ECLI:NL:RBAMS:2024:8103
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beleggingsfraude en vrijspraak van verdachte in zaak tegen financieel dienstverlener
Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van beleggingsfraude. De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer en vond plaats na meerdere terechtzittingen in november en december 2024. De verdachte, geboren in 1971 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het uitoefenen van het beroep van financieel dienstverlener zonder vergunning en het medeplegen van oplichting van investeerders voor een totaalbedrag van € 2.547.500,-. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. M.I.M. Geertsema, en de verdediging van de raadsman, mr. R.A. van der Horst, gehoord. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was, ondanks de bezwaren van de verdediging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet als medepleger van de oplichting kan worden aangemerkt, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk het beroepsverbod had overtreden. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de oplichting waar de vorderingen op gebaseerd waren. De rechtbank heeft bepaald dat de kosten voor de benadeelde partijen en de verdachte voor eigen rekening komen.