ECLI:NL:RBAMS:2024:7955

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
1309115824
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van een poging tot diefstal, opzetheling, meerdere diefstallen (in vereniging) met braak en een winkeldiefstal

Op 11 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1973, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere vermogensdelicten, waaronder woninginbraken en opzetheling. De rechtbank heeft de zaken die onder verschillende parketnummers waren aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van een poging tot woninginbraak op 16 maart 2024, opzetheling van een fatbike op 24 april 2024, en meerdere woninginbraken in Amsterdam en Diemen in 2023 en 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze feiten op basis van getuigenverklaringen, DNA-bewijs en de verklaringen van de verdachte zelf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft ook de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in haar overwegingen meegenomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/091158-24 (zaak A), 13/142267-24 (zaak B, gevoegd ttz), 13/146593-24 (zaak C, gevoegd ttz), 13/283791-23 (zaak D, gevoegd ttz), 13/165198-24 (zaak E, gevoegd ttz) en 13/357026-24 (zaak F, gevoegd ttz) (Promis)
Datum uitspraak: 11 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
wonende op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 november 2024.
De rechtbank heeft de zaken die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde
parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B, zaak C, zaak D, zaak E en zaak F aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.I.P. Hofstee, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.M. Moes (waarnemend voor mr. H.M. Feenstra), naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat namens de benadeelde partijen [benadeelde partij] en [benadeelde partij] naar voren is gebracht. Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de vordering benadeelde partij van [benadeelde partij] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
zaak A
een poging tot het medeplegen van een woninginbraak in Amsterdam op 16 maart 2024;
zaak B
opzetheling dan wel schuldheling van een fatbike in Amsterdam op 24 april 2024;
zaak C
1. een woninginbraak in Aalsmeer op 22 februari 2024;
2. het medeplegen van een woninginbraak in Amsterdam op 25 februari 2024;
3. een woninginbraak in Amsterdam op 9 maart 2024;
zaak D
1. een woninginbraak in Amsterdam op 2 mei 2023;
2. een woningbraak in Amsterdam op 4 augustus 2023;
zaak E
een woninginbraak in Diemen op 27 tot en met 28 oktober 2023;
zaak F
een diefstal uit de Albert Heijn in Amsterdam op 8 november 2024.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte in zaak B (partieel, ten aanzien van de opzetheling), in zaak C, onder 1 en 2 (partieel, ten aanzien van het medeplegen), en in zaak E vrijgesproken moet worden van het hem ten laste gelegde. Ten aanzien van zaak C onder 1 en zaak E heeft zij daartoe aangevoerd dat het aantreffen van het DNA van verdachte het enige aanknopingspunt vormt voor zijn betrokkenheid. Dit kan echter ook via secundaire overdracht terecht zijn gekomen op de plaatsen waar het is aangetroffen. Ten aanzien van zaak C onder 2 heeft de raadsvrouw erop gewezen dat slechts één getuige spreekt van meerdere daders, terwijl hij geen scherp zicht heeft gehad op het incident. Uit de verklaring van die getuige wordt verder ook niet duidelijk op welke wijze de tweede persoon zou hebben bijgedragen aan de samenwerking.
Voor de overige zaken en feiten heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van zaak A
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de poging tot woninginbraak op 16 maart 2024 in Amsterdam. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de aangifte, de processen-verbaal van bevindingen en de verklaring van verdachte op 6 mei 2024 waarin hij heeft verklaard dat hij fout is geweest en het nooit meer zal doen.
Ten aanzien van zaak B
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling op 24 april 2024. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Op grond van de gebruikte bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de onder de verdachte in beslag genomen fatbike uit misdrijf, te weten van diefstal, afkomstig was. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat nergens blijkt dat verdachte dat wist. Verdachte heeft verklaard dat een “junk” langskwam met de fatbike met de vraag of hij deze in zijn schuur mocht stallen en dat hij dat goed vond. Hij kent wel de naam van deze man, maar wil die niet noemen. Ter zitting verklaarde verdachte nog dat de fiets oud was, maar uit het dossier blijkt dat de fatbike relatief nieuw was. Onder deze omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de fatbike wist dat deze van misdrijf afkomstig was.
De rechtbank concludeert dan ook tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde opzetheling. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Ten aanzien van zaak C
Feit 1
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de woninginbraak op 22 februari 2024, zoals tenlastegelegd onder 1. Zij overweegt hiertoe als volgt.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het aangetroffen DNA afkomstig is uit een epitheel spoor. Epitheel is makkelijk overdraagbaar waardoor het niet ondenkbaar is dat het DNA van verdachte op een andere wijze op de scherpe randen van het inklimraam heeft kunnen komen.
De rechtbank is van oordeel dat het epitheel, dat het DNA van verdachte bevat en is aangetroffen op het raamkozijn van het opengebroken inklimraam, als een daderspoor is aan te merken, gelet op de plek waar het epitheel is aangetroffen. Hoewel het aangetroffen DNA-profiel een mengprofiel is, matcht het afgeleide profiel met het DNA-profiel van verdachte. Door de deskundig is geconcludeerd dat de hypothese dat de bemonstering DNA bevat van verdachte en een onbekend persoon extreem veel waarschijnlijker is dan wanneer de hypothese dat de bemonstering DNA bevat van twee onbekende personen juist is. De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige over. Het DNA-spoor is naar het oordeel van de rechtbank redengevend voor het bewijs dat de verdachte als dader betrokken is geweest bij het tenlastegelegde feit. Het aantreffen van een dergelijk spoor schreeuwt om een nadere uitleg. De rechtbank is van oordeel dat wanneer de verdediging een alternatief scenario schetst, dit alternatieve scenario voldoende concreet moet zijn om een aannemelijke verklaring te kunnen vormen voor het aantreffen van een dergelijk DNA-spoor op de plaats delict. De stelling van de raadsvrouw, dat het DNA-spoor mogelijk via overdracht van een vriend die de kleding van de verdachte droeg op het raam is terechtgekomen, is niet concreet en verifieerbaar. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat het DNA van de verdachte op een andere wijze in de woning van de inbraak is terechtgekomen dan door de verdachte zelf. Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.
Feit 2
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een woninginbraak in vereniging op 25 februari 2024, zoals tenlastegelegd onder 2. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de aangifte, het aanvullend verhoor van aangeefster, de verklaring van getuige [getuige] , de processen-verbaal van bevindingen respectievelijk forensisch onderzoek en de uitkomst van het DNA-onderzoek.
De raadsvrouw heeft voor feit 2 aangevoerd dat geen sprake is van medeplegen omdat niet duidelijk wordt op welke wijze de tweede persoon heeft bijgedragen aan de samenwerking.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van medeplegen door verdachte en een onbekend gebleven persoon. Uit de verklaring van de getuige [getuige] leidt de rechtbank af dat twee personen bij de woning van [benadeelde partij] het raam aan het openbreken waren. De rechtbank vindt deze verklaring voldoende specifiek.
Feit 3
De rechtbank is van oordeel dat feit 3 bewezen kan worden op basis van de aangifte van [benadeelde partij] , het proces-verbaal van forensisch onderzoek aan de woning en het DNA-rapport van The Maastricht Forensic Institute (hierna: TMFI) Eurofins van 7 maart 2024.
Ten aanzien van zaak D
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich zowel op 2 mei 2023 als op 4 augustus 2023 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan een woninginbraak.
Voor feit 1 komt de rechtbank tot dit oordeel op grond van de aangifte van [benadeelde partij] , het proces-verbaal van forensisch onderzoek en het rapport van het TMFI waar (alleen) het DNA-profiel van verdachte is aangetroffen. Dit DNA-profiel heeft een zeer grote bewijskracht.
Voor feit 2 komt de rechtbank tot dit oordeel op grond van de aangifte van [benadeelde partij] , het proces-verbaal van bevindingen, de verklaring van getuige [getuige] , het proces-verbaal van forensisch onderzoek en het TMFI-rapport, waaruit blijkt dat het DNA-profiel dat is aangetroffen een DNA-hoofdprofiel is van verdachte met een zeer grote bewijskracht. Tevens heeft verdachte op 3 oktober 2023 verklaard bij de politie dat hij bij de woning is geweest.
Ten aanzien van zaak E
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een woninginbraak op 27 oktober 2023. Zij overweegt hiertoe als volgt.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor betrokkenheid van haar cliënt bij de woninginbraak. Enerzijds omdat het DNA-profiel van verdachte is aangetroffen op een verplaatsbaar object. En anderszijds omdat sprake is van een epitheel spoor.
De rechtbank stelt vast dat in het TMFI-rapport van 1 november 2023 is vermeld dat sprake is van een DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren. Er is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van verdachte. De frequentie van het DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op de één miljard. Dat wil zeggen dat de kans dat een willekeurig, niet verwant persoon dat DNA-profiel heeft, kleiner is dan één op de één miljard. De bewijskracht van deze DNA-match is dus zeer groot. In dit geval is DNA aangetroffen op een hengsel van een big-shopper die in de woning van aangever is achtergelaten. Het enkele verweer dat epitheel een verplaatsbaar en uitwisselbaar object is en dat er vele scenario’s denkbaar zijn voor het aantreffen van het epitheel op de bigshopper is in dit verband onvoldoende. Het alternatieve scenario moet aannemelijk en voldoende concreet worden gemaakt en dat heeft de verdediging nagelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet aannemelijk geworden dat het DNA van de verdachte op een andere wijze in de woning van de inbraak is terechtgekomen dan door de verdachte zelf.
Ten aanzien van zaak F
Gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte vindt de rechtbank bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
Gelet op het bepaalde in artikel 359 derde lid van het Wetboek van Strafvordering zijn de
hiervoor genoemde bewijsmiddelen van zaak F niet uitgewerkt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
op 16 maart 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan [adres] , weg te nemen geld en/of goederen van verdachtes en/of zijn mededaders gading, toebehorend aan [benadeelde partij] , en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak,
- zich naar die woning heeft begeven en
- een raam van de woning heeft verbroken en
- het kozijn heeft geforceerd
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak B
op 24 april 2024 te Amsterdam, een elektrische fiets (fatbike), voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Zaak C
1
op 22 februari 2024 te Aalsmeer, in een woning aan [adres] , een telefoon en een portemonnee met inhoud en sieraden, die aan [benadeelde partij] en/of [benadeelde partij] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om ze zich wederrechtelijk toe te eigenen terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
2
op 25 februari 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, in een woning aan het [adres] , horloges en sieraden en zonnebrillen en flessen alcohol en een accuboor, die aan [benadeelde partij] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
3
op 9 maart 2024 te Amsterdam, in een woning aan [adres] , een tablet en sieraden en gulden munten, die aan [benadeelde partij] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Zaak D
1
op 2 mei 2023 te Amsterdam, in een woning, te weten [adres] , een Playstation 5, een laptop en sieraden, die aan [benadeelde partij] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om ze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
2
op 4 augustus 2023 te Amsterdam, in een woning, te weten de [adres] , bestek en sieraden, die aan [benadeelde partij] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om ze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Zaak E
in de periode van 27 oktober 2023 tot en met 28 oktober 2023 te Diemen, in een woning, te weten op de [adres] , sieraden en een paspoort (ten name van [benadeelde partij] ) en een geldbedrag (400,- euro) en levensmiddelen, die aan [benadeelde partij] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om ze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Zaak F
op 8 november 2024 te Amsterdam, levensmiddelen, die aan winkelbedrijf Albert Heijn toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om ze zich wederrechtelijk toe te eigenen.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Daarnaast zou eventueel een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf onder de algemene en bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het reclasseringsadvies kunnen worden opgelegd. Een lange gevangenisstraf zal gevolgen hebben voor het al dan niet kunnen behouden van zijn woning.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks strafbare feiten. Zo heeft hij zich in een periode van anderhalf jaar schuldig gemaakt aan negen vermogensdelicten, te weten zes voltooide woninginbraken (waarvan één in vereniging), een poging daartoe (eveneens in vereniging), een opzetheling en een winkeldiefstal.
De gepleegde woninginbraken zijn brutaal en ingrijpend voor de aangevers, zoals ook blijkt uit de slachtofferverklaringen die ter zitting zijn voorgedragen en de verklaringen die al voor de zitting in het dossier waren gevoegd. Verdachte heeft met zijn daden veel schade toegebracht aan de woningen van de aangevers. Dit betreft bijvoorbeeld schade veroorzaakt door stenen en voorwerpen die door de ruiten zijn gegooid, alsmede kapotte kozijnen door het met breekijzers en koevoeten zich toegang te verschaffen tot een woning. De aangevers hebben niet alleen materiële schade van de inbraken, maar moeten ook leven met de emotionele gevolgen die een inbraak veroorzaakt. Zo blijkt uit de aangiftes en slachtofferverklaringen dat de aangevers niet meer tot rust komen in huis, moeite hebben met slapen of zelfs (tijdelijk) niet meer thuis durven te slapen. Verder moeten de aangevers leven zonder de spullen die voor hen veel emotionele waarde hebben.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan opzetheling. Dit betekent dat verdachte heeft bijgedragen aan het bevorderen van diefstallen van waardevolle goederen. Verdachte lijkt zich niet te beseffen dat hij andere keuzes moet maken. Verdachte is doorgegaan met het plegen van strafbare feiten, ook na meerdere schorsingen uit de voorlopige hechtenis. Verdachte heeft zich negentien dagen voor de inhoudelijke behandeling nog schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal in de Albert Heijn. Verdachte heeft alleen dit feit bekend en heeft zich ten aanzien van alle overige feiten op zijn zwijgrecht beroepen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden.
Voor soortgelijke feiten worden doorgaans in de rechtspraak forse gevangenisstraffen opgelegd die kunnen oplopen tot enkele jaren. Volgens de landelijke oriëntatiepunten kunnen voor woninginbraken met veelvuldige recidive per feit zeven maanden gevangenisstraf opgelegd. De rechtbank neemt dit als uitgangspunt bij de straftoemeting.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 11 november 2024. In het reclasseringsrapport van 1 september 2024 komt naar voren dat de reclassering, gelet op de ontkennende proceshouding van verdachte, niet goed kan inschatten wat verdachte op dit moment beweegt om strafbare feiten te plegen. Verdachte staat onder bewind, maar leek eerder wel rond te komen van zijn leefgeld. De reclassering ziet risico’s op het gebied van zijn sociale netwerk en zijn psychosociaal functioneren. Verdachte heeft momenteel een zelfstandige woning vanuit HVO Querido. Zijn begeleider vanuit HVO Querido en de reclassering krijgen weinig zicht op de keuzes die verdachte maakt. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
De rechtbank neemt het advies van de reclassering niet over.
Het rapport geeft geen aanleiding tot een voorwaardelijke straf om zo verdachte te kunnen begeleiden. Verdachte ontkent de huidige tenlastegelegde feiten en uit het rapport blijkt dat verdachte de hulpverlening weinig inzicht geeft in zijn keuzes. De rechtbank zal om die reden alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank legt op een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.Vorderingen benadeelde partijen

Vordering van [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 550,00 aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2024
,alsmede € 750,00 aan proceskosten.
Vordering van [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 1.606,42 aan vergoeding van materiële schade en € 350,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2023.
Vordering van [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 500,00 aan vergoeding van materiële schade en € 250,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2023.
9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [benadeelde partij] ten aanzien van de materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat onduidelijk is wat gevorderd wordt. De immateriële schadevergoeding kan worden toegewezen tot het bedrag van € 350,00 euro. Hierbij is de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [benadeelde partij] goed is onderbouwd en kan worden toegewezen. Ook hierbij is de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De vordering van [benadeelde partij] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [benadeelde partij] voor een deel niet voldoende onderbouwd is. Over het eigen risico en de proceskosten zijn geen opmerkingen. De immateriële schadevergoeding is niet (voldoende) onderbouwd en dus is het primaire standpunt dat de vordering terzake die schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair wordt verzocht de vordering te matigen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [benadeelde partij] kan worden toegewezen. De vordering van [benadeelde partij] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens de bepleite vrijspraak.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vordering van [benadeelde partij]
De rechtbank stelt voorop dat de vordering van de benadeelde partij voor zover deze ziet op de materiële posten onnavolgbaar is, mede gelet op de ter terechtzitting gedane wijziging en de daarop gegeven toelichting . Onduidelijk is wat de waarde van de verschillende goederen is en wat vergoed is. Van de gevorderde materiële posten wijst de rechtbank slechts het bedrag toe dat ziet op het gevorderde – en niet betwiste – betaalde eigen risico ten behoeve van haar inboedelverzekering ter hoogte van € 100,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 9 maart 2024.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak C, onder 3, bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer.
De hoogte van de vordering tot vergoeding van immateriële schade is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden dat de benadeelde partij haar veiligheid en geborgenheid in haar eigen woning mist en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 750,00.
In totaal zal de rechtbank in hoofdsom dus € 850,00 toewijzen. De rechtbank zal over dat bedrag proceskosten toewijzen conform het gangbare liquidatietarief, aangezien de benadeelde partij geen concrete feiten en omstandigheden heeft aangedragen die afwijking daarvan rechtvaardigen. De rechtbank kent één punt toe voor het opstellen van het verzoek tot schadevergoeding en één punt voor de behandeling ter zitting. Bij deze twee punten hoort een bedrag van in totaal € 270,00.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van [benadeelde partij]
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak D, onder 1, bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 2 mei 2023.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Vordering van [benadeelde partij]
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij] en [benadeelde partij] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemden, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 36f (oud), 45, 57, 310, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Zaak B
opzetheling.
Zaak C, feit 1 en 3, zaak D, feit 1 en 2, en zaak E:
telkens: diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Zaak C, feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Zaak F
diefstal.
Ten aanzien van zaak A, zaak B, zaak C, zaak D, zaak E en zaak F:
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
achttien (18) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Vorderingen benadeelde partij
[benadeelde partij]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 100,00 (honderd euro) aan vergoeding van materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 9 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 270,00 (tweehonderdzeventig euro).
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 850,00 (achthonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 9 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 17 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
[benadeelde partij]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 1.606,42 (duizendzeshonderd en zes euro en tweeënveertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 350,00 (driehonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 25 februari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 1.956,42 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 25 februari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 29 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
[benadeelde partij]
Verklaart [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. J.M. van Hall en A.L. op 't Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. van den Berg griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 december 2024.