In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 december 2024 uitspraak gedaan over een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Rzeszów, Polen, op 7 februari 2024. De officier van justitie had op 10 mei 2024 verzocht om het EAB in behandeling te nemen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1980 en gedetineerd in Nederland, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. G. Demir. Tijdens de zittingen op 9 juli, 24 oktober en 12 december 2024 werd de zaak behandeld, waarbij de rechtbank meerdere keren de termijn voor uitspraak verlengde en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon handhaafde.
De rechtbank heeft in eerdere tussenuitspaken, met name op 23 juli en 7 november 2024, vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestond voor schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen. De rechtbank heeft de Poolse autoriteiten om aanvullende informatie gevraagd over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon. Ondanks de ontvangen informatie, oordeelde de rechtbank dat er geen wijziging van omstandigheden was die het eerder vastgestelde gevaar kon wegnemen. De officier van justitie en de raadsman steunden dit oordeel en de rechtbank besloot uiteindelijk om geen gevolg te geven aan het EAB op grond van artikel 11, eerste lid, van de Overleveringswet (OLW).
De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering en hefte de gevangenhouding op. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, OLW.