning/woonboot bevonden. Uit het forensisch onderzoek blijkt namelijk dat enkele van de afgevuurde kogels door de ramen de woningen zijn binnengedrongen, immers in beide woningen zijn kogeldelen aangetroffen. Twee van de binnengedrongen kogeldelen werden vlak naast een fauteuil in de woning van de woonboot aangetroffen. De bewoners van de woning en de woonboot waren thuis en uit de verklaringen van de aangevers blijkt dat zij, nadat zij de schoten hadden gehoord, bij de ramen zijn gaan kijken wat er was gebeurd. De in de woning aanwezige personen hadden door deze kogeldelen dodelijk kunnen worden getroffen.
Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard. Verdachte heeft omstreeks 00:20 uur meerdere kogels afgevuurd op het (slaapkamer)raam van de woning aan de [adres 1] en heeft omstreeks 03:10 uur meerdere kogels afgevuurd op ramen van de woonboot aan de [adres 2] . Tijdstippen waarop bewoners doorgaans thuis zijn. Beide woningen waren bewoond, de bewoners waren op het moment van de beschietingen ook daadwerkelijk aanwezig en in de woonboot brandde het licht in de kamer waarvan op de ramen is geschoten. Voor verdachte had het kenbaar moeten zijn dat de bewoners op dat moment thuis waren. Door onder deze omstandigheden met een vuurwapen op de ramen van de woning en de woonboot te schieten, heeft verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van één van de aanwezige bewoners op de koop toegenomen.
Dat er niemand is overleden ten gevolge van de schietincidenten, leidt ertoe dat sprake is van een poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
4.3.3.3.2 Bedreiging, feit 2
Het onder feit 1 bewezen verklaarde feitencomplex levert naar het oordeel van de rechtbank tevens een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht op, zoals ten laste gelegd onder feit 2. Door het beschieten van de ramen van de woning en de woonboot van aangevers, waarbij kogeldelen de woning en de woonboot daadwerkelijk zijn binnengedrongen, kon bij hen ook de redelijke vrees ontstaan dat zij door die kogeldelen dodelijk zouden worden getroffen.
4.3.3.3.3 Vernieling, feit 3
De rechtbank acht bewezen dat de ruit van de woning gelegen aan de [adres 1] en de ruiten van de woonboot gelegen aan de [adres 2] door de bewezen verklaarde beschietingen zijn vernield.
4.3.3.3.4 Bezit vuurwapen, feit 4
De rechtbank acht, op grond van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden en bewezen geachte feiten, bewezen dat verdachte, samen met een ander, op tijdstippen in de periode van 13 april 2022 tot en met 1 juli 2022 een vuurwapen van categorie III voorhanden heeft gehad. Verdachte is pleger van het schietincident op 13 april 2022, waarvan is vastgesteld dat daarbij het bij verdachte op 1 juli 2022 aangetroffen vuurwapen is gebruikt. Dat verdachte het wapen ook in de tussengelegen periode voorhanden heeft gehad blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het hiervoor bewezen geachte schietincident op 28 april 2022, dat hij samen met een ander pleegde, alsmede uit het Snapchatgesprek van 25 juni 2022 waaruit volgt dat verdachte over een ‘7mm’ beschikt. Dit betreft het kaliber vuurwapen waarmee de schietincidenten hebben plaatsgevonden.
4.3.3.4 Eendaadse samenloop
Ten aanzien van het bewezen verklaarde in de feiten 1, 2 en 3 is sprake van eendaadse samenloop.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in 4.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
in de periode van 13 april 2022 tot en met 28 april 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om personen opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet telkens met één vuurwapen kogels op bewoonde woningen heeft afgevuurd, te weten:
- op 13 april 2022 te Amsterdam, op een bewoonde woning gelegen aan de [adres 1] en
- op 28 april 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, op een bewoonde woonboot gelegen aan de [adres 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 2:
in de periode van 13 april 2022 tot en met 28 april 2022 te Amsterdam, telkens personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een vuurwapen kogels op bewoonde woningen af te vuren, te weten:
- op 13 april 2022 te Amsterdam, op een door [benadeelde partij 1] bewoonde woning, gelegen aan de [adres 1] en
- op 28 april 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, op een door
[aangever] en [getuige] bewoonde woonboot gelegen aan de [adres 2] ;
ten aanzien van feit 3:
in de periode van 13 april 2022 tot en met 28 april 2022 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk telkens woningen, te weten:
- op 13 april 2022 te Amsterdam, één ruit van een woning gelegen aan de [adres 1] , toebehorende aan [benadeelde partij 1] en
- op 28 april 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ruiten van een woonboot gelegen aan de [adres 2] toebehorende aan [aangever] en [getuige] ,
heeft vernield;
ten aanzien van feit 4:
op tijdstippen gelegen in de periode van 13 april 2022 tot en met 1 juli 2022 in Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk FN Browning, model 1900, kaliber 7.65 mm (synoniem. 32 AUTO), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden hebben gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van voorarrest, en verzoekt de rechtbank ook de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM), op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr), op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en om het adolescentenstrafrecht (ASR) toe te passen. Dit laatste omdat er duidelijke aanwijzingen zijn dat verdachte niet volgens zijn kalenderleeftijd functioneert en dat pedagogische beïnvloeding wel degelijk mogelijk is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.1
De ernst van de feiten
Verdachte heeft gedurende een periode van bijna drie maanden een vuurwapen voorhanden gehad waarmee hij op 13 april 2022 meerdere kogels heeft afgevuurd op een bewoonde woning en twee weken later op 28 april 2022, samen met een ander, meerdere kogels heeft afgevuurd op een bewoonde woonboot. Dat levert ten aanzien van beide beschietingen een poging tot doodslag, bedreiging en vernieling op.
In het algemeen geldt dat vuurwapens een groot gevaar voor de samenleving vormen. Het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. In Amsterdam, maar ook elders in Nederland, vindt de laatste jaren veel vuurwapengeweld plaats. Niet zelden kent dit vuurwapengeweld een dodelijke afloop. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens.
Ook heeft het vuurwapengeweld in de onderhavige zaak ingrijpende gevolgen voor de slachtoffers. Verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers, door hun woningen - bij uitstek een plek waar men zich veilig moet voelen - te beschieten, en heeft daarmee voor hen gevoelens van angst en onveiligheid gecreëerd. Het is evident dat een dergelijke gebeurtenis langdurige psychische gevolgen voor een slachtoffer kan hebben. Uit de vordering van de benadeelde partij van mevrouw [benadeelde partij 1] blijkt dat zij sinds de schietpartij kampt met PTSS-klachten en dat zij daarvoor minstens twee jaar behandeling moet ondergaan. Ook blijkt uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring dat zij nog dagelijks (bijna twee jaar na dato) de gevolgen van het incident ondervindt.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank er rekening mee dat ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 sprake is van eendaadse samenloop.
8.3.2
Persoonlijke omstandigheden
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 16 januari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in 2022 door de kinderrechter is veroordeeld tot een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 47 dagen voorwaardelijk, voor meerdere diefstallen met geweld en poging tot afpersing in vereniging (straatroof). In die zaak liep verdachte, ten tijde van de bewezenverklaarde feiten, nog in een proeftijd. Ook is verdachte in 2022 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden voor meerdere mishandelingen van zijn levensgezel, mishandeling van zijn moeder en vernieling. Verdachte heeft kennelijk niets geleerd van de eerder aan hem opgelegde vrijheidsbenemende straffen. Dit baart de rechtbank zorgen.
Toepassing ASR?
Verdachte was ten tijde van het plegen van de misdrijven 18 jaar. Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter besluiten voor jong volwassenen met toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, jeugdsancties toe te passen indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het psychologisch onderzoek betreffende verdachte van 11 december 2023 waaruit volgt dat er geen indicaties zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Verder blijkt uit dat rapport het volgende. Er is geen sprake van een verstandelijke beperking en er zijn uit het onderzoek geen duidelijke aanwijzingen naar voren gekomen voor het gegeven dat verdachte niet in staat zou zijn om sturing te geven aan zijn eigen gedrag. Er zijn daarnaast geen aanwijzingen voor het gegeven dat verdachte nog pedagogisch beïnvloedbaar is. Bij een eerder behandeltraject bij [instantie] bleek het moeilijk om zijn ouders daarbij intensief te betrekken en ook in het huidige onderzoek is het, ondanks verschillende pogingen, niet gelukt om de moeder van verdachte te spreken. Wel komen er enkele (mogelijke) contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht uit de wegingslijst naar voren. Zo is er sprake van een strafblad met daarop verschillende geweldsincidenten, waarin eerdere (jeugd)hulpverlening geen verandering heeft weten te bewerkstelligen.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 21 december 2023 waaruit blijkt dat de reclassering geadviseerd heeft het volwassenenstrafrecht toe te passen. De reclassering heeft gesteld dat verdachte al meerdere strafrechtelijke trajecten zijn aangeboden, zowel binnen het jeugdstrafrecht als het volwassenenstrafrecht en dat hij zich structureel niet aan de bijzondere voorwaarden heeft gehouden waardoor het niet lukt om in te zetten op reductie van recidive- en gevaarsrisico. Verdachte lijkt ongevoelig voor pedagogische sturing.
Gelet op het psychologisch rapport en het reclasseringsrapport ziet de rechtbank geen reden om af te wijken van het eerder genoemde uitgangspunt dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van de strafbare feiten meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank zal daarom geen toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht.
8.3.3
Conclusie ten aanzien van de straf
Alles afwegende, gelet op de aard en ernst van de feiten en de eerder aan verdachte opgelegde straffen, acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en ook geboden.
De rechtbank legt verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van vijf jaar.
8.3.4
Artikel 38z Sr, GVM
De rechtbank legt aan verdachte daarnaast een GVM op, op grond van artikel 38z Sr. Daarvoor is het volgende van belang. De rechtbank leidt uit de stukken omtrent de persoon van verdachte af dat de kans op herhaling van het plegen van soortgelijke feiten aanzienlijk is. Verdachte is meermalen veroordeeld voor gewelddadige delicten en heeft daarvoor (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd gekregen. Uit het hiervoor aangehaalde reclasseringsadvies is gebleken dat verdachte in verschillende kaders interventies zijn aangeboden, maar dat ook dit tot op heden nog niet tot een positieve gedragsverandering bij verdachte heeft geleid. Het recidive- en gevaarsrisico wordt ingeschat als hoog. De rechtbank is van oordeel dat het creëren van een mogelijkheid om verdachte langdurig onder toezicht te stellen noodzakelijk is om het recidiverisico in de toekomst terug te kunnen dringen, dan wel op een aanvaardbaar niveau te houden. De rechtbank constateert verder dat aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van een GVM-maatregel is voldaan. De rechtbank zal daarom aan verdachte tevens een GVM als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van deze maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- 1 STK Wapen, Browning, goednummer [nummer 1] en
- 1 STK Patroonhouder, goednummer [nummer 5] .
Nu de bewezen geachte feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

10.De vorderingen van de benadeelde partijen

10.1
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
10.1.1
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 8.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft voorts verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
10.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente, en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
10.1.3
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering tot immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij verzocht de vordering te matigen tot een bedrag van € 2.000,-.
10.1.4
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
De rechtbank overweegt dat slachtoffers van een misdrijf, als benadeelde partij, op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht hebben op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, onder meer indien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in zijn/haar persoon is aangetast. Van dit laatste kan sprake zijn indien de benadeelde partij psychische schade heeft geleden. Daarbij geldt dat een meer of minder sterk gevoel van psychisch onbehagen onvoldoende is, en dat aan de hand van objectieve maatstaven een psychische beschadiging moet worden vastgesteld, daaronder begrepen een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarnaast kan de schending van een fundamenteel persoonlijkheidsrecht een aantasting van de persoon opleveren als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b BW.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder de feiten 1 en 2 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Zoals gezegd heeft de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 lid 1 BW recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien gebleken is dat de benadeelde partij ten gevolge van de strafbare feiten geestelijk letsel heeft opgelopen. In dit geval is sprake van meer dan een enkel psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. De benadeelde partij heeft voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. De benadeelde partij heeft verklaard dat zij zich op het moment van de beschieting van haar woning, samen met haar baby, in de slaapkamer bevond en dat de baby vlak onder het raam lag te slapen waarop werd geschoten. Uit de vordering blijkt verder dat de benadeelde partij ten gevolge van het schietincident psychisch trauma heeft opgelopen en dat zij sinds november 2022 voor haar klachten wordt behandeld door een psycholoog. De benadeelde partij kampt met angstklachten en depressieve periodes waarin zij zich volledig terugtrekt. De psycholoog heeft PTSS vastgesteld en heeft daarbij aangegeven dat de benadeelde partij minstens een jaar behandeling nodig zal hebben.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de vergoeding van immateriële schade naar billijkheid op € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte niet aan zijn betalingsverplichting voldoet, gijzeling wordt toegepast van 60 dagen.
10.2
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
10.2.1
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft voorts verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
10.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente, en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De benadeelde partij kan als slachtoffer van de bewezenverklaarde feiten worden aangemerkt. Het is aannemelijk dat hij nadeel heeft ondervonden. De beschieting was immers op zijn persoon gericht. De aard en de ernst van de normschending brengt mee dat de nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon op andere wijze ex artikel 6:106 BW kan worden aangenomen. Gelet op de jurisprudentie waarnaar is verwezen door de advocaat is het gevorderde bedrag ook redelijk.
10.2.3
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering tot immateriële schade af te wijzen of niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, op basis van de grond dat de gevorderde schade die door het vermeende strafbare feit is geleden onvoldoende verband houdt met het ten laste gelegde feit. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering te matigen.
10.2.4
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Tegen de achtergrond van het hiervoor in rubriek 10.1.4 beschreven juridisch kader overweegt de rechtbank voor wat betreft de gevorderde immateriële schade als volgt. De rechtbank heeft hiervoor in rubriek 5 bewezen verklaard dat de woning van de moeder van [benadeelde partij 2] is beschoten, waarbij de kogels door de ruit de woning binnen zijn gedrongen. Dat dit ook zeer beangstigend was voor [benadeelde partij 2] neemt de rechtbank zonder meer aan. Echter, [benadeelde partij 2] heeft op grond van artikel 6:106 BW geen recht op schadevergoeding omdat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een
psychiatrisch ziektebeeld, zoals de Hoge Raad dit bedoelt. Uit de door de benadeelde partij ingebrachte brief van de behandeld psycholoog blijkt immers dat geen diagnose is gesteld. Het bestaan van een vergroot gevoel van onveiligheid, wantrouwen en een vergrote alertheid bij de benadeelde partij is daarvoor niet voldoende.
Ook kan niet gesteld worden dat de aard en ernst van de normschending meebrengt dat de nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon op andere wijze op grond van artikel 6:106 BW kan worden aangenomen. Gebleken is immers dat de benadeelde partij niet woonachtig is in de betreffende woning en dat hij de bewuste nacht ook niet in de woning aanwezig was.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij daarom afwijzen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 38z, 45, 47, 55, 57, 285, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3:
eendaadse samenloop van
feit 1
poging tot doodslag
en
medeplegen van poging tot doodslag;
feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
en
feit 3
vernieling
en
medeplegen van vernieling;
ten aanzien van feit 4:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 (vijf) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt veroordeelde op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (artikel 38z Sr).
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 1 STK Wapen, Browning, goednummer [nummer 1] en
- 1 STK Patroonhouder, goednummer [nummer 5] .
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe tot een bedrag van
€ 5.000,- (zegge vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (13 april 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 5.000,- (zegge vijfduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (13 april 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[benadeelde partij 2]af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. D. van den Brink en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 februari 2024.
[...]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal met nummer 2022136659-14, p. 01.
3.Een proces-verbaal met nummer 2022136659-3, p. 04-05.
4.Een proces-verbaal met nummer 2022136659-14, p. 01.
5.Een proces-verbaal met nummer 2022136659-3, p. 04-05.
6.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2022136659-34, p. 08-09.
7.Een proces-verbaal met nummer 2022136659-41, p. 59.
8.Een proces-verbaal met nummer 2022136659-40, p. 11.
9.Een proces-verbaal met nummer 2022136659-15, p. 22.
10.Een proces-verbaal van wapenonderzoek met nummer 2022136659-27, p. 39-41.
11.Een proces-verbaal met nummer 2022136659-15, p. 20-21.
12.Een geschrift, te weten een deskundigenrapportage forensisch DNA-onderzoek van 29 juli 2022, ZD 02 0063.
13.Een geschrift, te weten een deskundigenrapportage DNA-onderzoek van 26 augustus 2022, p. 75.
14.Een geschrift, te weten wapen- en munitieonderzoek van 14 september 2022, met nummer 2022.07.19.116, pagina’s niet doorgenummerd.
15.Een proces-verbaal met documentcode 16972047, p. ZD-- 02 0023.
16.Een proces-verbaal met nummer 2022072513-8, p. ZD 01 01 0001.
17.Een proces-verbaal met nummer 2022072513-11, ZD 01 01 0023.
18.Een proces-verbaal met nummer 2022072513-2, pagina’s niet doorgenummerd.
19.Een geschrift, te weten een rapport munitieonderzoek van 3 juni 2022, p. ZD 01 01 0031-0033.
20.Een proces-verbaal met documentcode 17101252, p. ZD-- 02 0002.
21.Een proces-verbaal met documentcode 17641842, p. ZD-- 02 0049 en 0053.
22.Een proces-verbaal met documentcode 17569648, p. ZD 02 0047-0048.
23.Een proces-verbaal met nummer 2022074339-3, p. ZD 02 01 0001-0003.
24.Een proces-verbaal met nummer 2022084339-2, p. ZD 02 01 0004.
25.Een proces-verbaal met nummer 2022084339-11, p. ZD 02 01 0010.
26.Een proces-verbaal met nummer 2022084339-12, p. ZD 02 01 0017.
27.Een proces-verbaal met nummer 2022084339-19, p. ZD 02 01 0021-0022.
28.Een geschrift, te weten een rapport munitieonderzoek van 8 juni 2022, p. ZD 02 01 0048-0050.
29.Een proces-verbaal met documentcode 17613001, p. ZD-- 02 0036.
30.Een proces-verbaal met documentcode 17358693, p. ZD-- 02 0059.
31.Een proces-verbaal met documentcode 17101252, p. ZD-- 02 0002.