ECLI:NL:RBAMS:2024:7957

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
1312309523
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen dan wel medeplichtigheid aan een poging gekwalificeerde doodslag wegens onvoldoende bewijs van gebruikerschap van de telefoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen dan wel medeplichtigheid aan een poging tot gekwalificeerde doodslag. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 6 mei 2022 in Amsterdam, waarbij de verdachte zou hebben samengewerkt met anderen om een gewelddadige daad te plegen tegen twee slachtoffers. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van achttien maanden, stellende dat de verdachte de eigenaar en gebruiker was van een in beslag genomen telefoon die cruciale informatie bevatte over het incident. De verdediging betwistte echter dat de verdachte de gebruiker van de telefoon was en stelde dat het dossier onvoldoende bewijs bood om deze conclusie te trekken. De rechtbank heeft het dossier zorgvuldig bestudeerd en vastgesteld dat er sterke aanwijzingen zijn voor de betrokkenheid van de verdachte, maar dat er ook te veel ruimte overblijft voor alternatieve scenario's. De rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte daadwerkelijk de gebruiker van de telefoon was op het moment van het delict. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de huidige aanklacht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/123095-23
Parketnummer vordering tenuitvoerlegging: 13/192334-20
Datum uitspraak: 11 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
thans uit andere hoofde gedetineerd te: [Justitieel Complex].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.I.P. Hofstee, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.J.C. Verlaan, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 6 mei 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
primair:
medeplegen van een poging tot gekwalificeerde doodslag van [slachtoffer] en/of [slachtoffer];
subsidiair:
medeplichtigheid aan het medeplegen van een poging tot gekwalificeerde doodslag van [slachtoffer] en/of [slachtoffer];
meer subsidiair:
poging tot diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging van een Rolex horloge en/of sieraden, toebehorende aan [slachtoffer] en/of [slachtoffer];
meest subsidiair:
medeplichtigheid aan de diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde waarbij verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood zou intreden bij [slachtoffer] en [slachtoffer].
De officier van justitie vindt dat verdachte als eigenaar en gebruiker van de aangetroffen telefoon kan worden aangemerkt, omdat de telefoon in zijn nabijheid is gevonden en vanwege onderzoek naar het telefoonnummer van de simkaart dat sinds 23 juli 2021 toebehoorde aan [verdachte], wonende op het adres van verdachte. Volgens een proces-verbaal van bevindingen heeft de moeder van verdachte contact opgenomen met haar zoon (in het bijzijn van de politie) door hem te bellen op het telefoonnummer dat bij de simkaart hoort.
Op de telefoon is informatie gevonden die te maken heeft met het tenlastegelegde feit. Op de telefoon zijn immers gesprekken, meerdere afbeeldingen van beide slachtoffers en notities over aankomsttijden van de slachtoffers aangetroffen. Op grond hiervan acht de officier van justitie bewezen dat verdachte betrokken is geweest in de rol van maker van het plan tot beroving van de slachtoffers, waardoor hij als medepleger kan worden aangemerkt.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde feit. Het dossier biedt onvoldoende steun om te concluderen dat de abonnementhouder van de simkaart van een inbeslaggenomen zwarte telefoon en de gebruiker van de simkaart één en dezelfde persoon is. Zo bestaat veel onduidelijkheid over de omstandigheden waaronder de telefoon in beslag is genomen. De politie heeft blijkens het dossier nagelaten nader te onderzoeken wat de rol van een andere betrokkene is geweest en ook valt niet uit het dossier af te leiden of er nog meer belastende dan wel ontlastende informatie in de onderzochte telefoon is aangetroffen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat op 6 mei 2022 bij het Buikslotermeerplein in Amsterdam een poging tot gekwalificeerde doodslag heeft plaatsgevonden.
Kort nadat beide aangevers zijn aangevallen is in de buurt een telefoon in beslaggenomen met een simkaart welke op naam van verdachte stond. Op deze telefoon zijn foto’s aangetroffen die duiden op betrokkenheid bij het incident. De vraag die voorligt aan de rechtbank is of zij kan vaststellen dat verdachte op dat moment de gebruiker van de telefoon was. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend.
Uit het dossier wordt namelijk niet duidelijk welke telefoon in beslag is genomen en daardoor blijft ruimte voor de interpretatie dat – bijvoorbeeld - meer telefoons in beslag zijn genomen op 6 mei 2022. De telefoon die in het gras is aangetroffen was op dat moment ook nog niet gekoppeld aan een persoon. De politie schrijft weliswaar in het proces-verbaal op dat zij de telefoon van verdachte in beslag hebben genomen, maar waarop die conclusie is gebaseerd volgt onvoldoende uit het dossier. De politie heeft voorts nagelaten om precies te verbaliseren wanneer welke telefoon in beslag is genomen. De rechtbank kan op basis van het dossier daarom niet vaststellen welke telefoon in beslag is genomen en of verdachte daar vervolgens ook de gebruiker van was.
Alhoewel op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting sterke aanwijzingen naar voren komen dat verdachte betrokken is geweest bij de poging tot (gekwalificeerde) doodslag van [slachtoffer] en [slachtoffer], laat het dossier te veel ruimte open voor een ander mogelijk scenario.

5.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 7 oktober 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/192334-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 27 oktober 2020 van de kinderrechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 dagen, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Nu verdachte wordt vrijgesproken zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf niet-ontvankelijk verklaren. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat volgens mededeling van de officier van justitie de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke veroordeling al is bevolen bij vonnis van 1 augustus 2023 van de rechtbank Den Haag.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering in de zaak met parketnummer 13/192334-20.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. J.M. van Hall en A.L. op 't Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. van den Berg griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 december 2024.
[...]
[...]
[...]