ECLI:NL:RBAMS:2024:8156

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
13/158616-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake openlijke geweldpleging en het voorhanden hebben van vuurwerk tijdens een demonstratie

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij openlijke geweldpleging tijdens een pro-Palestina demonstratie op 11 mei 2024 op het Museumplein in Amsterdam. De verdachte, geboren in 2001 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder het medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, openlijke geweldpleging, het voorhanden hebben van illegaal vuurwerk en wederspannigheid. Tijdens de zitting op 10 december 2024 heeft de officier van justitie, mr. B.S. Selier, de vordering gedaan, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.A.J. van Dam.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op het Museumplein aanwezig was tijdens de demonstratie en dat hij deel uitmaakte van een groep die geweld heeft gepleegd. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing, maar dat de verdachte wel schuldig was aan openlijke geweldpleging en het voorhanden hebben van vuurwerk. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, maar heeft hem wel veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke jeugddetentie van vier weken, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn licht verstandelijke beperking, en het advies van de reclassering. De rechtbank heeft geoordeeld dat het toepassen van het jeugdstrafrecht in het belang van de verdachte en de maatschappij is, om recidive te voorkomen en de verdachte te helpen bij zijn ontwikkeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.158616.24
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/158616-24
Datum uitspraak: 24 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd in [verblijfsplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.S. Selier, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.A.J. van Dam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 11 mei 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. medeplegen van het opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing in een groep personen, terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Subsidiair ten laste gelegd als een poging tot het opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing, terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
2. openlijke geweldpleging;
3. medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van 8 stuks knalvuurwerk (van het merk Dumbum 5G);
4. verzet tegen zijn aanhouding met geweld en/of bedreiging met geweld.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
3.
Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde kan worden bewezen op basis van het dossier.
Ten aanzien van feit 1 primair
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde staat vast dat in ieder geval een of meerdere personen uit de groep van verdachte ontstoken vuurwerk naar de op het Museumplein aanwezige personen hebben gegooid. Uit de verklaring van de verbalisanten blijkt dat er harde knallen hoorbaar waren, zodat er zwaar vuurwerk tot ontploffing is gekomen. Hierbij was levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel voor een of meer personen te duchten. Hoewel verdachte zelf geen vuurwerk heeft gegooid, is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking waaraan verdachte een significante bijdrage heeft geleverd. Verdachte heeft verklaard dat hij voorafgaand aan de confrontatie overleg heeft gehad over ‘de aanval’, door andere leden van de groep thuis is opgehaald, het aangetroffen vuurwerk van iemand uit die groep heeft gekregen, samen met de andere leden ‘de aanval’ heeft geopend en zelf ook heeft geprobeerd het vuurwerk naar de op het Museumplein aanwezige personen te gooien. Er was dan ook sprake van een vooropgezet plan. Gelet op het voorgaande kan het medeplegen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 primair
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte een stuk vuurwerk heeft ontstoken en daarmee een ontploffing teweeg heeft gebracht. Het dossier bevat daarvoor geen bewijs. Daarnaast is de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en andere personen niet komen vast te staan. Uit het dossier volgt dat verdachte naast een persoon stond die een mogelijk brandend voorwerp gooit. Onbekend is gebleven wat er wordt gegooid, door wie er wordt gegooid en of verdachte die persoon kent. Op de beelden is geen enkele vorm van samenwerking te zien. Ook kan niet worden gesteld dat verdachte in de buurt stond en hierdoor een bijdrage heeft geleverd aan het gooien van vuurwerk door een onbekende derde.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft geprobeerd om vuurwerk af te steken, maar wilde dit niet in de groep demonstranten gooien. Zijn bedoeling was om de groep demonstranten weg te jagen en bang te maken.
Ten aanzien van feit 2
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de openlijke geweldpleging. Niet kan worden bewezen dat verdachte een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het gepleegde geweld op het Museumplein. Allereerst kan niet worden vastgesteld dat verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het ontbranden van het vuurwerk. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat verdachte zelf handelingen van gewelddadige aard heeft verricht zoals het slaan of stompen. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij geen geweld heeft gebruikt. Er zijn geen getuigen die over geweldshandelingen van verdachte verklaren en ook de verbalisanten hebben dit niet waargenomen. Verder blijkt niet dat verdachte zich in de vechtpartij op het Museumplein heeft gemengd. Op basis van het filmpje dat op X is geplaatst, kan worden vastgesteld dat verdachte zeer kort het gras op rent, maar zich direct daarna weer terug richting de weg beweegt. Hiermee blijft verdachte op een relatief grote afstand van het geweld dat zich afspeelt op het gras en distantieert hij zich daarvan. Zijn poging om het vuurwerk aan te steken is onvoldoende om een bijdrage aan de geweldplegingen door anderen te constitueren. Ook zijn aanwezigheid in zwarte kleding is daartoe onvoldoende.
Ten aanzien van feit 3 en 4
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 11 mei 2024 vond een pro-Palestina demonstratie plaats op het Museumplein in Amsterdam. Omstreeks 17:10 uur hoorden de verbalisanten een harde knal, uit de richting van de Honthorststraat en het Museumplein komen. Een aantal in het zwart geklede personen met deels gezichtsbedekking renden richting de pro-Palestina demonstranten. De verbalisanten zagen en hoorden meerdere ontploffingen uit de richting van deze personen (de tegendemonstranten) komen. In een videofragment is zichtbaar dat er door tegendemonstranten vuurwerk op de stoep wordt gegooid op enige afstand van de pro-Palestina demonstranten. De tegendemonstranten vielen de pro-Palestina demonstranten vervolgens met geweld aan. Er ontstond een gevecht waarbij de tegendemonstranten en de pro-Palestina demonstranten in elkaars richting sloegen. In een ander videofragment is te zien dat een tegendemonstrant vuurwerk in de groep pro-Palestina demonstranten gooit. Verdachte staat op dat moment naast deze persoon. Gedurende en na afloop van deze confrontatie werden een aantal personen aangehouden, waaronder verdachte.
4.3.2
Het oordeel over feit 1
4.3.2.1 Vrijspraak van het medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing (feit 1 primair)
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is vereist dat verdachte opzet had op het teweegbrengen van een ontploffing. Het opzet hoeft niet gericht te zijn geweest op het teweegbrengen van de gevolgen (voor deze zaak: dat gemeen gevaar voor levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel te duchten is). Uit de bewijsmiddelen moet volgen dat het gevaar te duchten was. Daarnaast moet worden beoordeeld of het te duchten gevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting verklaard dat hij vuurwerk, te weten Dumbum 5G knalvuurwerk, bij zich had, maar dit niet heeft ontstoken. De rechtbank is met de raadsvrouw en de officier van justitie van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die vuurwerk ontstoken heeft en dat verdachte dus zelf een ontploffing heeft veroorzaakt.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of andere tegendemonstranten een ontploffing teweeg hebben gebracht door knalvuurwerk te ontsteken en deze vervolgens in een groep demonstranten hebben gegooid en, zo ja, of de rol van verdachte kan worden gekwalificeerd als die van medepleger. Voor dit laatste is vereist dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen.
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte samen met een ander of anderen een ontploffing teweeg heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor personen te duchten was. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat (knallend) vuurwerk is ontstoken en op de grond gegooid op enige afstand van personen. De rechtbank kan niet tot de conclusie komen dat daarbij gevaar voor personen te duchten was. Ook kan worden vastgesteld dat verdachte op het Museumplein was en op enig moment naast een persoon stond die vuurwerk (met een rode gloed zonder hoorbaar geluidseffect) heeft gegooid in een groep demonstranten op het Museumplein. De rechtbank kan niet vaststellen dat dit knalvuurwerk betreft. Verdachte heeft hierover verklaard dat het om een fakkel zou gaan. Daargelaten dat ook van het gooien van een brandende fakkel in een groep personen aangenomen kan worden dat hierdoor gevaar voor personen te duchten is, constateert de rechtbank dat uitsluitend knalvuurwerk ten laste is gelegd. Omdat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van knalvuurwerk kan komen, komt zij niet toe aan de vraag of er sprake was van medeplegen.
De rechtbank acht dan ook niet bewezen wat onder 1 primair is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.3.2.2 Vrijspraak van poging tot het teweegbrengen van een ontploffing (feit 1 subsidiair)
Op grond van het dossier en de verklaring van verdachte kan niet worden vastgesteld dat het opzet van verdachte gericht was op het teweegbrengen van een ontploffing waarvan levensgevaar, dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. Verdachte is aangehouden op het moment dat hij probeerde een Dumbum aan te steken. Hij was op dat moment bij de groep pro-Palestina demonstranten en tegendemonstranten weggelopen. Het dossier bevat geen andere informatie over het doel van verdachte dan zijn eigen verklaring dat hij het op de grond wilde gooien. Niet kan worden vastgesteld dat daar omstanders waren. Dat er gevaar voor personen te duchten was kan dus niet worden vastgesteld.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte ook moet worden vrijgesproken van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde.
4.3.3
Bewezenverklaring openlijke geweldpleging (feit 2)
Van het openlijk in vereniging plegen van geweld als bedoeld in artikel 141 Sr is sprake indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt.
Door de raadsvrouw is betoogd dat verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte een materiële of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan het gepleegde geweld op het Museumplein. De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer het volgende.
Uit het dossier volgt dat er op 11 mei 2024 op het Museumplein door meerdere personen geweld is gebruikt tegen de pro-Palestina demontranten, welk geweld onder meer bestond uit slaan en het gooien van vuurwerk. Dit komt overeen met de verklaring van verdachte op de zitting. Over de aanleiding heeft verdachte verklaard dat hij via een vriend een link heeft ontvangen van een Telegram groep. In deze groep werd het plan besproken. Verdachte is in het zwart gekleed met gezichtsbedekking naar het Museumplein gegaan. Hij had ook knalvuurwerk meegenomen. De bedoeling was om met de groep te gaan relschoppen. Verdachte was boos en wilde voorkomen dat de stad gesloopt zou worden. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte met de groep mee rent het grasveld op. Vervolgens loopt hij terug richting het voetpad en staat hij naast een persoon die vuurwerk afsteekt en dit in een groep personen gooit. Verdachte loopt weg uit de groep en probeert dan zijn meegenomen vuurwerk af te steken. De rechtbank leidt uit deze laatste gedraging af dat verdachte zich niet distantieert van de groep die geweld heeft gepleegd. Er was sprake van een vooropgezet plan en verdachte gaat bewust mee in de aanvalsgolf met anderen. Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat verdachte niet enkel de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld, in ieder geval voorwaardelijk opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante bijdrage heeft geleverd. Daarmee wordt het verweer van de verdediging verworpen en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
4.3.4
Bewezenverklaring voorhanden hebben van vuurwerk (feit 3)
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, bewezen dat verdachte 8 stuks knalvuurwerk van het merk Dumbum 5G voorhanden heeft gehad op 11 mei 2024.
De rechtbank acht het medeplegen niet bewezen, nu de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking voor wat betreft het voorhanden hebben van dit vuurwerk tussen verdachte en een of meer anderen niet is komen vast te staan. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van dit onderdeel.
4.3.5
Bewezenverklaring wederspannigheid (feit 4)
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, bewezen dat verdachte zich met geweld heeft verzet tegen twee ambtenaren tijdens zijn aanhouding op 11 mei 2024. Dat dit verzet een reactie was op voorafgaand ongepast geweld door politieagenten kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
2
op 11 mei 2024 te Amsterdam openlijk op het Museumplein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
- onbekend gebleven personen die zich op het Museumplein bevonden, door meermalen te slaan tegen het lichaam en
- onbekend gebleven personen die zich op het Museumplein bevonden, door een stuk vuurwerk tot ontbranding te brengen en dit vuurwerk vervolgens in de zich op het Museumplein bevindende groep personen te gooien;
3
op 11 mei 2024 te Amsterdam opzettelijk
- 8 stuks, knalvuurwerk (van het merk Dumbum 5G), voorhanden heeft gehad;
4
op 11 mei 2024 te Amsterdam, zich met geweld, heeft verzet tegen twee ambtenaren, [naam 1] (hoofdagent bij de Eenheid Amsterdam) en [naam 2] (hoofdagent bij de Eenheid Amsterdam), beiden werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten de aanhouding van verdachte door om zich heen te schoppen en te slaan en te trachten op te staan en zich los te rukken.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen toepassing van het jeugdstrafrecht. Er zijn indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht, omdat verdachte een licht verstandelijke beperking heeft en slechts een zeer beperkte justitiële voorgeschiedenis voorafgaand aan deze feiten. Daar tegenover staan zwaarwegende contra-indicaties die door de reclassering onvoldoende zijn meegewogen. Verdachte gaat niet meer naar school, woont niet langer bij opvoeders of verzorgers en er is sprake van zware delicten. Daarnaast zijn er sterke contra-indicaties ten aanzien van de mogelijkheden tot pedagogische beïnvloeding, omdat hij tijdens het schorsingstoezicht opnieuw is aangehouden op verdenking van zeer ernstige strafbare feiten. Gelet op het voorgaande dient wat de officier van justitie betreft het volwassenstrafrecht te worden toegepast.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk deel van de straf dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden, zoals door de reclassering is geadviseerd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op het advies van de reclassering, bepleit dat het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast. Het is een passend kader waarbij middels de juiste interventies – gericht op behandeling en het maken van betere afgewogen keuzes – eventuele recidive in de toekomst kan worden voorkomen.
De raadsvrouw heeft bepleit dat, gelet op het geweld dat is gebruikt door de verbalisanten bij de aanhouding van verdachte, strafvermindering dient te volgen. Verdachte heeft van meet af aan verklaard dat hij door de verbalisanten bij zijn ballen is gegrepen. Het knijpen in de ballen valt op geen enkele wijze binnen de grenzen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid. Uit de verklaring van verdachte blijkt ook dat hij nadeel heeft ondervonden van het geweld. Het strafrechtelijk verwijt van het verzet heeft meer vorm gekregen omdat hij op deze manier werd vastgegrepen.
De raadsvrouw heeft verzocht om, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast kan eventueel een taakstraf worden opgelegd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten. Op 11 mei 2024 vond op het Museumplein een demonstratie plaats die rustig verliep. Op een gegeven moment ontvlamde de situatie door toedoen van gewelddadige relschoppers die het Museumplein betraden. Een groep personen, waaronder verdachte, heeft bij deze confrontatie geweld gebruikt door onder meer vuurwerk richting de op het Museumplein aanwezige personen te gooien en te slaan. Verdachte was naar eigen zeggen boos en wilde voorkomen dat zijn stad gesloopt zou worden. Een aanvankelijk vreedzame demonstratie is mede door toedoen van verdachte uitgemond in een bedreigende en beangstigende situatie voor alle aanwezigen. Het recht op demonstratie is een grondrecht en verdachte heeft, als onderdeel van de groep, de uitoefening van dit recht doelbewust verstoord. Dat is onaanvaardbaar. Dit soort feiten veroorzaken bovendien ook grote angst en onrust in de samenleving in het algemeen. Verdachte maakte niet alleen deel uit van de groep die openlijk geweld pleegde, maar heeft bij zijn aanhouding ook geweld gebruikt richting de politie. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van illegaal knalvuurwerk. Het voorhanden hebben hiervan is erg gevaarlijk. Bovendien brengt het afsteken ervan risico’s met zich mee.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 13 mei 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 29 november 2024. Uit dit advies blijkt – zakelijk weergegeven – onder meer dat de reclassering risicofactoren ziet op de leefgebieden dagbesteding, sociaal netwerk en psychosociaal functioneren. Verdachte laat zich in hoge mate beïnvloeden door anderen en gaat erg ver om ‘erbij te horen’. Hij heeft een licht verstandelijke beperking, ADHD en heeft in 2016 een psychose gehad. Verdachte heeft hulp nodig in de vorm van intensieve begeleiding en behandeling, om handvatten te krijgen voor zijn licht verstandelijke beperking en om beïnvloedbaarheid door anderen te verminderen. Het recidiverisico wordt hoog geschat, waardoor interventies aangewezen zijn. De reclassering adviseert om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het vinden en behouden van een dagbesteding.
Toepassing jeugdstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten 22 jaar en dus meerderjarig. Voor een jongvolwassen verdachte onder de 23 jaar kan ook het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of in de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die daartoe aanleiding geven.
De reclassering ziet op het gebied van handelingsvaardigheden meerdere indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Verdachte functioneert op licht verstandelijk beperkt niveau, schat risico’s van zijn eigen handelen nauwelijks of niet in, organiseert eigen gedrag niet of nauwelijks, handelt zeer impulsief en vertoont kinderlijker gedrag dan gezien zijn kalenderleeftijd zou worden verwacht. Hij laat zich zeer makkelijk beïnvloeden door vrienden. Op het gebied van pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden ziet de reclassering ook aanwijzingen voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Verdachte neemt niet heel actief deel aan een gezin maar is wel sterk ontvankelijk voor sociale, emotionele of praktische ondersteuning of beïnvloeding door volwassenen. Hij heeft een groepsgericht klimaat nodig. Wel zijn er enige contra-indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Zo lijkt verdachte enigszins in een crimineel milieu te leven en vertoont hij antisociale gedragingen. Alles overziend adviseert de reclassering om het jeugdstrafrecht toe te passen en een eventueel toezicht te laten uitvoeren door de volwassenreclassering.
Gelet op het advies van de reclassering en hetgeen op de zitting is besproken over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte gaat de rechtbank ervan uit dat pedagogische beïnvloeding van verdachte tot de mogelijkheden behoort en dat hij daarbij gebaat zal zijn. De rechtbank is van oordeel dat het toepassen van het jeugdstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte als ook in het belang van de maatschappij, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. Verdachte heeft op zitting ook verklaard dat hij niet meer in aanraking wil komen met criminele activiteiten en open staat voor alle hulp. De rechtbank zal dan ook het jeugdstrafrecht toepassen. Hoewel de omstandigheid dat verdachte op dit moment vanwege een ander zeer ernstig feit in voorlopige hechtenis zit te denken geeft, betrekt de rechtbank dit niet in haar beslissing omdat hij in die zaak - nog - verdachte is.
Strafmaatverweer
De raadsvrouw heeft bepleit dat, gelet op het geweld dat is gebruikt door de verbalisanten bij de aanhouding van verdachte, strafvermindering dient te volgen. De rechtbank overweegt als volgt.
De verbalisanten hebben gezien dat verdachte in zijn hand vuurwerk vasthield en dit probeerde aan te steken met een aansteker. Hierop hebben de verbalisanten besloten om verdachte aan te houden en hem daarbij op de grond onder controle te brengen ter aanhouding. Verdachte ging hierbij direct in verzet. De verbalisanten hoorden verdachte het volgende zeggen: ‘Kanker undercovers’en ‘Jullie gaan mij niet meekrijgen’. De verbalisanten voelden en zagen dat verdachte om zich heen sloeg en schopte. Verdachte probeerde ook op te staan. Verdachte heeft zowel bij de politie als op de zitting verklaard dat hij zich heeft verzet omdat de verbalisanten hem bij zijn ballen zouden hebben gegrepen. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat het verzet van verdachte is ontstaan omdat hij niet meegenomen wilde worden. Dat hij meteen bij zijn ballen zou zijn gegrepen wordt overigens niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank gaat hier dan ook niet vanuit. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om over te gaan tot strafvermindering.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht Jeugd in aanmerking genomen.
De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, het feit dat de rechtbank toepassing geeft aan het jeugdstrafrecht en omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van wat door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank acht, rekening houdend met het hiervoor overwogene en de ernst van de feiten, een taakstraf passend en geboden. De rechtbank acht het daarnaast van belang dat een voorwaardelijk strafdeel wordt opgelegd zodat de reclassering verdachte passende hulp kan bieden. Verdachte kan op deze manier laten zien dat hij, zoals hij zelf op zitting heeft aangegeven, zijn leven wil beteren. Het voorwaardelijke strafdeel dient daarnaast als stok achter de deur en strekt ertoe verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan het plegen van strafbare feiten schuldig te maken. Het voorwaardelijke strafdeel brengt ook tot uiting dat de feiten ernstig zijn.
Alles afwegende legt de rechtbank een taakstraf, bestaande uit een werkstraf op voor de duur van 120 uren met aftrek van het voorarrest. Daarnaast legt de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie op voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden de bijzondere voorwaarden verbonden, te weten een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het werken aan dagbesteding.

9.Beslag

Onder verdachte is het volgende goed in beslag genomen:
- 9 stuks vuurwerk (Dum Bum 5 mg), omschrijving PL1300-2024110933-6500571.
Het in beslaggenomen en niet teruggegeven goed, dat aan verdachte toebehoort, dient verbeurd te worden verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dit goed het onder feit 3 bewezen geachte is begaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 77c, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 180 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 1.2.2. Vuurwerkbesluit en artikel 9.2.2.1 Wet Milieubeheer.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
ten aanzien van feit 3
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1. van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan
ten aanzien van feit 4
wederspannigheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen.
Veroordeelt verdachte voorts tot een
jeugddetentie van 4 (vier) weken.
Beveelt dat deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als
bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht bij reclassering
De veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het verlenen van medewerking aan huisbezoeken. De reclassering zal contact met de veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.
2.
Ambulante behandeling
De veroordeelde laat zich behandelen door Forensisch Fact team of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
De veroordeelde werkt ook mee aan verdiepingsdiagnostiek. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
3.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
De veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Hierbij dient intensieve begeleiding bij praktische zaken te zijn. Het verblijf start zo snel mogelijk. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
4.
Dagbesteding
De veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Geeft aan de volwassenreclassering de opdracht als bedoeld in artikel 77aa, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Verklaart verbeurd:
9 stuks vuurwerk (Dum Bum 5 mg), omschrijving PL1300-2024110933-6500571.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. M.C.H. Broesterhuizen en M. Nieuwenhuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.L.M. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2024.