ECLI:NL:RBAMS:2024:7971

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
C/13/744790 / HA ZA 24-38
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van provisionele vorderingen in geschil over retentierecht en conservatoir beslag in bouwproject Galaxy Tower

In de zaak tussen Rail & OV c.s. en Ballast Nedam, DLV en Amrâth, heeft de rechtbank Amsterdam op 16 december 2024 een mondelinge uitspraak gedaan over provisionele vorderingen. Rail & OV c.s. vorderde de opheffing van een retentierecht en conservatoir beslag dat door Ballast Nedam was gelegd in het kader van een bouwproject, de Galaxy Tower. De rechtbank oordeelde dat Rail & OV c.s. een spoedeisend belang had bij de vorderingen, maar dat het niet aannemelijk was dat Ballast Nedam geen rechtsgeldig retentierecht had. De rechtbank concludeerde dat Ballast Nedam onvoorwaardelijk afstand had gedaan van het retentierecht, maar dat dit niet het geval was in de context van de huidige procedure. De vorderingen van Rail & OV c.s. werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van het incident. De mondelinge uitspraak werd gedaan door een enkelvoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de zaak werd behandeld in het gebouw van de rechtbank in Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/744790 / HA ZA 24-38
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 16 december 2024
in de zaak van

1.de stichtingSTICHTING PENSIOENFONDS RAIL & OPENBAAR VERVOER,2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidGALAXY TOWER APARTMENTS BEHEER B.V.,3. de commanditaire vennootschapGALAXY TOWER APARTMENTS BEHEER C.V.,

alle gevestigd te Utrecht,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
eisende partijen in incident,
hierna samen (in enkelvoud) te noemen: Rail & OV c.s.,
advocaat: mr. S.J.H.M. Berendsen,
tegen

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidBALLAST NEDAM BOUW & ONTWIKKELING SPECIALE PROJECTEN B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gedaagde partij in het incident,
hierna te noemen: Ballast Nedam,
advocaat: mr. J.O. Berlage,

2.2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidDE LELIE VASTGOED B.V.

gevestigd te Bussum,
gedaagde partij in conventie,
gedaagde in het incident,
hierna te noemen: DLV,
advocaat: mr. F.G. Horsting,

3.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidAMRÂTH HOTELS & RESTAURANTS B.V.

gevestigd te Maastricht,
tussengekomen partij en eiseres in conventie,
gedaagde in conventie,
gedaagde in reconventie,
gedaagde in het incident,
hierna te noemen: Amrâth,
advocaat: mr. B.W. Brouwer.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van de rechtbank in Amsterdam. Deze zitting wordt gehouden op grond van de brief van 6 november 2024.
De zaak wordt behandeld door mr. M.R. Jöbsis, mr. R.C.J. Hamming en mr. R.W. Keus, rechters, en mr. J.M. Eisenhardt als griffier.
Aanwezig zijn:
  • [naam 1] , hoofd strategie van Rail & OV,
  • [naam 2] , adviseur van Rail & OV,
  • [naam 3] , bestuursvoorzitter van de vermogensbeheerder van Rail & OV,
  • mr. Berendsen, voornoemd,
  • mr. S.T. Pennink, advocaat van Rail & OV c.s.,
  • mr. L.P. Wiggers, advocaat van Rail & OV c.s.,
  • [naam 4] , lid Raad van Bestuur van Ballast Nedam,
  • [naam 5] , projectdirecteur van Ballast Nedam,
  • mr. Berlage, voornoemd,
  • mr. K. Achtioui, advocaat van Ballast Nedam,
  • mr. Horsting, voornoemd,
  • mr. D. van Veen
  • [naam 6] , financieel directeur en bestuurder van Amrâth,
  • mr. Brouwer, voornoemd,
  • mr. H.R. Pleiter.
De volgende stukken zijn op de zitting aan het procesdossier toegevoegd:
  • een akte van Rail & OV c.s. van 4 december 2024 met aanvullende producties (nummers 71 t/m 73),
  • een akte met productie 15 van de zijde van Amrâth.
Partijen hebben op de zitting hun standpunten toegelicht. Vervolgens is de mondelinge behandeling gesloten en heeft de rechtbank op de zitting in aanwezigheid van partijen mondeling uitspraak gedaan. De uitspraak luidt als volgt.

1.De procedure

1.1.
Rail & OV c.s. heeft in de hoofdzaak een vordering ingesteld tegen Ballast Nedam. Amrâth is tussengekomen en heeft ook een vordering ingesteld tegen Ballast Nedam. Ballast Nedam heeft een reconventionele vordering ingesteld tegen Rail & OV c.s. en Amrâth. Rail & OV c.s. heeft verder nog een vordering ingesteld tegen Amrâth en tegen DLV, die als derde in het geding is opgeroepen. De mondelinge behandeling van de hoofdzaak is gepland op 18 maart 2025.
1.2.
Daarnaast loopt er nog een vrijwaringszaak tussen Ballast Nedam en DLV (C/13/756123 / HA ZA 24-978), die op 18 maart 2025 tegelijk met de hoofdzaak wordt behandeld.
1.3.
Voor dit incident zijn de volgende processtukken specifiek van belang:
  • de provisionele eis van Rail & OV c.s. tegen Ballast Nedam, Amrâth en DLV van 23 oktober 2024,
  • de conclusies van antwoord op de provisionele eis van Ballast Nedam, Amrâth en DLV, steeds van 20 november 2024.
1.4.
De mondelinge behandeling van het incident was vandaag, op 16 december 2024. Van die mondelinge behandeling wordt afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

2.De vorderingen in het incident

2.1.
Rail & OV c.s. vordert, samengevat, dat de rechtbank de volgende voorlopige voorziening treft.
Primairveroordeling van Ballast Nedam om:
a. binnen 24 uur het retentierecht op te heffen op verbeurte van een dwangsom van € 100.000 per dag en
b. het conservatoir derdenbeslag op te heffen.
Subsidiairveroordeling van Ballast Nedam om alleen het retentierecht op te heffen zoals hiervoor onder a weergegeven.
Meer (en nog meer) subsidiairvordert Rail & OV c.s. dat:
- Ballast Nedam het retentierecht en het conservatoir derdenbeslag opheft zoals hiervoor onder a. en b. weergegeven, en
- Amrâth wordt veroordeeld om onder voorwaarden de vorderingen van Ballast Nedam op DLV, namens DLV, te voldoen (al dan niet na een onherroepelijke uitspraak over de rechtmatigheid van het retentierecht).
Uiterst subsidiairvordert Rail & OV c.s. dat
- Ballast Nedam het retentierecht en het conservatoir derdenbeslag opheft zoals hiervoor onder a. en b. weergegeven, en
- Amrâth en DLV worden veroordeeld om al dan niet onder voorwaarden een bankgarantie te stellen, een bedrag aan Ballast Nedam te betalen en/of enige mate van zekerheid te bieden aan Ballast Nedam voor haar vorderingen op DLV, op straffe van een dwangsom van
€ 100.000 per dag dat Amrâth of DLV hier niet aan voldoen,
dan wel dat de rechtbank iedere andere maatregel of voorziening treft ter opheffing van het retentierecht (en het conservatoir derdenbeslag).
Steeds uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van Ballast Nedam, Amrâth en DLV in de kosten van dit incident, plus wettelijke rente.
2.2.
Ballast Nedam, Amrâth en DLV voeren verweer.
3. De feiten in het incident
3.1.
Bij de bouw van de Galaxy Tower op het Jaarbeursplein in Utrecht is een geschil ontstaan tussen de aannemer Ballast Nedam, de ontwikkelaar DLV en de investeerders / beleggers (Rail & OV en Amrâth).
3.2.
In februari 2017 hebben Rail & OV en DLV voor het woningendeel, en Amrâth en DLV voor het hoteldeel een turnkey-realisatieovereenkomst (TKO) gesloten. Amrâth staat garant voor de nakoming van de verplichtingen van DLV uit de TKO.
3.3.
In april 2018 hebben Rail & OV, Amrâth, Ballast Nedam, Homij, DLV en Rabobank een meerpartijenovereenkomst (MPO) gesloten.
3.4.
DLV heeft in september 2018 een aanneemovereenkomst met Ballast Nedam gesloten om de woningen ten behoeve van Rail & OV en het hotel ten behoeve van Amrâth te realiseren. Er is ook een aannemingsovereenkomst tussen DLV en Homij voor het werktuigbouwkundige en elektrotechnische deel.
3.5.
Tijdens het werk is een geschil ontstaan tussen Ballast Nedam en DLV over het betaaltempo en over vertragingsschade. Ballast Nedam heeft 1 maart 2022 conservatoir derdenbeslag ten laste van DLV gelegd, onder Rail & OV, voor een vordering op DLV in verband met vertragingsschade. Ballast Nedam heeft het werk in februari 2023 in onvoltooide staat beëindigd en oefent sindsdien een retentierecht uit. De bouw ligt nog steeds stil.
3.6.
Tussen Ballast Nedam en DLV loopt een procedure bij deze rechtbank over de beëindiging. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 17 mei 2023 in die procedure (C/13/715999 / HA ZA 22-293) geoordeeld dat Ballast Nedam de met DLV gesloten aanneemovereenkomst rechtmatig heeft beëindigd. Over het conservatoir derdenbeslag en het retentierecht van Ballast Nedam heeft deze rechtbank op 24 januari 2024 bij wege van voorlopige voorziening geoordeeld dat deze moeten worden opgeheven als DLV een bankgarantie ter grootte van (afgerond) € 43 miljoen stelt. Op 18 november 2024 heeft de rechtbank dit bedrag verlaagd naar € 29.200.000. DLV heeft nog geen bankgarantie gesteld.
3.7.
Bij tussenvonnis van 5 juni 2024 in diezelfde zaak is DLV veroordeeld om – bij wijze van voorschot – aan Ballast Nedam een bedrag van € 3.625.000 te voldoen.
3.8.
Op verzoek van Rail & OV heeft de voorzieningenrechter op 11 juli 2024 verlof verleend voor het leggen van conservatoir beslag op alles wat DLV (onder meer op basis van dat tussenvonnis van 5 juni 2024) en Amrâth aan Ballast Nedam verschuldigd zijn.

4.De beoordeling in het incident

T.a.v. de vorderingen tegen BN

Rail & OV heeft een spoedeisend belang bij de vorderingen
4.1.
Ballast Nedam heeft aangevoerd dat Rail & OV c.s. geen belang heeft bij de vorderingen, en ook dat het gestelde belang niet spoedeisend is. Die argumenten gaan niet op. Dat Rail & OV c.s. niet zelfstandig het project kan laten afbouwen, zoals Ballast Nedam stelt, maakt niet dat Rail & OV c.s. geen belang heeft bij opheffing van het retentierecht en het conservatoire beslag. De opleverdatum is niet gehaald, het project is nog niet af en de bouw ligt stil. Door de vertraagde oplevering mist Rail & OV c.s. huurinkomsten en door het niet onderhouden en/of gebruiken van bijvoorbeeld installaties loopt zij als eigenaar van de woningen risico op schade. Alleen al die omstandigheden maken dat Rail & OV c.s. wel degelijk een spoedeisend belang heeft bij de incidentele vorderingen.
Ballast Nedam heeft niet onvoorwaardelijk afstand gedaan van retentierecht
4.2.
Het kader is als volgt. De provisionele vordering tot opheffing van het retentierecht kan worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat aan Ballast Nedam geen retentierecht toekomt. Daarvoor is van belang dat voorlopig aannemelijk is dat de bodemrechter, later oordelend, tot de conclusie komt dat Ballast Nedam geen rechtsgeldig retentierecht heeft. Dat acht de rechtbank voorlopig niet aannemelijk. Hierna wordt uitgelegd waarom.
4.3.
Het draait om de uitleg van artikel 13 MPO. Rail & OV c.s. en Ballast Nedam geven ieder een andere uitleg aan dat artikel, dat luidt als volgt:
“De Aannemer verbindt zich jegens de Belegger Woningen en de Belegger Hotel om afstand te doen van haar retentierecht jegens de Belegger Woningen, de Belegger Hotel en de Financier. De Aannemer verbindt zich voorts om in al haar overeenkomsten die zij in verband met het Project met onderaannemers en leveranciers aangaat, bij wijze van derdenbeding ten behoeve van de Belegger Woningen en de Belegger Hotel te bedingen dat deze eveneens afstand doen van hun retentierechten op gelijke voorwaarden als in deze overeenkomst met betrekking tot het retentierecht van de Aannemer is bepaald.”
4.4.
Volgens Rail & OV c.s. heeft Ballast Nedam in deze bepaling onvoorwaardelijk afstand gedaan van haar retentierecht. Nu het gaat om professionele partijen, dient uitgegaan te worden van de letterlijke tekst. In het artikel zijn geen voorwaarden gekoppeld aan het afstand doen (bijvoorbeeld: ‘alleen bij een beroep op de afbouwgarantie’). Het doel en de strekking zijn ook juist dat Ballast Nedam het project afbouwt, maar dat de Beleggers er ook voor kunnen kiezen het project met een andere aannemer af te laten bouwen. Daarnaast wijst Rail & OV c.s. op de e-mailcorrespondentie tijdens de totstandkoming MPO. Homij had voorgesteld om in artikel 14 aan de afstand van het retentierecht de voorwaarde te verbinden dat de reguliere bouwtermijnen en het goedgekeurde meerwerk zouden zijn voldaan, en dat voorstel is afgewezen. Zo wilde Homij het retentierecht koppelen aan de afbouwgarantie, in elk geval voor wat betreft de betalingen, maar dat is dus afgewezen. Dat wist Ballast Nedam en daar heeft zij geen punt van gemaakt. Zo blijkt uit de e-mail van 12 april 2018 van [naam 7] (directeur van Ballast Nedam). Tot slot vraagt Rail & OV c.s. aandacht voor een doorgehaalde bepaling in artikel 15 (over de financier) waarin de financier moest kiezen: of afbouwgarantie, of afstand retentierecht. Dat het is doorgehaald was op verzoek financier en partijen waren ermee akkoord.
4.5.
Uit de tekst, strekking en totstandkoming van de MPO volgt naar het voorlopig oordeel van de rechtbank
nietdat Ballast Nedam onvoorwaardelijk afstand heeft gedaan van het retentierecht. De afstand van het retentierecht lijkt te zijn gekoppeld aan de contractsovername / afbouwgarantie.
4.6.
Bij het vaststellen wat partijen zijn overeengekomen is niet (alleen) de taalkundige uitleg van een overeenkomst doorslaggevend. Ook de betekenis die partijen aan (de tekst van) de overeenkomst mogen toekennen is van belang. Artikel 13 MPO kan dus niet geïsoleerd van de rest van de MPO worden bekeken, maar moet in de context daarvan worden bezien. Bij de uitleg van het artikel komt ook betekenis toe aan de totstandkoming, eventuele correspondentie, de considerans en de andere artikelen van – in dit geval – de MPO.
4.7.
Aan de volgende bepalingen van de MPO komt bij de uitleg van artikel 13 MPO mede betekenis toe:
- in de considerans van de MPO staat dat het uitgangspunt is dat de betalingen van Rail & OV c.s. aan Amrâth en DLV gelijk lopen met de overeengekomen termijnen van DLV aan Ballast Nedam;
- in de considerans staat dat Ballast Nedam een afbouwgarantie verleent aan Rail & OV c.s. en Amrâth onder de voorwaarde dat de termijnen en het meerwerk worden betaald;
- artikel 2 MPO regelt een door Ballast Nedam aan Rail & OV c.s. en Amrâth te verschaffen afbouwgarantie conform de afspraken in de aannemingsovereenkomst en de afspraken in de MPO;
- artikel 7 MPO houdt in dat de onder artikel 2 MPO genoemde afbouwgarantie slechts onder de uitdrukkelijke voorwaarde wordt gegeven dat alle volgens de aannemingsovereenkomst verschuldigde termijnen en meerwerk aan Ballast Nedam worden voldaan, waarbij tevens wordt verwezen naar artikel 10 MPO;
- artikel 7 MPO vermeldt uitdrukkelijk als kader de afbouw van het werk door Ballast Nedam;
- artikel 8 MPO bevat een aantal opschortende voorwaarden waaronder de in artikel 2 genoemde afbouwgarantie wordt verstrekt. Een van die voorwaarden is dat een van de twee beleggers of beide door middel van een schriftelijke kennisgeving aan Ballast Nedam te kennen heeft/hebben gegeven dat zij het werk door Ballast Nedam wenst/wensen te laten voltooien;
- artikel 9 MPO regelt vervolgens dat als de voorwaarden van artikel 8 MPO zijn vervuld, de belegger/beleggers bij wijze van contractsoverneming zoals bedoeld in artikel 6:159 Burgerlijk Wetboek (BW) in de plaats van DLV treedt/treden;
- artikel 10 MPO regelt dat als de aannemingsovereenkomst door de belegger(s) wordt overgenomen alle volgens de aannemingsovereenkomst aan Ballast Nedam toekomende termijnen volledig aan Ballast Nedam worden uitgekeerd;
- de daarop volgende artikelen 11 en 12 MPO hebben blijkens hun bewoordingen ook weer betrekking op de situatie van contractsoverneming;
- in het daarop volgende artikel 13 MPO verbindt Ballast Nedam zich jegens de beleggers om afstand te doen van haar retentierecht.
4.8.
Artikel 13 MPO verwijst anders dan de drie daaraan voorafgaande artikelen niet uitdrukkelijk naar de situatie dat contractsoverneming plaatsvindt. Daar staat tegenover dat Ballast Nedam in artikel 13 MPO “zich verbindt om afstand te doen van haar retentierecht” en dus niet verklaart dat zij op het moment van het aangaan van de MPO al afstand doet van haar retentierecht. Verder is van belang dat in het slot van artikel 13 MPO de afstand van het retentierecht wordt verbonden aan voorwaarden zoals opgenomen in de MPO. Die voorwaarden hebben juist betrekking op de situatie van een contractsoverneming.
4.9.
Rail & OV c.s. en Ballast Nedam hebben beide gewezen op een geschrapt deel in artikel 15 MPO voor de totstandkomingsgeschiedenis. Het geschrapte deel kan twee kanten op worden uitgelegd. Gelet op de aard van de procedure – een voorlopige voorziening – wordt aan dit element op dit moment geen doorslaggevende betekenis toegekend.
4.10.
Over de correspondentie overweegt de rechtbank als volgt. Uit de e-mail van [naam 7] van 12 april 2018 waarin staat ‘verder geen opmerkingen’ kan niet worden afgeleid dat partijen over dit artikel hebben onderhandeld, en ook niet dat Ballast Nedam heeft bevestigd onvoorwaardelijk afstand te doen van het retentierecht. De e-mail is verstuurd in reactie op het afwijzen van een suggestie van Homij over artikel 14; het was geen reactie op een wijziging van de bepaling van het retentierecht van Ballast Nedam.
4.11.
In de communicatie over een concept van de aanneemovereenkomst waarop Amrâth vandaag heeft gewezen, heeft Ballast Nedam bij een artikel waarin staat dat de aannemer onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand doet van zijn retentierecht de volgende opmerking gemaakt: ‘is al geregeld in de MPO’.
4.12.
De rechtbank constateert dat dit door Ballast Nedam is opgemerkt bij een concept, dat later aanzienlijk is gewijzigd, voor een overeenkomst waarbij Rail & OV c.s. geen partij was. Dat betekent dat die opmerking niet zonder meer kan worden gebruikt bij de uitleg van de MPO. In deze stand van de procedure biedt die enkele opmerking in ieder geval onvoldoende steun voor de conclusie dat Ballast Nedam in de MPO onvoorwaardelijk afstand heeft gedaan tegenover Rail & OV c.s.
4.13.
Artikel 13 MPO moet voorlopig dan ook zo worden uitgelegd dat het is bedoeld om de beleggers het recht te geven de aannemingsovereenkomst over te nemen en het werk te laten voltooien, en dat Ballast Nedam in dat kader afstand zal doen van haar retentierecht. Dus is naar voorlopig oordeel van de rechtbank niet onvoorwaardelijk afstand gedaan van het retentierecht.
4.14.
Het is daarmee niet aannemelijk dat de bodemrechter, later oordelend, tot de conclusie komt dat Ballast Nedam geen rechtsgeldig retentierecht heeft. De provisionele vordering kan op deze grond dus niet worden toegewezen.
Geen sprake van artikel 6:23 BW
4.15.
Het argument van Rail & OV c.s. over artikel 6:23 BW gaat niet op. Volgens Rail & OV c.s. heeft Ballast Nedam gezegd geen gehoor te zullen geven aan een beroep op de Afbouwgarantie, en zo zelf de vervulling van de gepretendeerde voorwaarde belet, waardoor die voorwaarde geldt als vervuld.
4.16.
Uit de discussie van vandaag blijkt dat dit punt nog volop onderwerp is van debat tussen partijen. In deze procedure is nu niet komen vast te staan dat Rail & OV c.s. schriftelijk te kennen heeft gegeven dat zij het werk door Ballast Nedam wenst te laten voltooien, zoals artikel 8 MPO voorschrijft, of dat sprake is van de situatie dat Ballast Nedam het feitelijk onmogelijk heeft gemaakt om een realistisch aanbod daartoe te formuleren.
Handelt Ballast Nedam dan toch onrechtmatig?
4.17.
In de schriftelijke stukken heeft Rail & OV c.s. ook onrechtmatig handelen aan haar vorderingen ten grondslag gelegd.
4.18.
In de andere procedure tussen Ballast Nedam en DLV (C/13/715999 / HA ZA 22-293) is geoordeeld dat Ballast Nedam op grond van artikel 20 van de aannemingsovereenkomst tussen haar en DLV een retentierecht kan uitoefenen voor haar hele vordering op DLV, en dat zij dat retentierecht (en de conservatoire beslagen) moet opheffen in ruil voor een bankgarantie van (sinds 18 november 2024) € 29,2 miljoen.
4.19.
Dat brengt mee dat Ballast Nedam niet onrechtmatig heeft gehandeld tegenover Rail & OV c.s. door het aanbod van DLV tot (deels) betaling en (deels) zekerheidstelling tot een bedrag van € 25,2 miljoen te weigeren. Daartoe was zij – naar het voorlopig oordeel van de rechtbank –niet zonder meer gehouden.
Geen grond voor opheffing conservatoir derdenbeslag
4.20.
Er is ten laste van DLV beslag gelegd en Rail & OV c.s. stelt dat zij daar nadeel van ondervindt.
4.21.
Tot opheffing van het beslag wordt overgegaan als summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van de vordering of indien voldoende zekerheid is gesteld.
4.22.
Ballast Nedam heeft verlof gekregen om conservatoir derdenbeslag te leggen omdat aannemelijk was gemaakt dat zij vorderingen had op DLV. Die situatie is niet veranderd, ook niet met het instellen van de vorderingen van Rail & OV c.s. op Ballast Nedam, en het leggen van beslag ten laste van Ballast Nedam. DLV heeft tot nu toe geweigerd om zekerheid te stellen ter opheffing van het door Ballast Nedam gelegde beslag. Daarnaast heeft Ballast Nedam nog steeds belang bij dit beslag, omdat zij een aanzienlijke vordering op DLV heeft.
4.23.
De door Rail & OV c.s. daar tegenovergestelde belangen wegen onvoldoende zwaar.
T.a.v. de vorderingen tegen Amrâth en DLV
Rail & OV c.s. is wel ontvankelijk, geen strijd met de goede procesorde
4.24.
Amrâth en DLV brengen naar voren dat het instellen van de vorderingen tegen Amrâth en DLV feitelijk neerkomt op voeging van zaken, wat in strijd is met beginselen van de goede procesorde. Daarin worden DLV en Amrâth niet gevolgd.
4.25.
Amrâth is tussengekomen in de hoofdprocedure, waardoor Amrâth partij is geworden in die procedure. Daarna hebben Ballast Nedam (in reconventie) en Rail & OV c.s. vorderingen tegen Amrâth ingesteld. Voorlopig is de rechtbank van oordeel dat van voeging van zaken geen sprake is. Ook ziet de rechtbank op voorhand niet in waarom Rail & OV c.s. in de hoofdzaak in haar vorderingen tegen Amrâth niet-ontvankelijk zou zijn, maar daarbij wordt aangetekend dat het debat in de hoofdzaak daarover nog verder gevoerd moet worden.
4.26.
Hetzelfde geldt voor het betrekken van DLV in de hoofdprocedure op grond van artikel 118 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Ook daarover moet het debat nog verder worden gevoerd.
4.27.
Zoals gezegd moet in de hoofdzaak daarover nog een beslissing worden genomen, maar voor de beantwoording van de ontvankelijkheidsvraag in dit incident gaat de rechtbank er veronderstellenderwijs vanuit dat DLV en Amrâth partij zijn geworden in de hoofdzaak.
4.28.
Op grond van artikel 223 Rv mag iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Die vordering moet samenhangen met de hoofdvordering en die gaat over het Galaxy project. De provisionele vorderingen houden daarmee voldoende verband. Rail & OV c.s. is dus ontvankelijk in dit incident ten opzichte van Amrâth en DLV.
Vorderingen tegen Amrâth en DLV worden afgewezen
4.29.
Rail & OV c.s. legt aan haar vorderingen in dit incident tegen Amrâth en DLV ten grondslag dat zij op grond van de TKO verplicht zijn en ook daadwerkelijk in staat zijn om het retentierecht te laten opheffen. Als DLV aan haar betalingsverplichtingen had voldaan, dan was de situatie nooit ontstaan dat Ballast Nedam de bouw had stilgelegd en zich op een retentierecht had beroepen.
4.30.
Op voorhand is de rechtbank van oordeel dat de TKO geen grondslag biedt voor een verplichting van Amrâth en DLV om zekerheid te stellen zodat de bouw kan worden hervat.
4.31.
Daarbij is het volgende van belang. DLV heeft in de TKO bepaalde verplichtingen op zich genomen. Voor zover er al sprake is van een tekortkoming van DLV onder de TKO ten opzichte van Rail & OV c.s., vloeit daaruit niet een verplichting voort voor DLV om een bankgarantie of een andere vorm van zekerheid te stellen. Die verplichting staat niet in de TKO en kan daaruit ook niet worden afgeleid. Ook artikel 6 TKO biedt hiervoor geen grondslag.
4.32.
In het verlengde daarvan kan ook Amrâth niet worden gehouden om een bankgarantie of een andere vorm van zekerheid te stellen. In artikel 16.3 van de TKO heeft Amrâth zich garant gesteld voor de juiste, tijdige en volledige nakoming van de verplichtingen van DLV ten opzichte van Rail & OV c.s. Die verplichtingen houden naar het voorlopig oordeel van de rechtbank niet in het stellen van een bankgarantie of een andere vorm van zekerheid als de aannemer zich op een retentierecht beroept, en dus kan ook Amrâth daartoe niet worden veroordeeld.
Meest subsidiaire vordering
4.33.
Tot slot vordert Rail & OV c.s. dat de rechtbank een andere maatregel of voorziening treft ter opheffing van het retentierecht (en het conservatoir derdenbeslag). Daartoe kan de rechtbank gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen niet overgaan, omdat daarvoor geen grondslag bestaat.
Conclusie
4.34.
De vorderingen van Rail & OV c.s. worden afgewezen. Rail & OV c.s. wordt veroordeeld in de proceskosten van dit incident, inclusief de nakosten. De proceskosten worden per verwerende partij begroot op € 1.228,00 (2 punten x € 614,00) aan salaris advocaat plus € 92,00 aan nakosten. Als dat is gevorderd wordt de wettelijke rente toegewezen. Hetzelfde geldt voor de uitvoerbaar bij voorraadverklaring.

5.De beslissing

De rechtbank:
in het incident:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Rail & OV c.s. in de proceskosten van het incident, aan de zijde van Ballast Nedam, Amrâth en DLV, voor ieder van hen begroot op € 1.228,00 per partij, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening per partij als Rail & OV c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt Rail & OV c.s. tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten van Ballast Nedam en Amrâth als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart de proceskostenveroordelingen voor Ballast Nedam en Amrâth uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak:
5.5.
houdt iedere beslissing aan.
Deze mondelinge uitspraak is gewezen door mr. M.R. Jöbsis, mr. R.C.J. Hamming en mr. R.W. Keus en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt.