ECLI:NL:RBAMS:2024:8014
Rechtbank Amsterdam
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Afwijzing opheffing conservatoire derdenbeslagen in kort geding tussen twee softwareontwikkelaars
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee besloten vennootschappen, [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V., beide actief in de IT-sector. [eiseres] vorderde de opheffing van conservatoire derdenbeslagen die door [gedaagde] waren gelegd, maar de voorzieningenrechter heeft deze vordering afgewezen. De zaak draait om een geschil over de beloning voor diensten die [gedaagde] heeft geleverd aan [eiseres] in de periode van maart 2020 tot juli 2023. [gedaagde] vorderde betaling van facturen voor verrichte werkzaamheden en het gebruik van software, terwijl [eiseres] stelde dat de vordering ondeugdelijk was omdat er geen schriftelijke overeenkomst was en dat de beslagen onnodig waren.
De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiseres] niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vordering van [gedaagde] ondeugdelijk was. De samenwerking tussen partijen was niet schriftelijk vastgelegd, maar werd wel als een overeenkomst van opdracht aangemerkt. De rechter concludeerde dat [eiseres] een redelijk loon verschuldigd was aan [gedaagde] voor de geleverde diensten. Daarnaast werd vastgesteld dat de beslagen niet onnodig waren, gezien de financiële situatie van [eiseres] en de hoogte van de vordering van [gedaagde].
Uiteindelijk werd de vordering van [eiseres] tot opheffing van de beslagen afgewezen en werd [eiseres] veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke overeenkomsten in zakelijke relaties en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren in juridische geschillen.