ECLI:NL:RBAMS:2024:8103

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
81/159401-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beleggingsfraude en vrijspraak van verdachte in zaak tegen financieel dienstverlener

Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van beleggingsfraude. De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer en vond plaats na meerdere terechtzittingen in november en december 2024. De verdachte, geboren in 1971 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het uitoefenen van het beroep van financieel dienstverlener zonder vergunning en het medeplegen van oplichting van investeerders voor een totaalbedrag van € 2.547.500,-. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. M.I.M. Geertsema, en de verdediging van de raadsman, mr. R.A. van der Horst, gehoord. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was, ondanks de bezwaren van de verdediging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet als medepleger van de oplichting kan worden aangemerkt, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk het beroepsverbod had overtreden. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de oplichting waar de vorderingen op gebaseerd waren. De rechtbank heeft bepaald dat de kosten voor de benadeelde partijen en de verdachte voor eigen rekening komen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81/159401-22
Datum uitspraak: 20 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1971,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12, 14 en 15 november 2024 en 20 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.I.M. Geertsema, en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. R.A. van der Horst, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft de zaak tegen verdachte [verdachte] (hierna te noemen: verdachte of [verdachte] ) gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (81/159017-22).

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting – kort samengevat beschuldigd van de volgende strafbare feiten:
het medeplegen van de oplichting van één of meer personen, onder wie [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 6] en/of [naam 7] , tot de afgifte van geldbedragen van in totaal € 2.547.500,- ten behoeve van de bankrekening op naam van FK Apps Innovations B.V. (hierna: FK Apps) in de periode van 1 mei 2018 tot en met 19 maart 2019;
opzettelijk handelen in strijd met een hem opgelegde ontzetting van het recht tot de
uitoefening van het beroep van financieel dienstverlener in de periode van 5 juni 2018 tot en met 11 april 2019.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Geldigheid van de dagvaarding

3.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft partiële nietigheid van de dagvaarding bepleit ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde oplichting, omdat de dagvaarding door het opnemen van de woorden “één of meer personen, onder wie” niet langer voldoet aan het in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) besloten liggende vereiste van voldoende duidelijkheid. Volgens de raadsman is het niet mogelijk om verweer te voeren tegen een dergelijke algemene beschuldiging en maakt de verwijzing naar AMB-014 – die niet limitatief is – dit niet anders. In de jurisprudentie zijn voorbeelden van nietigverklaring in dit soort situaties.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging voldoende duidelijk is omdat uit het dossier (AMB-014) en de voegingsformulieren van de benadeelde partijen blijkt welke personen worden bedoeld met “één of meer personen, onder wie”.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
In het dossier (AMB-014) staat op pagina 3 uitgeschreven welke bedragen door welke personen zijn overgemaakt naar de rekening van FK Apps. Deze opgave bevat meer personen dan enkel die waarvan de namen in de tenlastelegging zijn opgenomen. De verdediging beschikte tijdig over dit proces-verbaal, dat gezien de benaming ‘oplichting inleggers FK Apps’ duidelijk betrekking heeft op de oplichtingsbeschuldiging. In AMB-014 is bovendien een concreet totaalbedrag opgenomen dat overeenkomt met het totale oplichtingsbedrag dat in de tenlastelegging wordt genoemd, zodat het voor de verdediging duidelijk moet zijn geweest welke personen met ‘één of meer personen’ worden bedoeld. In de (vooraf aangekondigde) gewijzigde tenlastelegging wordt bij feit 1 specifiek verwezen naar dit proces-verbaal. In AMB-014 is een totaalbedrag opgenomen, dat overeenkomt met het in de tenlastelegging genoemde bedrag. Ook is daarin gespecificeerd welk deel daarvan door welke inlegger is overgemaakt. Gelezen in samenhang met AMB-014, is de tenlastelegging duidelijk en begrijpelijk en kon er bij de verdediging in redelijkheid geen twijfel over bestaan welke specifieke gedragingen de verdachte worden verweten en waartegen hij zich moest verdedigen. Het verweer wordt verworpen.
3.4.
Conclusie
De dagvaarding is geldig.

4.Vrijspraak feiten 1 en 2

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan [verdachte] tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen en heeft gevorderd dat [verdachte] zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden. Daarnaast heeft de officier van justitie een bestuursverbod voor de duur van 5 jaren gevorderd, inhoudende dat het [verdachte] gedurende deze periode wordt verboden om op te treden als bestuurder of aandeelhouder van rechtspersonen, althans om een bedrijf op zijn naam te zetten. Ook heeft de officier van justitie registratie van het vonnis bij de Kamer van Koophandel gevorderd.
De officier van justitie heeft, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
4.1.1.
Ten aanzien van feit 1
In 2017 is de verkoop van lange termijn obligaties met een looptijd van 24 maanden begonnen via Apps Innovations, waarbij [medeverdachte] en [verdachte] allebei potentiële beleggers hebben benaderd. Vanaf 1 mei 2018 hebben [medeverdachte] en [verdachte] met valse/onjuiste/misleidende informatie beleggers benaderd met een ander product via een andere B.V.; een korte termijn obligatie met een hoog rendement, te betalen op de rekening van FK Apps. Vrijwel het hele bedrag aan ontvangen inleggelden van in totaal € 2.547.500,- is van de rekening van FK Apps overgemaakt naar de privérekening van [medeverdachte] en besteed aan privé-uitgaven. Aan [verdachte] is € 124.150,- overgemaakt voor zijn aandeel in de fraude.
Volgens het Openbaar Ministerie was er vanaf het moment dat [medeverdachte] en [verdachte] beleggers geld hebben laten betalen op de rekening van FK Apps, geen sprake meer van enige intentie om de app Xpose te (laten) ontwikkelen, omdat dat geld linea recta in de zakken van [medeverdachte] en [verdachte] is verdwenen. Vanaf dit moment was sprake van een oogmerk op wederrechtelijke bevoordeling. Uit de transactieoverzichten van die rekening en het gedrag van de verdachten blijkt dat zij nooit de intentie hebben gehad om een cent te investeren in de applicatie, laat staan terug te betalen aan de investeerders. [medeverdachte] en [verdachte] hebben beleggers met een samenweefsel van verdichtsels bewogen om te investeren in de applicatie en hebben beiden een rol gehad in de oplichting.
4.1.2.
Ten aanzien van feit 2
[verdachte] is op 1 maart 2016 veroordeeld voor onder andere oplichting en overtreding van de Wet op het financieel toezicht en heeft een gevangenisstraf en een ontzetting van het recht tot het uitoefenen van het beroep van financieel dienstverlener voor de duur van 5 jaren opgelegd gekregen. De betreffende zaak is op 5 juni 2018 onherroepelijk geworden.
Voor dit strafbare feit kan op basis van artikel 195 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) een gevangenisstraf van 6 maanden worden opgelegd en op basis van de artikelen 7 sub a juncto 33 juncto 6 van de Wet op de economische delicten (hierna: WED) een gevangenisstraf van maximaal 2 jaar. Aan [verdachte] is overtreding van artikel 33 WED ten laste gelegd, welk artikel de bepaling van artikel 195 Sr overlapt. Artikel 33 WED betreft een lex specialis ten opzichte van artikel 195 Sr en kan bij overtreding van zowel het commune als het economische strafrecht ten laste worden gelegd, dus bij zowel oplichting als overtreding van de WED. Beide artikelen beogen hetzelfde rechtsgoed te beschermen. Dit feit kan daarom worden bewezen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van beide aan [verdachte] tenlastegelegde feiten.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Ten aanzien van feit 1
Bij vonnis van heden [parketnummer: 81/159017-22] heeft de rechtbank medeverdachte [medeverdachte] veroordeeld voor de oplichting, zoals die ook aan [verdachte] ten laste is gelegd. In dat vonnis is de rechtbank uitgebreid ingegaan op de feiten en omstandigheden die redengevend zijn geweest voor die bewezenverklaring. Uit de in dat vonnis besproken bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte] , ten behoeve van de financiering van een door hem te ontwikkelen app, obligaties is gaan uitgeven, eerst onder de paraplu van Apps Innovations en vervolgens (vanaf mei 2018) onder de paraplu van FK Apps. Deze obligaties zijn aan de man gebracht door [verdachte] , die zich [alias] noemde. Voor de obligaties van FK Apps heeft [verdachte] onder andere investeerders benaderd die al in obligaties van Apps Innovations hadden belegd. Hen werd een (nog) gunstigere rente en een kortere looptijd in het vooruitzicht gesteld dan bij de obligaties van Apps Innovations. Veel investeerders waren zich er niet (direct) bewust van dat zij niet meer te maken hadden met Apps Innovations, maar met FK Apps. Zij werden immers benaderd door dezelfde verkoper: [alias] , oftewel [verdachte] voor de ontwikkeling van dezelfde app: Xpose.
Uit het dossier komt het beeld naar voren dat de investeerders dachten te investeren in de Xpose app en dat zij zich mede door de in het vooruitzicht gestelde aantrekkelijke rentes, de korte looptijd en de gegarandeerde terugbetaling van het ingelegde geld hebben laten verleiden tot het investeren van grote bedragen. Veel van de investeerders hebben ook aangegeven vertrouwen te hebben gehad in het product vanwege de publiciteit die daar (toen nog onder de paraplu van Apps Innovations) aan was gegeven, het vertrouwen dat Peter R. de Vries in het product had gehad en het feit dat zij over hun obligaties van Apps Innovations volgens afspraak rente uitgekeerd hadden gekregen. Zij gingen er dus steeds vanuit dat hun geld zou worden geïnvesteerd in de ontwikkeling van de Xpose app, hetgeen hen ook is voorgeschoteld in de voorafgaande contacten per telefoon of per e-mail over de inleg.
Vast staat echter dat de door FK Apps aangetrokken gelden in het geheel niet zijn besteed aan de ontwikkeling van de Xpose app. Sterker nog, zodra er geld op de rekening van FK Apps binnen kwam, werd dat geld vrijwel direct overgemaakt naar de privérekening van [medeverdachte] en vervolgens aan privédoeleinden besteed; het overgrote deel is opgegaan aan het luxeleven van [medeverdachte] in het buitenland en van mensen in de omgeving van [medeverdachte] . Daarmee heeft [medeverdachte] feitelijk anders gehandeld dan de investeerders mochten verwachten op grond van wat hen werd voorgehouden. In de gegeven situatie en op basis van de onware voorstelling van zaken door [medeverdachte] konden de investeerders er met recht van uitgaan dat hun ingelegde gelden zouden worden geïnvesteerd in Xpose. Uit niets blijkt echter dat [medeverdachte] , vanaf het moment dat hij via FK Apps obligaties is gaan uitgeven, nog een serieus te nemen plan had om de Xpose app te ontwikkelen. De rechtbank stelt in haar vonnis vast dat [medeverdachte] in ieder geval vanaf mei 2018 misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van de investeerders en hen een volledig vertekend beeld van de werkelijkheid heeft voorgespiegeld. De rechtbank komt, kort gezegd, op die grond tot de conclusie dat nagenoeg alle investeerders door [medeverdachte] zijn opgelicht.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of [verdachte] als medepleger van die oplichting kan worden aangemerkt.
Zoals ook in het vonnis van [medeverdachte] is overwogen, acht de rechtbank medeplegen met [verdachte] niet bewezen, omdat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met [verdachte] . Weliswaar heeft [medeverdachte] aan [verdachte] een bedrag van € 124.150,- overgemaakt, maar dit bedraagt circa 5% van het totaal bij FK Apps geïnvesteerde bedrag. Dit komt overeen met de provisie die hij ook kreeg voor zijn werkzaamheden voor Apps Innovations. De rechtbank heeft in het vonnis van [medeverdachte] vastgesteld dat het erop lijkt dat Apps Innovations wel serieuze pogingen heeft gedaan om de app te ontwikkelen. Uit de betaling door [medeverdachte] aan [verdachte] kan onder deze omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat [verdachte] wist dat [medeverdachte] al het geld uit FK Apps wegsluisde naar zijn privérekening en niets meer investeerde in de ontwikkeling van de Xpose app. Evenmin kan dat worden afgeleid uit het gegeven dat [verdachte] zich voordeed als [alias] . Hij deed dat immers ook al toen hij obligaties verkocht voor Apps Innovations. Daar komt nog bij dat niet bewezen is dat de slachtoffers zijn bewogen tot het inleggen van geld(-en) omdat [verdachte] zich voordeed als [alias] , zoals ten laste is gelegd onder het eerste gedachtestreepje. Geen van de inleggers heeft verklaard dat deze naam bij de beslissing om in te leggen van enige invloed was, dus ontbreekt de causaliteit tussen de tenlastegelegde afgifte van geldbedragen en het gebruiken van de valse naam [alias] .
4.3.2.
Ten aanzien van feit 2
[verdachte] heeft bij arrest van 1 maart 2016 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een beroepsverbod opgelegd gekregen, te weten een ontzetting van het recht tot uitoefening van het beroep van financieel dienstverlener voor de duur van 5 (vijf) jaren. In de onderhavige zaak wordt [verdachte] verweten dat hij dit verbod opzettelijk heeft overtreden.
De brief van het Openbaar Ministerie aan [verdachte] , genoemd ‘Kennisgeving voorwaardelijke veroordeling’, waar deze veroordeling in staat, is op 27 november 2018 verzonden naar het adres [adres] . Dit is het adres van een daklozenopvang. Zoals ook blijkt uit deze brief, zat [verdachte] ten tijde van het verzenden van deze brief gedetineerd in [plaats] . De kennisgeving had dus moeten worden verzonden naar het adres van de penitentiaire instelling waar [verdachte] op dat moment verbleef. Dat is niet gebeurd. Dat [verdachte] deze brief desondanks heeft ontvangen of dat hij op een andere wijze kennis heeft genomen van de onherroepelijkheid van dit beroepsverbod is niet gebleken. Daarom kan niet worden bewezen dat [verdachte] dit beroepsverbod opzettelijk heeft overtreden en zal hij worden vrijgesproken.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat het beroepsverbod blijkens de inhoud van het arrest van het gerechtshof niet is opgelegd voor overtreding van de WED, maar voor oplichting, een commuun misdrijf. Overtreding van een dergelijk beroepsverbod is strafbaar gesteld in artikel 195 Sr. De strafbaarstelling van artikel 33 WED ziet uitsluitend op overtredingen van beroepsverboden die zijn opgelegd op grond van de WED. Omdat van een beroepsverbod in de zin van de WED geen sprake is, kan evenmin worden bewezen dat verdachte in strijd met en dergelijk beroepsverbod heeft gehandeld. Ook om die reden moet vrijspraak volgen.
4.4.
Conclusie
De feiten 1 en 2 zijn niet bewezen. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5.Vorderingen van de benadeelde partijen

5.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft het volgende aangevoerd. Om administratieve redenen heeft het Openbaar Ministerie alle benadeelde partijen twee keer uitgenodigd om een voegingsformulier in te dienen. Veel van de benadeelde partijen hebben daarom twee voegingsformulieren ingevuld en opgestuurd. Volgens de officier van justitie moet worden uitgegaan van de tweede versie. De officier van justitie heeft zich ten aanzien van alle vorderingen op het standpunt gesteld dat deze moeten worden toegewezen, met uitzondering van enkele specifieke posten, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat (de behandeling van) de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren en dat de benadeelde partijen om die reden niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging het standpunt ingenomen dat benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, vanwege de bepleitte vrijspraak, meer subsidiair heeft de verdediging inhoudelijk verweer gevoerd tegen (enkele van) de opgevoerde schadeposten.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat in veel gevallen twee voegingsformulieren zijn opgestuurd, waarin niet steeds dezelfde bedragen aan gevorderde schade zijn opgenomen. Met toezending van het tweede schadeformulier kan het eerste schadeformulier niet zonder meer als ingetrokken worden beschouwd. De benadeelde partijen waren niet op de terechtzitting om hun vorderingen nader toe te lichten. De rechtbank begrijpt de vorderingen naar hun inhoud en strekking zo dat de benadeelde partijen één totale vergoeding vorderen van hun inleg voor Xpose obligaties en een aantal andere posten. De vorderingen zijn weergegeven in het hierna opgenomen overzicht.
Benadeelde partij
Gevorderd bedrag
[naam 1]
€ 2.200.000,-
[naam 3]
€ 30.000,-
[naam 4]
€ 13.060,-
[naam 5]
€ 20.000,-
[naam 2]
€ 9.066,72
[naam 8]
€ 11.400,-
[naam 9]
€ 25.536,-
[bedrijf]
€ 30.000,-
[naam 10]
€ 30.500,-
[naam 11]
€ 5.000,-
[naam 12]
€ 20.168,-
[naam 13]
€ 10.500,-
[naam 14]
€ 6.445,-
[naam 15]
€ 5.700,-
[naam 16]
€ 5.657,81
[naam 17]
€ 8.500,-
[naam 18]
€ 185.000,-
Omdat de verdachte is vrijgesproken van de oplichting waar de vorderingen betrekking op hebben, zullen de benadeelde partijen in de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partijen en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart de benadeelde partij [naam 3] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart de benadeelde partij [naam 4] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart de benadeelde partij [naam 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart de benadeelde partij [naam 8] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart de benadeelde partij [naam 9] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart de benadeelde partij [naam 13] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart de benadeelde partij [naam 14] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart de benadeelde partij [naam 15] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart de benadeelde partij [naam 16] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart de benadeelde partij [naam 17] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart de benadeelde partij [naam 18] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart de benadeelde partij [naam 10] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart de benadeelde partij [naam 12] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart de benadeelde partij [naam 5] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart de benadeelde partij [bedrijf] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart de benadeelde partij [naam 11] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Smit, voorzitter,
mrs. A.C.J. Klaver en B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 december 2024.