ECLI:NL:RBAMS:2024:7991

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
13.235408.24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mishandeling en vernieling van goederen in Amsterdam

Op 18 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 32-jarige man, die op 21 juli 2024 in het centrum van Amsterdam een andere man heeft mishandeld en zijn gouden kettingen heeft vernield. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de Weesperstraat de man met kracht in het gezicht heeft geslagen, hem naar de grond heeft geduwd en zijn kettingen heeft afgetrokken. De verdachte is veroordeeld tot 151 dagen gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. Tijdens de zitting op 4 december 2024 heeft de officier van justitie, mr. V.D. Padberg, de vordering gedaan, terwijl de verdediging werd gevoerd door mr. H.W. van Eeuwijk. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde diefstal met geweld, omdat niet kon worden aangetoond dat hij de intentie had om de kettingen te stelen. Wel zijn de feiten van de subsidiaire tenlastelegging, namelijk de vernieling van de kettingen en de mishandeling van het slachtoffer, bewezen verklaard. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, maar heeft geoordeeld dat deze niet van invloed was op zijn strafbaarheid. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding van € 3.733,- toegewezen gekregen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven, zodat de verdachte aansluitend aan zijn gevangenisstraf in een kliniek kan worden opgenomen voor zorg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.235408.24 [verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.235408.24
Datum uitspraak: 18 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het postadres:
[adres] ,
thans gedetineerd in de [detentieadres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. V.D. Padberg en van wat verdachte en zijn raadsman mr. H.W. van Eeuwijk naar voren hebben gebracht.
Gelijktijdig met de strafzaak is op de terechtzitting behandeld het verzoek van de officier van justitie strekkende tot het verlenen van een zorgmachtiging ex artikel 2.3. van de Wet forensische zorg (Wfz) met rekestnummer 24/7601, waarbij verdachte is bijgestaan door zijn civiele raadsman mr. S.W.A.M. Henselmans.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 21 juli 2024 te Amsterdam op/of aan de openbare weg, te weten de Weesperstraat, twee gouden kettingen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die voornoemde [slachtoffer]
- met kracht met de vuist in het gezicht te slaan en/of
- bij zijn t-shirt vast te pakken en/of
- met kracht naar de grond te duwen en/of
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermaals met kracht tegen het lichaam te trappen
en/of
- met kracht de voornoemde kettingen van zijn nek af/los te trekken;
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 juli 2024 te Amsterdam
opzettelijk en wederrechtelijk twee gouden kettingen, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n)
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 21 juli 2024 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door die voornoemde [slachtoffer]
- met kracht met de vuist in het gezicht te slaan en/of
- bij zijn t-shirt vast te pakken en/of
- met kracht naar de grond te duwen en/of
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermaals met kracht tegen het lichaam te trappen
en/of
- met kracht twee kettingen van zijn nek af/los te trekken;
(Artikel art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak van het onder feit 1 primair ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet blijkt dat verdachte het oogmerk heeft gehad zich de kettingen toe te eigenen. Er is weliswaar sprake geweest van een confrontatie tussen verdachte en het slachtoffer, maar niet is gebleken dat verdachte daarbij het opzet had om de kettingen te stelen. Verdachte heeft één ketting vrijwel direct weggegooid en de andere ketting is tijdens de confrontatie op de grond gevallen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder 1 primair ten laste gelegde diefstal met geweld.
4.2.
Het standpunt van het openbaar ministerie ten aanzien van de andere feiten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet verzet tegen bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen, die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, de overtuiging gekregen, dat verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierna beschreven in rubriek 5. Zij oordeelt dan ook dat die feiten zijn bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1. subsidiair.
op 21 juli 2024 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk twee gouden kettingen, die aan [slachtoffer] toebehoorden, heeft vernield, beschadigd en/of weggemaakt;
2.
op 21 juli 2024 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door die voornoemde [slachtoffer]
- met kracht met de vuist in het gezicht te slaan en
- bij zijn t-shirt vast te pakken en
- met kracht naar de grond te duwen en
- met kracht twee kettingen van zijn nek af te trekken.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting lijkt bij verdachte sprake te zijn van psychische problematiek. Verdachte ontkent dit en heeft niet aan nader onderzoek willen meewerken. Omdat onvoldoende duidelijk is of die problematiek van invloed is geweest op het plegen van de feiten, houdt de rechtbank het ervoor dat het bewezenverklaarde aan verdachte kan en moet worden toegerekend. Nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden, die de strafbaarheid van verdachte (volledig) uitsluit, is verdachte strafbaar.
8. Motivering van de straf
8.1.
De strafeis van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 subsidiair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 137 dagen, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde vernieling en mishandeling geen straf past van langere duur dan de 137 dagen die verdachte al tot de terechtzitting in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De raadsman heeft de rechtbank dan ook verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen en verdachte onmiddellijk in vrijheid te stellen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op straat een stel lastig gevallen en daarbij de bril van de man op de grond gegooid, naar eigen zeggen om hem een lesje te leren. Toen aangever het stel vroeg of ze hulp nodig hadden, heeft verdachte aangever gestompt, op de grond gegooid en zijn kettingen afgerukt en een ketting weggegooid in de gracht. Aangever heeft daardoor letsel opgelopen en pijn ondervonden. Aangever heeft ook financieel nadeel geleden, doordat zijn t-shirt is gescheurd, één ketting stuk is en de andere ketting in de gracht is beland. Verdachte heeft daarmee getoond geen respect te hebben voor de lichamelijke integriteit en spullen van anderen.
Verdachte is, blijkens het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 26 november 2024, eerder veroordeeld vanwege een overval op een geldinstelling en in het verdere verleden vanwege diefstallen en mishandeling. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden zich weer aan een vermogens- en een geweldsdelict schuldig te maken. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de oplegging van een forse gevangenisstraf gepast.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf houdt de rechtbank ten slotte rekening met de omstandigheid dat aan verdachte in de zaak met rekestnummer 24-6701, welk rekest tegelijkertijd met de onderhavige strafzaak is behandeld, een rechterlijke machtiging op grond van artikel 2.3, tweede lid, Wfz is verleend, zodat verdachte aansluitend op de gevangenisstraf direct naar de kliniek kan voor de benodigde zorg. Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte een straf voor de duur van 151 dagen, met aftrek van voorarrest.
Gelet op het bepaalde in artikel 72 lid 3 Sv wordt de voorlopige hechtenis van verdachte opgeheven met ingang van de dag dat hij in verband met de heden afgegeven zorgmachtiging wordt opgenomen in een kliniek.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert de vergoeding van € 4.348,- aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, en van € 300.000,- aan (proces)kosten.
De materiële schade bestaat volgens de benadeelde partij uit de volgende posten:
  • T-shirt (Philip Plein) á € 900,-;
  • gouden hanger á € 499,-;
  • gouden ketting á € 2.899,-;
  • oortelefoons (JBL) á € 50,-.
Ter onderbouwing van de schade heeft de benadeelde partij aan stukken overgelegd:
  • Een prijskaartje van een t-shirt van Pilip Plein van € 335,- (na 50% korting);
  • Een bon van [juwelier] van 11 juli 2024 van € 499,- voor een gouden hanger en € 2.899,- voor een gouden herenketting.
Verdere onderbouwing, ook voor wat betreft de (proces)kosten, ontbreekt.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel, dat de vordering alleen kan worden toegewezen voor zover deze is onderbouwd. Deze posten zijn ook het gevolg van de ten laste gelegde feiten.
Aldus staat vast, dat aan de benadeelde partij door het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks € 3.733,- (= € 335,- + € 499,- + € 2.899,-) aan materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding zal daarom (in zoverre) worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Bij gebrek aan onderbouwing voor enig bedrag, begroot de rechtbank de proceskosten op nihil.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd dan wel toegelicht en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn/haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 56, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Voortgezette handeling van
1.
opzettelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoord, vernielen, beschadigen en/of wegmaken en
2.
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
151 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 3.733,-(drieduizendzevenhonderddrieëndertig euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 21 juli 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] te betalen aan de Staat € 3.733,- (drieduizendzevenhonderddrieëndertig euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 21 juli 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor de duur van
47 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover door/namens verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen is voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het moment waarop verdachte in het kader van de verleende zorgmachtiging in een kliniek wordt opgenomen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Bode, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en M. Nieuwenhuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Slaats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 december 2024.