ECLI:NL:RBAMS:2024:8090

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
C/13/758503 / KG ZA 24-888
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot herstel van bankrelatie afgewezen in kort geding met betrekking tot integriteitsrisico's en Wwft

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 26 november 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], wonende in Monaco, en ING Bank N.V. [eiser] vorderde herstel van zijn bankrelatie met ING, die door de bank was opgezegd vanwege vermeende betrokkenheid bij de verkoop van designerdrugs via verschillende vennootschappen. De voorzieningenrechter oordeelde dat ING terecht had geconcludeerd dat zij haar klantonderzoek niet kon afronden, omdat [eiser] onvoldoende informatie had verstrekt over de herkomst van de gelden op zijn rekening. De rechter stelde vast dat [eiser] in het verleden als bestuurder betrokken was bij vennootschappen die in verband werden gebracht met de verkoop van illegale substanties. ING had op basis van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) de bankrelatie beëindigd, omdat er onacceptabele risico's waren voor de integriteit van het financiële systeem. De voorzieningenrechter oordeelde dat de opzegging van de bankrelatie niet onaanvaardbaar was en dat [eiser] niet had aangetoond dat hij een spoedeisend belang had bij zijn vordering. De vordering werd afgewezen en [eiser] werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/758503 / KG ZA 24-888 VVV/TF
Vonnis in kort geding van 26 november 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] (Monaco),
eiser bij dagvaarding van 1 november 2024,
advocaat mr. A. Mao te Schiedam,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaten mr. M.E.G. Murris en mr. D. Verheij te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en ING worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op de zitting van 12 november 2024 heeft [eiser] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. ING heeft aan de hand van een vooraf ingediende conclusie van antwoord verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en een pleitnota ingediend. Vonnis is bepaald op vandaag.
1.2.
Op de zitting waren voor zover van belang aanwezig:
aan de kant van [eiser] : [eiser] met mr. Mao,
aan de kant van ING: [naam 1] (analist afdeling KYC), [naam 2] (legal expert) met mr. Murris en mr. Verheij.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is woont in Monaco en heeft bij ING een particuliere betaalrekening met IBAN [rekeningnummer] . [eiser] was of is als (middellijk) bestuurder en/of uiteindelijk belanghebbende betrokken bij de onder 2.2 tot en met 2.4 beschreven entiteiten.
2.2.
[bedrijf 4] B.V. (hierna: [bedrijf 4] ) is op 21 oktober 2021 opgericht en op 31 maart 2024 ontbonden. Enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 4] was [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ). Op 2 november 2021 heeft
[bedrijf 4] een zakelijke rekening van bij ING aangevraagd. Bij de aanvraag van die rekening heeft [bedrijf 4] [eiser] als eerste vertegenwoordiger opgegeven en haar bedrijfsactiviteiten – kort gezegd –omschreven als ‘verkoop van tandcosmetische producten via de website [internetsite 1] aan consumenten’.
2.3.
[bedrijf 3] B.V. (hierna: [bedrijf 3] ) is op 10 juli 2019 opgericht. [bedrijf 2] is de enige aandeelhouder van [bedrijf 3] . Uit het handelsregister volgt dat [naam 3] vanaf 1 juli 2023 [bedrijf 2] als enige bestuurder heeft opgevolgd. Op 2 september 2021 heeft [bedrijf 3] een zakelijke rekening bij ING aangevraagd. In haar aanvraag heeft zij opgegeven een niet-gespecialiseerde groothandel in consumentenartikelen te exploiteren.
2.4.
[eiser] heeft voor [bedrijf 2] op 2 september 2021 een zakelijke rekening bij ING aangevraagd. Bij de aanvraag van die rekening heeft [bedrijf 2] [eiser] als eerste vertegenwoordiger opgegeven en verklaard een niet-financiële holding te exploiteren. Per 6 mei 2024 is [naam 3] bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 2] .
2.5.
In april 2022 is ING een onderzoek gestart naar [bedrijf 4] . Aanleiding was dat met betrekking tot het op 21 maart 2014 opgerichte [bedrijf 1] B.V. (een andere entiteit, hierna: [bedrijf 1] ) waarvan [eiser] bestuurder was, ING in 2020 het sterke vermoeden had gekregen dat zij gevaarlijke ‘party drugs’ verkocht aan consumenten. De bankrekening van [bedrijf 1] is per medio december 2021 beëindigd, maar intussen had [bedrijf 4] een zakelijke rekening van ING gekregen. Dit onderzoek heeft ertoe geleid dat ING de bankrelatie van [bedrijf 4] bij brief van 4 april 2023 heeft opgezegd, omdat volgens ING vragen niet werden beantwoord
( [bedrijf 4] kon niet aantonen dat zij tand-cosmetische producten verkocht) en er integriteitsrisico’s waren. In september 2022 heeft ING namelijk gelezen dat
[bedrijf 4] designer drugs verkocht via [naam website 1] . ING heeft die informatie gekregen door een krantenartikel in het Financieele Dagblad over het kortgeding dat [bedrijf 4] tegen Bunq Bank was gestart, nadat die de bankrelatie had opgezegd.
In dat vonnis staat dat Bunq via [naam website 1] een pseudokoop van de drug 3-CMC heeft gedaan en dat de betaling werd ontvangen op de betaalrekening van [bedrijf 4] bij Bunq. ING heeft toen achterhaald dat ING rekeningen van [bedrijf 4] en [bedrijf 3] ook voor [naam website 1] -bestellingen werden gebruikt. In haar onderzoek heeft ING dit alles aan [bedrijf 4] voorgelegd.
2.6.
Ook de bankrelaties met de andere entiteiten zijn opgezegd en op of omstreeks 28 juni 2024 waren al deze bankrelaties definitief geëindigd. Uit een overzicht van IP-adressen volgt dat [eiser] tot het laatst toe nog toegang had tot de Mijn ING Zakelijk omgeving van de entiteiten en daarop heeft ingelogd.
2.7.
In de periode van 2 augustus 2021 tot (en met) 15 oktober 2024 heeft [eiser] op zijn particuliere betaalrekening van de volgende entiteiten de volgende bedragen ontvangen:

[eiser] heeft in het totaal van de entiteiten onder 1, 3, 4 en 5 bijna € 850.000,00 (€ 300.000,00 op jaarbasis) ontvangen.
Het verdere onderzoek naar de particuliere betaalrekening van [eiser]
2.8.
Bij berichten van 18 december 2023, 4 januari 2024 en 6 februari 2024 in Mijn ING en de Mobiele Bankieren App heeft ING vragen gesteld aan [eiser] over het betalingsverkeer op zijn particuliere betaalrekening en specifiek gevraagd naar de transacties via [bedrijf 3] . De bank heeft uitgelegd dat zij in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) bevoegd is deze informatie op te vragen om aan haar wettelijke verplichting te voldoen. De volgende (sub)vragen 3 en 4 zijn onder andere gesteld:
“3. In maart 2022 heeft u contact met ons gehad onder kenmerk (…). In dit
klantcontact heeft u toegelicht dat [bedrijf 3] BV via website [internetsite 2] consumentenartikelen doorverkoopt. Op de website van [internetsite 2] wordt klanten verzocht om hun betaling na het plaatsen van een bestelling over te boeken naar [bedrijf 5] SL met IBAN (…). Uit openbare bron blijkt dat dit een onderneming is waarbij u in het verleden als bestuurder heeft opgetreden.
 Wat is op dit moment de relatie tussen u en [bedrijf 5] SL?
 Wat is de relatie tussen [bedrijf 3] BV en [bedrijf 5] SL?
 Wat is de reden dat klanten van de website [internetsite 2] verzocht wordt om betalingen over te boeken naar [bedrijf 5] SL en niet naar de rekening van [bedrijf 3] BV?
 Graag ontvangen wij een uitgebreide toelichting van de ondernemingen waar u op dit moment of in de afgelopen 5 jaar als bestuurder/ aandeelhouder / financier / adviseur heeft opgetreden. Graag ontvangen wij onderbouwende documentatie (contracten/ KvK uittreksels/ opdrachten / facturen / leenovereenkomsten).
4. Op uw betaalrekening met IBAN (…) heeft u in de periode van 12 december 2022 tot en met 23 november 2023 in totaal €433.020 ontvangen vanaf de ABN rekening en ING rekening op naam van [bedrijf 3] BV.
 Kunt u toelichten hoe de omzet op de rekening van [bedrijf 3] BV wordt gegenereerd nu is vastgesteld dat klanten van [internetsite 2] hun betalingen verrichten naar een andere entiteit?
 Kunt u toelichten welke tegenprestatie ten grondslag ligt aan de overboekingen vanaf de rekeningen van [bedrijf 3] BV?
 Graag ontvangen wij onderbouwende documentatie die ten grondslag ligt aan deze betalingen.”
2.9.
Bij handgeschreven brief van 9 februari 2024 heeft [eiser] ING geantwoord. [eiser] heeft met betrekking tot de vragen over de zakelijke activiteiten aangegeven dat ING die moet stellen aan [bedrijf 3] . In de brief luidt de reactie op vraag 3 en vraag 4 als volgt:
Reactie vraag 3
• “Geen relatie op dit moment
• De vraag kunt u stellen bij de firma [bedrijf 3] u doet onderzoek naar mijn prive
• Wat heeft dit met privérekening te maken?”
Reactie vraag 4
• “Zoals eerder aangegeven hebben de vragen betrekking tot [bedrijf 3] en niet over mijn prive.
Hierover loopt al een discussie met uw bank tussen de advocaten. Dus de vragen over omzet lijkt me dan daar te stellen en niet prive.
• Loon en overige kosten die ik dan doe. Zakelijke pinpas (werkt niet) zie omschrijving bij
betalingen.”
2.10.
In een brief van 5 juli 2024 heeft ING de bankrelatie met [eiser] opgezegd, met een opzegtermijn van drie maanden. ING heeft meegedeeld zij via Mijn ING en de Mobiel Bankieren App en per e-mail aan [eiser] vragen heeft gesteld over het betalingsverkeer op zijn bankrekening en vragen over [bedrijf 3] , omdat het saldo op deze bankrekening grotendeels wordt gevoed door de zakelijke rekeningen van deze entiteit en in mindere mate door die van [bedrijf 4] , waarvan [eiser] tot 6 mei 2024 uiteindelijk belanghebbende en bestuurder was. Voorts heeft ING – samengevat – geschreven dat [eiser] in zijn schriftelijke reactie van 9 februari 2024 de transacties op zijn particuliere rekening heeft toegelicht en onderbouwd, maar ervoor gekozen heeft de vragen over [bedrijf 3] en [bedrijf 3] niet te beantwoorden en meegedeeld dat in de toekomst ook niet te zullen doen.
Voorts staat in de brief dat ING aan de hand van eigen onderzoek heeft geconcludeerd dat [bedrijf 4] en [bedrijf 3] (hierna [bedrijf 4] c.s.) betrokken zijn bij de handel in designerdrugs en daarover niet transparant zijn geweest. In de brief staat dat [bedrijf 4] c.s. nog steeds niet transparant is en ING heeft geconstateerd dat:
- de website ‘ [naam website 2] ’ die [bedrijf 4] stelt te exploiteren veelal buiten gebruik was (en nu ook is), maar desondanks ontving zij een aanzienlijke hoeveelheid betalingen op haar zakelijke rekening;
- toen deze website in mei 2022 wél tijdelijk online was, de prijzen van de aangeboden artikelen ver boven marktconform waren, maar desalniettemin orders werden geplaats door particulieren uit verschillende Europese landen;
- [bedrijf 4] geen facturen kon overleggen om aannemelijk te maken dat zij tandcosmetische producten zou verkopen. De overgelegde facturen waren ondoorzichtig, danwel gebrekkig;
- [bedrijf 4] bleef volhouden dat zij alleen tand-cosmetische producten zou verkopen, maar dit niet aannemelijk kon maken. Zelfs nadat [bedrijf 4] in een jegens Bunq gevoerde kortgedingprocedure had erkend via [internetsite 3] designer drugs te verkopen, hetgeen uitdrukkelijk uit het gepubliceerde vonnis bleek (ECLI:NL:RBAMS:2022:5379), bleef ING van
[bedrijf 4] ontwijkende antwoorden op haar vragen ontvangen;
- de website die [bedrijf 3] stelde te exploiteren ( [internetsite 2] ) klanten in het betaalscherm verzoekt hun betaling te verrichten naar een Spaanse bankrekening op naam van [bedrijf 5] SL. Desondanks zijn er sinds februari 2023 enorme hoeveelheden betalingen verricht op de ING rekening van [bedrijf 3] B.V. die sterke gelijkenissen vertonen met de ‘ [naam website 1] -betalingen’ die eerder op de bankrekening van [bedrijf 4] werden ontvangen;
- [bedrijf 4] c.s. designerdrugs verkochten, onder meer in diverse Europese
landen waar de drugs inmiddels verboden zijn. Zo vinden er betalingen plaats op de rekeningen van [bedrijf 4] c.s. vanuit België, het Verenigd Koninkrijk, Oostenrijk, Italië, Zwitserland en Polen. Voor deze landen geldt dat designerdrugs verboden zijn;
- [bedrijf 4] c.s. na de opzeggingen geen, althans volstrekt onvoldoende, medewerking hebben verleend aan het doorlopend cliëntenonderzoek dat ING in het kader van haar verplichtingen uit hoofde van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wwft dient te verrichten;
- bovenstaande omstandigheden rechtvaardigden dat ING de bankrelaties met [bedrijf 4] , [bedrijf 3] en [bedrijf 2] B.V. heeft opgezegd. Immers, ING heeft een groot belang bij naleving van de Wft en Wwft. Door het gebrek aan vertrouwen in bovengenoemde entiteiten, hun handelen in strijd met het ESR (Environmental Social Risk)-beleid van ING, maar ook vanwege het risico dat de reputatie van ING wordt geschaad kan van ING niet gevergd worden dat de klantrelaties worden voortgezet;
- [eiser] als bestuurder van [bedrijf 4] onjuiste informatie heeft verstrekt bij het aanvragen van een rekening voor deze entiteiten, nu vast is komen te staan dat [bedrijf 4] handelde in designer drugs. Een bijkomende omstandigheid is dat [eiser] als bestuurder van het reeds uitgeschreven [bedrijf 4] bekend was met het beleid van ING omtrent designer drugs.
ING heeft voorts in haar brief te kennen gegeven dat in het verlengde hiervan en met inachtneming van de omstandigheid dat het geld op de particuliere bankrekening van [eiser] grotendeels afkomstig is van [bedrijf 4] c.s. het cliëntonderzoek ING niet in staat stelt te controleren dat de verrichte transacties overeenkomen met de kennis en het risicoprofiel dat ING van [eiser] heeft (artikel 3 lid 2 onder d Wwft). Er is daarnaast volgens ING sprake van een onacceptabel risico in de zin van de Wwft door het verstrekken van onjuiste informatie bij de aanvraag van de betaalrekening van [bedrijf 4] waardoor het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie niet kan worden vastgesteld (artikel 3 lid 2 onder c Wwft). ING heeft tot slot geconcludeerd dat zij verplicht is de bankrelatie te beëindigen op grond van artikel 5 lid 3 Wwft, dat de voor een bankrelatie vereiste vertrouwensbasis niet meer aanwezig en zij de bevoegdheid tot opzegging ontleent aan artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden (ABV).
Tekst

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad ING te bevelen de bankrelatie met hem te herstellen en op de gebruikelijke wijze voor te zetten, en ING te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag.
De handelswijze van de bank is voor [eiser] niet te bevatten. De relevantie van de door ING aangehaalde bevindingen in haar opzeggingsbrief voor de opzegging van de particuliere betaalrekening ontbreekt. De geschetste bevindingen ten aanzien van [bedrijf 4] , waarvan [eiser] tot 5 mei 2024 middellijk bestuurder was, worden nu gebruikt om na 15 maanden de klantrelatie met [eiser] op te zeggen.
Dit terwijl over deze bevindingen aan [eiser] in verband met zijn particuliere bankrekening geen vragen zijn gesteld. [eiser] wist hierdoor niet dat zijn betrokkenheid bij [bedrijf 4] voor ING van belang was om de bankrelatie voort te zetten. [eiser] was tot 1 december 2023 middellijk bestuurder van [bedrijf 3] . Pas acht maanden na de opzegging van de bankrelatie met deze entiteit stelt ING vragen aan [eiser] hierover in verband met zijn particuliere bankrelatie. [eiser] heeft ING voor de beantwoording van haar vragen naar [bedrijf 3] verwezen, omdat hij op 1 december 2023 was uitgetreden als bestuurder van deze vennootschap en de bankrelatie met deze entiteit en [bedrijf 4] al was opgezegd en er schikkingsonderhandelingen liepen. ING heeft na de opzegging ook geen aanvullende vragen gesteld.
ING kon de bankrelatie niet op grond van artikel 5 lid 3 Wwft beëindigen. Zij heeft onterecht geconcludeerd dat zij het onderzoek niet positief kon afronden en niet kon voldoen aan haar wettelijke verplichting om onderzoek te doen. Het had op de weg van ING gelegen [eiser] aanvullende vragen te stellen. Verder is de beëindiging van de bankrelatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
[eiser] heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering.
3.3.
ING voert verweer. Hierop wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Of [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering is niet eenvoudig vast te stellen. [eiser] wil de mogelijkheid behouden zijn ING rekening te blijven gebruiken. ING stelt echter dat [eiser] de beschikking heeft (gehad) over verschillende alternatieve betaalrekeningen en zijn betalingsverkeer gewaarborgd is. [eiser] heeft op zijn beurt gemotiveerd betwist dat hij via de SNS-Bank, de ASN Bank, Revolut, een Spaanse rekening en een N26 rekening op zijn naam kan bankieren. Zonder nader onderzoek naar de feiten kan niet worden vastgesteld welk standpunt van partijen moet worden gevolgd. [eiser] heeft bevestigd dat hij een betaalrekening in Monaco heeft, waar hij woont. Of dat in zijn specifieke geval een gelijkwaardig alternatief is voor een Nederlandse bankrekening staat niet vast. ING heeft betoogd dat [eiser] met deze rekening ook in Nederland betalingen kan doen, maar [eiser] heeft dit betwist en aangevoerd dat dit niet soepel verloopt. Voorshands zal [eiser] het voordeel van de twijfel krijgen en ervan worden uitgegaan dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering.
Toetsingskader
4.2.
Banken hebben op grond van de Wwft een verantwoordelijkheid bij het signaleren van zogenoemde financieel-economische criminaliteit en andere integriteitsrisico’s. Zij moeten zoveel mogelijk voorkomen dat het financiële systeem voor oneigenlijke doelen wordt gebruikt (of misbruikt). Daartoe moeten zij onderzoek doen naar hun cliënten en de verzamelde informatie up-to-date houden. Als een bank haar cliëntenonderzoek niet kan voltooien, moet zij de relatie met die klant beëindigen (artikel 5 lid 3 Wwft). De bank kan dan immers het risico van misbruik van de door haar aangeboden producten en diensten niet overzien. Het gaat hierbij niet om de situatie dat de bank de resultaten van het klantonderzoek onvoldoende geruststellend vindt, maar om de situatie waarin de bank wordt belet in klantonderzoek. Bijvoorbeeld doordat de klant een kritische bevraging negeert of tegenwerkt.
4.3.
De banken hebben geen formele opsporingsbevoegdheden en zijn voor cliëntenonderzoek afhankelijk van informatie uit openbare bronnen en informatie van de klant zelf. De klant is verplicht de bank te voorzien van de nodige informatie over – onder meer – zijn activiteiten en de wijze waarop hij aan het geld is gekomen dat hij bij de bank onderbrengt (de artikelen 2 lid 2, 3 en 7 ABV)).
4.4.
Verder heeft de bank op grond van artikel 35 ABV de contractuele bevoegdheid de relatie met een klant te beëindigen. Die opzegging moet echter worden beoordeeld tegen de achtergrond van de bancaire zorgplicht (die ook is vastgelegd in artikel 2 ABV) op grond waarvan de bank bij haar dienstverlening zorgvuldigheid in acht moet nemen, waarin ook het belang van betalingsverkeer voor de rekeninghouders wordt meegewogen. Daarbij moet mede worden betrokken dat het voor (rechts)personen van groot belang is dat zij toegang hebben tot het bancaire systeem.
4.5.
De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat een bank van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid gebruik maakt (artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW)). Deze toets is niet op ‘redelijkheid’ maar op ‘onaanvaardbaarheid’ gebaseerd en legt daarmee de lat hoog. Het ligt op de weg van de klant die tegen een opzegging protesteert om te stellen dat er omstandigheden zijn die de opzegging in het voorliggende geval onaanvaardbaar maken.
De Wwft
4.6.
Gebleken is dat [eiser] tijdens het onderzoek van ING heeft doen voorkomen alsof hij niet of niet meer bij de entiteiten [bedrijf 4] en [bedrijf 3] betrokken was. Hij heeft ING zelfs voor informatie verwezen naar [bedrijf 3] . Gelet op de intensieve betrokkenheid van [eiser] bij deze entiteiten (in het verleden), zie de feiten onder 2.1 tot en met 2.4, en de hoge inkomsten op zijn betaalrekening juist van deze entiteiten, is dat de wereld op zijn kop.
4.7.
Gelet op het voorgaande heeft ING dan ook terecht geconcludeerd dat zij haar klantonderzoek niet kon afronden, in ieder geval niet naar tevredenheid. [eiser] heeft immers vragen over inkomsten via [bedrijf 3] niet beantwoord en voor nadere informatie naar [bedrijf 3] verwezen. Daarmee heeft hij
gebruikelijkeen
relevantevragen over de achtergrond van de inkomsten op zijn betaalrekening niet beantwoord en kon het onderzoek niet worden afgerond. Daardoor is sprake van concrete en onacceptabele risico’s in de sfeer van de Wwft.
[eiser] is voldoende in de gelegenheid gesteld om de herkomst van de gelden op zijn betaalrekening inzichtelijk te maken en te onderbouwen aan de hand van documentatie, maar is daarin niet geslaagd.
Artikel 35 ABV
4.8.
De vraag ligt daarnaast voor of vooruitlopend op een bodemprocedure ING in deze zaak de (contractuele) bevoegdheid had om de bankrelatie met [eiser] te beëindigen, na afweging van alle belangen.
4.9.
Tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde uitgangspunten en gelet op de opgesomde feiten en omstandigheden is de conclusie dat voorshands geen gronden aanwezig zijn ING te verplichten de bancaire relatie met [eiser] te continueren. Deze conclusies worden hierna toegelicht.
4.10.
ING stelt dat [eiser] aan het hoofd van een cluster van vennootschappen staat dat zich bezighoudt met verkoop van designerdrugs (die zij in de markt zet als ‘research medicals’) terwijl zij doet voorkomen alsof zij in tandheelkundige producten handelt. Via (eerst) [bedrijf 1] en (later) [bedrijf 4] (met spatie) en (nog later) [bedrijf 3] heeft [eiser] voor miljoenen euro’s designerdrugs verkocht aan particulieren in Europese landen via betaalrekeningen van ING. Dit terwijl in sommige Europese landen de verkoop van deze drugs strafbaar is en ook in Nederland een wetsvoorstel om deze drugs onder de Opiumwet te laten vallen bij de Eerste Kamer ligt. Aldus steeds ING.
4.11.
De voorzieningenrechter volgt het standpunt van ING dat nu de inkomsten op de particuliere rekening van [eiser] afkomstig zijn van [bedrijf 4] en [bedrijf 3] het voldoende aannemelijk is dat die afkomstig zijn van de verkoop van designerdrugs. [eiser] heeft onvoldoende gesteld, waarmee hij dit heeft kunnen ontkrachten, zijn inkomsten heeft kunnen verklaren en lijkt in alle opzichten verweven met de in deze zaak geconstateerde designerdrugshandel. Daarbij heeft [eiser] bij de opening van bankrekeningen voor zijn ondernemingen aan ING onjuiste informatie verschaft over de door die ondernemingen uitgevoerde activiteiten. ING concludeert dat zij het vertrouwen in de integriteit van [eiser] is verloren. Deze constatering lijkt gerechtvaardigd. Daarnaast vormen de volgende omstandigheden ook voldoende grond om de bankrelatie met [eiser] in privé te beëindigen. Ten eerste dat de handel in designerdrugs in strijd is met het ESR-beleid van ING vanwege onder andere de gezondheidsrisico’s voor mensen en milieurisico’s. Ten tweede (en in het verlengde daarvan) dat dit leidt tot het onacceptabele risico dat ING betrokken raakt bij het faciliteren van financieel economische criminaliteit.
Kortom dat ING niet wil bijdragen aan gezondheidsrisico’s en milieuschade en geen bijdrage wil leveren aan deze handel is haar goed recht.
4.12.
Al met al heeft de bank dus op goede gronden kunnen concluderen dat zij ook op basis van artikel 35 ABV bevoegd was de bankrelatie te beëindigen en de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is.
4.13.
De door de bank in acht te nemen zorgplicht staat de beëindiging van de bancaire relatie met [eiser] niet in de weg. Hoewel het hier gaat om een particuliere bankrekening en extra zorgvuldigheid is vereist, weegt het belang van [eiser] bij behoud van zijn bankrekening minder zwaar dan het belang van ING om hem als klant te laten vertrekken. [eiser] woont immers in Monaco en heeft aldaar een betaalrekening. Hij hoeft in Nederland geen huur- of hypotheekbetalingen te doen. [eiser] heeft ter zitting betoogd dat hij de ING-rekening nodig heeft voor de financiële verplichtingen die hij heeft jegens zijn dochter (die in Zwitserland op school zit). Het mogelijke ongemak van [eiser] bij zijn betalingsverkeer in de door hem gekozen woonplaats weegt echter onvoldoende op tegen het belang van ING bij opzegging van de bankrekening. De lat van de ‘onaanvaardbaarheid’ zoals bedoeld in 4.5 is in die zin niet bereikt.
4.14.
De conclusie is dat de vordering tot herstel en voortzetting van de bankrelatie zal worden afgewezen.
4.15.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ING worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat 1.107,00
- nakosten
178,00
Totaal € 1.973,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 1.973,00, te vermeerderen met € 92,00 en de kosten van betekening indien dit vonnis wordt betekend, dit alles te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na datum van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G.H. Felix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2024. [1]

Voetnoten

1.type: GHF