ECLI:NL:RBAMS:2024:7949

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
C/13/746813 / HA ZA 24-169
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële ontbinding van aannemingsovereenkomst en ongedaanmakingsverbintenis in civiele zaak

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, heeft eiser, eigenaar van een appartement, een aannemer ingeschakeld voor verbouwingswerkzaamheden. De overeenkomst tussen partijen is niet schriftelijk vastgelegd, maar er zijn wel prijsopgaven en e-mailconversaties geweest. Eiser heeft in totaal € 435.725,85 aan de aannemer betaald, maar de werkzaamheden zijn niet tijdig en niet volledig uitgevoerd. Eiser heeft de aannemer gesommeerd om de werkzaamheden af te ronden, maar de aannemer heeft hieraan niet voldaan. Eiser heeft vervolgens de overeenkomst gedeeltelijk ontbonden en vordert terugbetaling van een bedrag van € 216.697,12 voor niet uitgevoerde werkzaamheden en materialen. De aannemer betwist dat hij tekortgeschoten is en stelt dat eiser de overeenkomst niet rechtsgeldig heeft ontbonden. De rechtbank oordeelt dat de aannemer in verzuim is geraakt en dat de ontbinding van de overeenkomst terecht is. Eiser heeft recht op terugbetaling van een bedrag van € 101.892,18, plus wettelijke rente en bijkomende kosten. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser toe en veroordeelt de aannemer tot betaling van de gevorderde bedragen, inclusief proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/746813 / HA ZA 24-169
Vonnis van 18 december 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij (hierna:
[eiser]),
advocaat: mr. S.A.A. Labee,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij (hierna:
[gedaagde]),
advocaat: mr. M.J. Koning.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 12 juni 2024,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 7 augustus 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 november 2024 en de daarin genoemde stukken,
- de mededeling van partijen op de rol van 20 november 2024 dat zij geen regeling hebben bereikt en dat zij vonnis vragen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is sinds 2017 eigenaar van het appartement aan de [adres] (hierna: het
appartement). [eiser] heeft in 2021 het plan opgevat om het appartement te laten verbouwen. Hij heeft onder andere een interieurarchitect ingeschakeld en is daarna, in augustus 2021, in contact gekomen met [gedaagde] als beoogd aannemer. [gedaagde] handelt beroeps- en bedrijfsmatig, onder meer onder de naam [handelsnaam] . Partijen hebben met elkaar gesproken en ook per whatsapp informatie uitgewisseld over de wensen van [eiser] .
2.2.
Op 21 en 22 september 2021 heeft [gedaagde] , op basis van op dat moment kenbaar gemaakte wensen van [eiser] , per e-mail een prijsopgave aan [eiser] gestuurd met een totaalbedrag van € 214.864,63 (inclusief btw). Op basis van die prijsopgave heeft [eiser] aan [gedaagde] opdracht verstrekt. [gedaagde] heeft in november 2021 een conceptcontract aan [eiser] gestuurd; dat stuk is door partijen niet ondertekend.
2.3.
[gedaagde] is op 5 november 2021 met de verbouwingswerkzaamheden gestart. Daarna zijn er nieuwe werkzaamheden en materiaalkeuzes bijgekomen.
2.4.
[eiser] hield gedurende de verbouwing de voortgang van het werk bij in een Excel-bestand (hierna: de
Excel-werklijst). [eiser] deelde de Excel-werklijst als “levend document” steeds met zijn interieurarchitect en [gedaagde] . In de Excel-werklijst maakte [eiser] ook zijn keuzes kenbaar, zoals de kleur van verf. De Excel-werklijst bevatte ook enkele werkzaamheden waarvoor derden verantwoordelijk waren. [gedaagde] heeft gedurende de verbouwing werkzaamheden op de Excel-werklijst groen, rood of geel gekleurd. Voor [gedaagde] betekende groen dat het af is, rood dat hij dat niet doet en geel dat hij het misschien doet of ermee bezig is.
2.5.
Partijen hielden de kosten van het werk bij in een apart Excel-bestand (hierna: de
Excel-prijslijst) waarin onder ander per werkzaamheid de kosten zijn gespecificeerd. In een versie van 18 oktober 2022 van de Excel-prijslijst tellen de kosten op tot een totaalbedrag van € 410.983,29 (inclusief btw).
2.6.
Op 23 en 24 oktober 2022 hebben partijen een e-mailconversatie gehad om tot afspraken over een afronding van de verbouwing en de betalingen te komen. Op 23 oktober 2022 heeft [eiser] onder meer geschreven:
“If the work is not completed on time, you pay my accommodation costs of €200 per calender night”. De reactie op dit punt van [gedaagde] was:
“We agreed on the costs of staying elsewhere, only if all the commitments are being respected”.
Op 24 oktober 2022 heeft [eiser] vervolgens het volgende in zwart geschreven en heeft [gedaagde] in rood telkens daaronder gereageerd:
‘We are in agreement, with a few comments just for clarity:
Committed completion date is 21-Nov-22 subject to extension where any delay is caused by the client through non decision or delinquent payments or other factors outside of reasonable control
Agree
Weekly payments will be made each Friday on the basis that the agreed weekly plan is met, or replanned and agreed in the daily meetings
Agree
Weekly payment is €28.161,99 (inc tax) minus €16.160,20 (paid today) divided by 4 weeks = € 3.000,00 per week
Not agreed, there is Euro 12.000,- already after completion project, Euro 7.261,- also should be invoiced already, I did the work for these amounts of money.
Euro 12.000,- left, when tomorrow the heatpump etc are in, this week invoice should be Euro 13.500,- incl. tax. Then next week the remaining. I also want an open discussion about the money, so everybody is happy. Let’s go over this in our call at 17.00
Agreement of penalty cost of € 200 for each calender day past committed completion date to be paid by [handelsnaam]
Only when everybody is in line, no changes, etc. We will pay the costs, or arrange housing.
(…)
If you’re OK with these clarifications, I’ll send payment for invoice [fact.nr. 2] immediately.’
2.7.
[gedaagde] heeft tot medio januari 2023 facturen aan [eiser] gestuurd. Deze zijn steeds door [eiser] voldaan. De laatste factuur ( [fact.nr. 1] ) van 12 januari 2023 is op 20 januari 2023 betaald door [eiser] . In totaal heeft [eiser] € 435.725,85 aan [gedaagde] betaald.
2.8.
Eind januari 2023 of per 1 februari 2023 is [eiser] weer in het appartement gaan wonen. Op dat moment was de verbouwing nog niet af.
2.9.
Bij brief van 22 februari 2023 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] gesommeerd uiterlijk op 17 maart 2023 alle overeengekomen werkzaamheden volledig af te ronden. In reactie hierop heeft [gedaagde] per e-mail van 28 februari 2023 aangekondigd de week erna een inhoudelijke betwisting te zullen sturen.
2.10.
Met diverse e-mailberichten in februari en maart 2023, met bijgevoegde foto’s, heeft [eiser] [gedaagde] gewezen op verschillende gebreken. [gedaagde] heeft toen enkele (herstel)werkzaamheden uitgevoerd.
2.11.
Bij brief van 24 maart 2023 heeft de advocaat van [eiser] aan [gedaagde] het volgende geschreven:
‘(…) Inmiddels is de termijn uit mijn brief van d.d. 22 februari jl. ruimschoots verstreken en is er nog steeds werk dat niet is afgerond, bestaan er nog steeds gebreken welke niet zijn hersteld en wordt door cliënt betaalde apparatuur niet geleverd. Ook de door u aangekondigde inhoudelijke betwisting heb ik nog niet mogen ontvangen.
Cliënt heeft de gebreken wederom bij u onder de aandacht gebracht, doch bent u niet tot herstel overgegaan. Ik bied u namens cliënt nog eenmalig een termijn van zeven dagen na heden om de gebreken te herstellen. Het betreft de volgende gebreken waarvan cliënt u dus reeds van op de hoogte heeft gesteld (zie bijgevoegde e-mails).
(…)
Daarnaast blijft u in gebreke met het leveren van door cliënt betaalde apparatuur. (…) namens cliënt geef ik u eveneens een termijn van zeven dagen na heden om deze apparatuur bij cliënt te leveren: (…)’
2.12.
Vervolgens heeft nog enige correspondentie tussen partijen plaatsgevonden en heeft [gedaagde] nog enkele (herstel)werkzaamheden uitgevoerd.
2.13.
Op 17 november 2023 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] gesommeerd om alle restantwerkzaamheden binnen zeven dagen af te ronden.
2.14.
Op 15 december 2023 heeft de advocaat van [eiser] per brief en e-mail aan [gedaagde] geschreven dat [eiser] de overeenkomst tussen partijen partieel ontbindt. De ontbinding betreft de (herstel)werkzaamheden en het leveren van materialen, voor zover nog niet verricht en geleverd. Daarbij heeft [eiser] [gedaagde] gesommeerd tot betaling van in totaal € 216.697,12.
2.15.
Op 5 januari en 19 januari 2024 heeft [eiser] na daartoe strekkend verlof van de voorzieningenrechter conservatoir beslag laten leggen ten laste van [gedaagde] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - na eisvermindering ter zitting - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van:
I € 202.822,47 met wettelijke rente vanaf 21 december 2023,
II € 2.965 aan beslagkosten,
III € 2.821,78 aan buitengerechtelijke incassokosten,
IV de proceskosten met wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis.
3.2.
Kort gezegd legt [eiser] het volgende aan zijn vordering ten grondslag. In de e-mailconversatie van 23 en 24 oktober 2022 is afgesproken dat uiterlijk 21 november 2022 het werk is afgerond en dat bij overschrijding daarvan [gedaagde] per dag een boete van € 200 betaalt. [gedaagde] is tekortgeschoten in de tijdige uitvoering van het werk en de levering van materialen, waardoor hij per 21 november 2022 in verzuim is geraakt. [eiser] heeft de overeenkomst gedeeltelijk ontbonden. Bij wijze van ongedaanmakingsverbintenis moet [gedaagde] het reeds door [eiser] betaalde bedrag voor niet uitgevoerde restant- en herstelwerkzaamheden en de niet geleverde materialen aan [eiser] terugbetalen. De hoofdsom onder I is (inclusief btw) opgebouwd uit:
restant- en herstelwerkzaamheden, geoffreerd door AB Construction te Amsterdam op basis van de Excel-lijsten
€ 30.782,40
niet geleverde materialen
€ 94.640,07
nakoming van de boete over de periode van verzuim (21 november 2022) tot aan de partiële ontbinding (15 december 2023)
€ 77.400
totaal
€ 202.822,47
3.3.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiser] de overeenkomst niet rechtsgeldig heeft ontbonden. [gedaagde] betwist dat hij is tekortgeschoten en dat een fatale oplevertermijn met daaraan gekoppelde boete is overeengekomen. [eiser] heeft constant de opdracht gewijzigd en bijgesteld waardoor de opdracht en aanneemsom steeds groter werden. Op 23 en 24 oktober 2022 hebben partijen geprobeerd overeenstemming te bereiken over de nog te verrichten prestaties, zowel qua inhoud als qua moment van uitvoering, maar dit lukte niet. Partijen bereikten geen overeenstemming over de financiële afspraken en – aangezien het financiële deel van wezenlijk belang was – dus ook niet over de rest. [eiser] hield zich bovendien zelf niet aan de betaalafspraken.
Als de overeenkomst wel rechtsgeldig is ontbonden, betwist [gedaagde] de kosten van de door [eiser] begrote restant- en herstelwerkzaamheden en materiaalleveringen. Ten tijde van de ontbinding was bovendien een gedeelte van reeds uitgevoerde werkzaamheden en leveringen nog niet door [gedaagde] gefactureerd. [gedaagde] heeft daarom in deze procedure een specificatie van werkzaamheden en materiaalkosten overgelegd met een totaalbedrag van € 488.828,86. [gedaagde] heeft dus per saldo nog € 53.103,01 te vorderen van [eiser] . [gedaagde] beroept zich met deze tegenvordering op verrekening voor zover hij enig bedrag aan [eiser] zou zijn verschuldigd.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen met een veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn het eens dat zij eind 2021 afspraken hebben gemaakt over de verbouwing door [gedaagde] tegen betaling door [eiser] . Ook zijn zij het eens dat zij daarmee een aanneemovereenkomst zijn aangegaan in de zin van artikel 7:750 Burgerlijk Wetboek (BW). De afspraken tussen partijen zijn niet vastgelegd in een ondertekend schriftelijk contract.
Ontbinding van de aanneemovereenkomst
4.2.
Tussen partijen is in geschil of [eiser] de aanneemovereenkomst rechtsgeldig partieel heeft ontbonden. Voor een geslaagd beroep op ontbinding is vereist dat de andere partij tekort is geschoten in zijn verplichtingen en dat die andere partij in verzuim is (tenzij nakoming onmogelijk is). Dat volgt uit artikel 6:265 lid 1 BW. Beoordeeld moet dus eerst worden of van een tekortkoming van [gedaagde] sprake is geweest.
4.3.
[eiser] stelt dat [gedaagde] het werk niet heeft opgeleverd, terwijl partijen 21 november 2022 als fatale oplevertermijn hadden afgesproken. Verder stelt [eiser] dat hij [gedaagde] nadien ook nog meerdere keren heeft gesommeerd om de resterende werkzaamheden uit te voeren en om gebrekkige werkzaamheden te herstellen. Aan die sommaties heeft [gedaagde] evenmin voldaan, aldus [eiser] . [gedaagde] betwist dat hij een fatale oplevertermijn heeft overschreden.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat partijen 21 november 2022 als uiterste opleverdatum zijn overeengekomen. Daartoe is het volgende redengevend. Uit de e-mailwisseling van 23 en 24 oktober 2022 volgt dat partijen hebben geprobeerd tot afspraken te komen over meerdere onderwerpen: de voortgang en oplevering van het werk, de betalingen en de kosten die [eiser] maakte voor zijn verblijf elders. [gedaagde] heeft gemotiveerd naar voren gebracht – hetgeen door [eiser] onvoldoende is weersproken – dat al die onderwerpen aan elkaar waren gekoppeld. Uit de reactie van [gedaagde] in zijn e-mail van 24 oktober 2022 blijkt dat tussen partijen nog geen overeenstemming bestond over de betalingen. Vanwege de samenhang met de andere onderwerpen moesten partijen het in dit geval eens zijn over alle onderwerpen om van overeenstemming te kunnen spreken. Niet is komen vast te staan dat dergelijke overeenstemming is bereikt. In zijn e-mail van 24 oktober 2022 schrijft [gedaagde] dat ze de kwestie van de betalingen later die dag nog telefonisch zullen bespreken. Of dat gesprek heeft plaatsgevonden en of daarin alsnog overeenstemming over alle onderdelen is bereikt, is niet duidelijk geworden. Partijen hebben desgevraagd op de zitting verklaard zich niet meer te kunnen herinneren of zij dat gesprek hebben gevoerd en wat daarvan de uitkomst was. Nu niet is komen vast te staan dat 21 november 2022 als opleverdatum is afgesproken, was [gedaagde] niet verplicht om het werk uiterlijk op die datum op te leveren. Dat het werk toen nog niet af was, is dus geen tekortkoming van [gedaagde] .
4.5.
Het voorgaande neemt niet weg dat, ook bij het ontbreken van een uiterste opleverdatum, van een redelijk handelend en redelijk bekwaam aannemer mag worden verwacht dat hij zijn werkzaamheden met voldoende voortvarendheid uitvoert en zonder onnodige vertraging tot afronding van het werk komt. In die verplichting is [gedaagde] tekortgeschoten. Daartoe is het volgende van belang.
4.6.
Eind oktober 2022 waren de verbouwingswerkzaamheden al vergevorderd. Hoewel niet is komen vast te staan dat over de in de e-mails van 23 en 24 oktober 2022 genoemde datum van 21 november 2022 overeenstemming bestond als uiterste opleverdatum, mocht [eiser] wel verwachten dat de werkzaamheden in elk geval binnen afzienbare termijn na die datum zouden worden afgerond. Dat betekent dat van [gedaagde] mocht worden verwacht dat hij begin 2023 het werk zou afronden. Dat is niet gebeurd. Voor zover [gedaagde] heeft aangevoerd dat de afronding van het werk mede afhankelijk was van keuzes die [eiser] nog moest maken, verwerpt de rechtbank dat standpunt bij gebrek aan concretisering. [gedaagde] heeft namelijk niet duidelijk gemaakt welke keuzes [eiser] na november 2022 nog moest maken. Voor zover [gedaagde] zich erop heeft beroepen dat hij in 2023 zijn verplichtingen heeft opgeschort omdat [eiser] niet aan zijn betalingsverplichtingen voldeed, kan dat beroep evenmin slagen. [eiser] heeft steeds alle facturen betaald. De laatste factuur die [gedaagde] aan [eiser] heeft gestuurd, was van 12 januari 2023 en die is op 20 januari 2023 door [eiser] betaald. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] daarna nog kosten in rekening heeft gebracht aan [eiser] .
4.7.
Op 22 februari 2023 is [gedaagde] gesommeerd om uiterlijk op 17 maart 2023 alle overeengekomen werkzaamheden volledig af te ronden. Op 17 maart 2023 was het werk echter niet af. Daarmee is [gedaagde] op 17 maart 2023 in verzuim geraakt. Ook aan de (herhaalde) sommaties van 24 maart 2023 en 17 november 2023 om alsnog tot afronding van het werk te komen, heeft [gedaagde] niet voldaan.
4.8.
Het voorgaande betekent dat [eiser] op 15 december 2023 terecht de overeenkomst partieel heeft ontbonden.
De gevolgen van de partiële ontbinding
4.9.
Als gevolg van de ontbinding zijn partijen bevrijd van hun verbintenissen uit het ontbonden deel van de aanneemovereenkomst, terwijl voor de prestaties van dat ontbonden deel die al zijn verricht ongedaanmakingsverbintenissen ontstaan. Als het gaat om een prestatie die naar haar aard niet ongedaan kan worden gemaakt, is de ontvanger van die prestatie een waardevergoeding verschuldigd aan de andere partij (artikelen 6:271 en 6:272 BW). De partiële ontbinding treft hier de werkzaamheden die niet (volledig) of gebrekkig zijn uitgevoerd en de materialen die niet zijn geleverd. Dit betekent dat [eiser] , voor zover hij heeft betaald voor werkzaamheden die niet (volledig) zijn verricht en materialen die niet zijn geleverd, recht heeft op terugbetaling daarvan. Voor zover [eiser] heeft betaald voor werkzaamheden die gebrekkig zijn uitgevoerd, is de waardevergoeding daarvan beperkt tot de waarde die de prestatie voor [eiser] op het tijdstip van ontvangst in de gegeven omstandigheden voor hem werkelijk heeft gehad. Om die subjectieve waarde vast te stellen is het gebruikelijk om de economische waarde van de werkzaamheden volgens de contractprijs te verminderen met de noodzakelijke herstelkosten.
4.10.
Hierna zullen – in het kader van het bepalen van de omvang van de ongedaanmakings- en waardevergoedingsverbintenis waarop [eiser] aanspraak kan maken – de door [eiser] opgevoerde posten worden beoordeeld. [eiser] heeft die posten gespecificeerd met de door hem overgelegde producties 18 en 19. De posten zijn verdeeld in twee categorieën: 1. materialen die niet zijn geleverd (en soms ook niet geïnstalleerd) (productie 19) en 2. niet (volledig) of niet goed uitgevoerd werk (productie 18). Nadat [gedaagde] bij antwoord een deel van de posten heeft betwist, heeft [eiser] een nadere toelichting gegeven op zitting. [gedaagde] heeft ter zitting op zijn beurt daarop gereageerd. Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank, anders dan [gedaagde] heeft verzocht, geen aanleiding om [gedaagde] gelegenheid te geven om bij akte nader te reageren op de toelichting op zitting van [eiser] . Er zijn op zitting geen nieuwe posten door [eiser] naar voren gebracht; slechts een korte toelichting per post was nieuw. Gebleken is dat [gedaagde] hier adequaat op heeft kunnen reageren. Het is bovendien niet aan [gedaagde] om het tegendeel te bewijzen. Waar de onderbouwing van [eiser] onvoldoende is, draagt [eiser] het risico op een afwijzing. [eiser] beroept zich immers op de rechtsgevolgen van een partiële ontbinding.
Niet geleverde en geïnstalleerde materialen
4.11.
[gedaagde] heeft van de materialen, die zijn genoemd in het hierna opgenomen overzicht, erkend dat deze niet zijn geleverd. Ook staat vast dat de kosten voor die materialen aan [eiser] in rekening zijn gebracht en door [eiser] aan [gedaagde] zijn betaald. De ongedaanmakingsverbintenis leidt er dan toe dat [gedaagde] de volgende materiaalkosten aan [eiser] moet terugbetalen:
Materialen
Erkende materiaalkosten (inclusief btw)
Gietvloer
€ 703,01
Doucheset
€ 2.143,12
Meester Smeets badkameraccessoires
€ 8.507,99
Elektrische heaters
€ 2.452
Dubbele deur balkon 2e verdieping
€ 2.999,99
Cinewall
€ 3.804,36
Badkamer- en toiletkasten
€ 3.251,05
Kast bij openhaard
€ 2.366,05
Stalen balken dakterras
€ 3.938,55
Harmonicadeuren
€ 16.917,99
Trapbekleding
€ 1.109,57
Doucheglas
€ 2.299
Gira (intercom)
€ 4.092,85
Totaal erkend
€ 54.585,53
4.12.
Van de volgende materiaalkosten heeft [gedaagde] betwist dat op hem een verplichting tot terugbetaling rust:
Materialen
Betwiste materiaalkosten (inclusief btw)
Siemens keukenapparatuur
€ 9.086,52
Neolith keukenblad
€ 5.067,98
Dowsing and Reynolds schakelapparatuur
€ 2.565,32
Quooker
€ 2.240,32
Keuken na aftrek van wat nog niet is betaald
€ 9.550,46
Ventilatie
€ 3.037,10
Weijntjes (intern mechanisme voor deuren)
€ 1.303,66
Binnendeuren
€ 3.638,42
Balkonwand
€ 984,94
Balustrades
€ 2.154,73
Ornamenten aircomuur
€ 425,10
Totaal betwist
€ 40.054,55
4.13.
De posten Siemens keukenapparatuur, Neolith keukenblad, Quooker en ‘Keuken na aftrek van wat nog niet is betaald’ kunnen gezamenlijk worden beoordeeld. Van deze materialen staat vast dat deze niet zijn geleverd, terwijl [eiser] daarvoor wel (bij elkaar opgeteld) € 25.945,28 heeft betaald. Dat betekent dat [eiser] recht heeft op terugbetaling daarvan. Hetgeen [gedaagde] hiertegen heeft aangevoerd, namelijk dat [eiser] had laten weten de volledige koopsom voor de keuken niet te kunnen financieren, snijdt geen hout, reeds omdat niet is komen vast te staan dat [eiser] dat heeft gezegd.
4.14.
Van de Binnendeuren staat vast dat deze niet zijn geleverd. [gedaagde] heeft hierover aangevoerd dat levering daarvan niet tot het overeengekomen werk behoort en dat [eiser] hiervoor niet heeft betaald. In reactie hierop heeft [eiser] , onder verwijzing naar de Excel-prijslijst van 18 oktober 2022, gesteld dat dit wel tot opdracht behoorde. De rechtbank constateert dat de binnendeuren (
interior doors) op die Excel-prijslijst staan voor een bedrag van € 3.638,42. Daarmee is voldoende onderbouwd dat die binnendeuren tot de opdracht behoorden. Aangezien [eiser] meer heeft betaald aan [gedaagde] dan het totaalbedrag op de Excel-prijslijst van 18 oktober 2022 kan ervan uit worden gegaan dat [eiser] ook heeft betaald voor de binnendeuren. Deze post is dus toewijsbaar.
4.15.
Bij de resterende posten is telkens in geschil of het betreffende materiaal is geleverd (en waar nodig ook geïnstalleerd) of niet.
4.16.
Over de post Dowsing and Reynolds schakelapparatuur heeft [gedaagde] bij antwoord aangevoerd dat hij deze apparatuur heeft geleverd en gemonteerd, met bijvoeging van foto’s waarop schakelapparatuur te zien is. Gelet op deze betwisting heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat de betreffende materialen niet zijn geleverd en gemonteerd. [eiser] heeft zijn standpunt ook niet gestaafd met bijvoorbeeld foto’s van de situatie in zijn appartement ten tijde van de ontbinding in november 2023. Deze post is dus niet toewijsbaar.
4.17.
Bij de post Ventilatie is onweersproken dat deze post betrekking heeft op materialen voor de ventilatie in badkamers, toilet, washok en keuken, zoals de vochtsensoren en de afstandsbediening om de ventilatie mee te bedienen. [gedaagde] heeft met de enkele overlegging van een foto van een nog te installeren ventilatiebuis op de vloer van het appartement van [eiser] , onvoldoende betwist dat de door [eiser] bedoelde materialen ten behoeve van het ventilatiesysteem niet zijn geleverd. Deze post van € 3.037,10 is dus toewijsbaar.
4.18.
Over de post Weijntjes (intern deurmechanisme) heeft [eiser] gesteld dat de materialen voor de interne deurmechanismes nooit zijn geleverd. Volgens [gedaagde] heeft hij dit wel geïnstalleerd. [gedaagde] heeft erop gewezen dat hij ten behoeve van de schuifdeuren een deursysteem heeft ingebouwd in de wanden en dat het schuifsysteem al is aangebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] hiermee onvoldoende betwist dat de interne deurmechanismes zijn geleverd. Een dergelijk deurmechanisme is niet hetzelfde als het deursysteem. Vast staat dat de binnendeuren zelf niet zijn geleverd, zodat niet voor de hand ligt dat het specifiek voor die deuren bedoelde interne deurmechanisme wel is geïnstalleerd. Deze post is dus toewijsbaar.
4.19.
Over de post Balkonwand heeft [gedaagde] bij antwoord aangevoerd dat hij niet weet wat daarmee precies is bedoeld en dat daarvoor niet is betaald. Op de zitting heeft [gedaagde] daaraan toegevoegd dat hij geen balkonwanden zou doen. In reactie hierop heeft [eiser] op de zitting verduidelijkt dat hiermee zijn bedoeld de beoogde scheidswanden aan weerszijden van het balkon aan de achterzijde. Daarbij heeft [eiser] verwezen naar de door hem als productie 21 overgelegde Excel-werklijst van 13 oktober 2022. De rechtbank stelt vast dat op die werklijst ‘Balcony back L3 – Side walls’ zijn genoemd. Ook op de Excel-prijslijst van 18 oktober 2022 zijn de scheidingswanden opgenomen (voor een bedrag van € 984,94). Daarmee heeft [eiser] voldoende onderbouwd dat de scheidingswanden tot de opdracht behoorden en dat daarvoor ook is betaald. Niet ter discussie is dat de scheidswanden niet zijn geleverd. Deze post is dus toewijsbaar.
4.20.
Van de post Balustrade heeft [gedaagde] bij antwoord een foto overgelegd waarop een aangebrachte balustrade zichtbaar is. [eiser] heeft op de zitting gesteld dat slechts een deel van de balustrade is voltooid. [gedaagde] heeft dat op de zitting betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat de balustrade niet is voltooid. [eiser] heeft zijn standpunt ook niet gestaafd met bijvoorbeeld foto’s van de situatie in zijn appartement ten tijde van de ontbinding in november 2023. Deze post moet dus worden afgewezen.
4.21.
Van de post Ornamenten aircomuur heeft [gedaagde] onder verwijzing naar beeldmateriaal aangevoerd dat dat gedeeltelijk (voor 50%) is uitgevoerd. Dat heeft [eiser] vervolgens onvoldoende tegengesproken. Dit betekent dat deze post voor de helft toewijsbaar is, zijnde een bedrag van € 212,55.
4.22.
In totaal is tot zover bij wijze van vergoeding voor betaalde maar niet geleverde en/of geïnstalleerde materialen dus toewijsbaar:
€ 54.585,53
€ 25.945,28
€ 3.638,42
€ 3.037,10
€ 1.303,66
€ 984,94
€ 212,55 +
totaal € 89.707,48
Niet (volledig) of niet goed uitgevoerde werkzaamheden
4.23.
[eiser] heeft de volgende werkzaamheden als niet of ondeugdelijk uitgevoerd aangemerkt:
Werkzaamheden
Kosten (inclusief btw) voor manuren
Airconditioningprofielen
€ 598,95
Betegeling Frans balkon aan de voorkant
€ 1.633,50
Balkon slaapkamer 1
€ 786,50
Balkon slaapkamer 3
€ 2.541
Balkondeur herstel van slaapkamer 2
€ 2.783
Badkamers herstel en afwerking
€ 5.287,70
Vloerbedekking trap
€ 1.573
Herstel tegelwerk centrale badkamerwand
€ 1.210
Herstel open haard
€ 907,50
Elektrawerk
€ 3.273,05
Gietvloer dakterras
€ 1.210
Hijshaak
€ 1.452
Binnendeuren
€ 5.227,20
Ventilatie
€ 2.299
Totaal
€ 30.782,40
4.24.
[eiser] heeft de kosten van deze resterende en herstelwerkzaamheden laten offreren door een derde, te weten AB Construction in Amsterdam. Ter onderbouwing van het niet volledig of niet goed uitgevoerd zijn, heeft [eiser] foto’s overgelegd waarop plekken in het appartement te zien zijn waarvan de verbouwing nog niet is afgerond.
4.25.
De posten Airconditioningprofielen, Balkon slaapkamer 3, Elektrawerk en Ventilatie lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling. Van deze posten heeft [gedaagde] aangevoerd dat dit werk, anders dan [eiser] stelt, wel volledig (en correct) is gedaan. [eiser] heeft in de dagvaarding ter onderbouwing verwezen naar als productie bijgevoegde foto’s. Op de zitting is namens [eiser] verklaard dat de meeste van die foto’s zijn gemaakt in februari en maart 2023. De rechtbank overweegt dat niet de situatie in het voorjaar van 2023 bepalend is, maar de situatie ten tijde van de ontbinding in december 2023. Bovendien heeft [gedaagde] in de periode maart tot en met november 2023 nog enkele (herstel)werkzaamheden uitgevoerd. Niet gebleken is dat [eiser] in december 2023 de stand van het werk door een derde heeft laten opnemen of zelf met behulp van beeldmateriaal de situatie heeft vastgelegd. Nu er discussie is over de stand van dat werk, ligt het op de weg van [eiser] om voldoende te onderbouwen dat het door hem gestelde werk ten tijde van de ontbinding niet (volledig) was gedaan. Tegenover de betwisting van [gedaagde] heeft [eiser] dat voor de posten Airconditioningprofielen, Balkon slaapkamer 3, Elektrawerk en Ventilatie onvoldoende gedaan. Deze posten zijn dus niet toewijsbaar.
4.26.
Over de post Betegeling Frans balkon aan de voorkant heeft [gedaagde] bij antwoord aangevoerd dat dit niet tot het tussen partijen overeengekomen werk behoort. Op de zitting heeft [gedaagde] dat standpunt niet langer gehandhaafd. Hij heeft toen verklaard dat hij bij dat balkon tegels en staal zou vernieuwen, maar dat hij daaraan niet meer is toegekomen. Hiermee staat vast dat dat tegelwerk wel tot het opgedragen werk behoorde. Aangezien [gedaagde] niet heeft betwist dat [eiser] voor dit werk al had betaald, heeft [eiser] recht op terugbetaling. Het in verband hiermee gevorderde bedrag van € 1.633,50 is toewijsbaar.
4.27.
Over de post Balkon slaapkamer 1 (€ 786,50) heeft [gedaagde] bij antwoord aangevoerd dat hij niet weet wat hiermee wordt bedoeld. [eiser] heeft op de zitting nagelaten om deze post toe te lichten. Aangezien de rechtbank uit de dagvaarding ook niet kan opmaken wat er niet goed zou zijn aan dit deel van het werk, moet deze post worden afgewezen.
4.28.
De post Balkondeur herstel (slaapkamer 2) heeft volgens [eiser] betrekking op de installatie en de afwerking van de balkondeur. Niet in geschil is dat [gedaagde] deze balkondeur niet heeft geïnstalleerd en afgewerkt. Volgens [gedaagde] is met deze vordering echter sprake van een dubbeltelling, omdat [eiser] bij de niet geleverde materialen de kosten van deze balkondeur ook heeft gevorderd. Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat van een dubbeltelling geen sprake is. Bij de niet geleverde materialen gaat het om de kosten van de balkondeur zelf, terwijl het hier gaat om de kosten van installatie en afwerking van die deur. Dat betekent dat deze post van € 2.783,- toewijsbaar is.
4.29.
De post Badkamers herstel en afwerking heeft volgens [eiser] betrekking op gebrekkig tegelwerk, stuc- en verfwerk in de badkamers en toiletten dat moet worden hersteld, alsmede ontbrekend sanitair dat nog moet worden bevestigd. Bij antwoord heeft [gedaagde] deze post niet bestreden. Voor het eerst op de zitting heeft [gedaagde] verklaard zich af te vragen of de badkamers gebrekkig zijn uitgevoerd en zich op het standpunt gesteld dat dat zijns inziens niet het geval is. Gelet op de bij de dagvaarding gevoegde foto’s heeft [gedaagde] hiermee de gebrekkigheid van deze werkzaamheden onvoldoende gemotiveerd betwist. Uit zijn verklaring maakt de rechtbank ook op dat hij in 2023 op dit punt geen herstelwerkzaamheden heeft uitgevoerd. Dit leidt ertoe dat deze post (€ 5.287,70) toewijsbaar is.
4.30.
Van de post Vloerbedekking trap staat niet ter discussie dat deze vloerbedekking niet is aangebracht. [gedaagde] heeft tegen deze post ingebracht dat dit een dubbeltelling is met de post trapbekleding in de lijst van niet geleverde materialen. Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat van een dubbeltelling geen sprake is. Bij de niet geleverde materialen gaat het om de kosten van het materiaal voor de trapbekleding, terwijl het hier gaat om de arbeidskosten om de trapbekleding aan te brengen. Dat betekent dat deze post (€ 1.573,-) toewijsbaar is.
4.31.
Van de post Herstel tegelwerk centrale badkamerwand had [eiser] , gelet op het verweer van [gedaagde] , moeten toelichten hoe deze post zich verhoudt tot de eerdere post Badkamers herstel en afwerking. Nu [eiser] dat niet heeft gedaan, is de post Herstel tegelwerk centrale badkamerwand niet toewijsbaar.
4.32.
Over de post Herstel open haard heeft [gedaagde] verklaard geen open haard te hebben gebouwd. Het herstel heeft blijkens de op 23 maart 2023 verstuurde e-mail van [eiser] aan [gedaagde] echter geen betrekking op het bouwen van de open haard, maar op verfspetters door de schilders op de bestaande houten ombouw van de open haard. Nu niet in geschil is dat het schilderen van de plafonds en muren door (medewerkers van) [gedaagde] is uitgevoerd, komt deze post (€ 907,50) voor vergoeding in aanmerking.
4.33.
Van de post Gietvloer dakterras zijn partijen het eens dat dit deel van het werk niet is uitgevoerd. Van een dubbeltelling met de post gietvloer bij de niet geleverde materialen is, anders dan [gedaagde] meent, geen sprake. Het betreft hier niet de kosten van het materiaal, maar van de arbeidskosten om de gietvloer aan te brengen. Over die arbeidskosten heeft [gedaagde] op de zitting verder aangevoerd dat die arbeidskosten nog niet waren doorberekend aan [eiser] . Hier heeft [eiser] niet meer op gereageerd. De rechtbank kan daarmee niet vaststellen dat [eiser] voor die kosten al heeft betaald. Die kosten staan ook niet in de Excel-prijslijst van 18 oktober 2022. Deze post moet dus worden afgewezen.
4.34.
Over de post Hijshaak heeft [gedaagde] bij antwoord aangevoerd dat dit niet tot het tussen partijen overeengekomen werk behoort. Op de zitting heeft [gedaagde] verklaard dat de balk waar een hijshaak aan bevestigd kan worden, is aangebracht, overigens zonder dat daar kosten voor in rekening zijn gebracht. De hijshaak zelf is niet aangebracht, maar daar is ook nooit opdracht toe gegeven en daar is ook nooit iets voor betaald, aldus [gedaagde] . Tegenover deze betwisting van [gedaagde] had het op de weg van [eiser] gelegen om te onderbouwen dat de hijshaak tot het overeengekomen werk behoorde. Nu [eiser] dat niet heeft gedaan, is er geen grond voor toewijzing van deze post.
4.35.
Over de post Binnendeuren heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij niet begrijpt dat de arbeidskosten voor de installatie van de deuren zo hoog kan zijn. Daartoe heeft hij toegelicht dat het hele deursysteem al is ingebouwd, het hangsysteem al is aangebracht en de deuren er alleen nog maar in hoeven te worden gehangen. [gedaagde] acht het verder onbegrijpelijk dat de opgevoerde arbeidskosten twee keer zo hoog zouden zijn als de kosten van de deuren zelf. Bovendien zijn de arbeidskosten voor het ophangen van de deuren nog niet aan [eiser] in rekening gebracht, omdat deze nog niet bekend waren aangezien [eiser] nog moest beslissen voor welke deuren hij zou kiezen, aldus [gedaagde] . [eiser] heeft op deze op de zitting door [gedaagde] naar voren gebrachte argumenten niet gereageerd. Dat betekent dat niet kan worden vastgesteld dat [eiser] had betaald aan [gedaagde] voor de betreffende arbeidskosten. Ook de redelijkheid van de hoogte van de gevorderde arbeidskosten kan niet worden beoordeeld. Dat betekent dat deze post moet worden afgewezen.
4.36.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser] recht heeft op een waardevergoeding van in totaal € 12.184,70 voor enkele niet, niet volledig of niet goed uitgevoerde werkzaamheden.
Boete
4.37.
[eiser] vordert nakoming van € 77.400 uit een boeteclausule waarvan hij stelt dat die met de e-mailconversatie van 23 en 24 oktober 2022 is overeengekomen. [gedaagde] betwist dat sprake is geweest van wilsovereenstemming. Subsidiair betoogt hij dat de eventuele afspraak tussen partijen niet als een boetebeding is aan te merken, maar als vergoeding van tijdelijke verblijfkosten van [eiser] .
4.38.
De rechtbank overweegt dat het door partijen als ‘penalty cost’ aangeduide bedrag van € 200 per dag blijkens de e-mailconversatie samenhing met de beoogde datum van oplevering. Uit het hiervoor in 4.4 gegeven oordeel volgt dat niet is komen vast te staan partijen overeenstemming hebben bereikt over 21 november 2022 als uiterste datum van oplevering. Nu dat niet vast staat, is [gedaagde] met het verstrijken van die datum ook geen ‘penalty cost’ verschuldigd geworden.
Voor zover de e-mailwisseling tussen partijen redelijkerwijs zo zou moeten worden uitgelegd dat [gedaagde] een ‘penalty cost’ moet betalen na het verzuim van [gedaagde] per 17 maart 2023 om het werk begin 2023 met voldoende voortvarendheid tot een afronding te brengen, kan dat er evenmin toe leiden dat [gedaagde] een bedrag is verschuldigd. Uit de e-mailwisseling blijkt dat het bedrag van € 200 per dag uitdrukkelijk was bedoeld als vergoeding voor door [eiser] te maken kosten voor alternatieve huisvesting. Van dergelijke alternatieve huisvestingskosten was geen sprake meer nadat [eiser] eind januari 2023 of begin februari 2023 weer zijn intrek in het appartement had genomen.
4.39.
De conclusie is dat de door [eiser] gevorderde boete moet worden afgewezen.
Tegenvordering van [gedaagde]
4.40.
[gedaagde] doet een beroep op verrekening met een tegenvordering van € 53.103,01 die zou bestaan uit (andere dan in dit vonnis aan de orde gekomen) werkzaamheden waarvan hij stelt die te hebben verricht maar nog niet aan [eiser] te hebben gefactureerd. De gegrondheid van dit verrekeningsverweer is niet op eenvoudige wijze vast te stellen (zie artikel 6:136 BW) omdat de rechtbank op basis van de summiere stellingname van partijen niet kan vaststellen of [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht die hij eerder nog niet aan [eiser] in rekening had gebracht. Dat betekent dat de rechtbank dit verweer buiten beschouwing laat. Bovendien beroept [gedaagde] zich hiermee op betalingsverplichtingen van [eiser] die voortvloeien uit het niet-ontbonden deel van de overeenkomst, waarbij [eiser] en [gedaagde] zijn aan te merken als respectievelijk handelaar en consument. Die overeenkomst valt onder het toepassingsbereik van consumentenbeschermende bepalingen (bijvoorbeeld de informatieplichten uit afdeling 6.5.2B BW), waaraan de rechtbank ambtshalve moet toetsen. Voldoende gegevens om die ambtshalve toetsing te doen, ontbreken. Ook om deze reden is de gegrondheid van het verrekeningsverweer hier niet op eenvoudige wijze vast te stellen.
Conclusie
4.41.
De conclusie is dat [gedaagde] in hoofdsom een bedrag van € 101.892,18 aan [eiser] moet betalen. De daarover vanaf 21 december 2023 gevorderde wettelijke rente is als op de wet gegrond en onweersproken eveneens toewijsbaar.
Buitengerechtelijke incassokosten, beslagkosten en proceskosten
4.42.
[eiser] vordert daarnaast op grond van artikel 6:96 lid 2 BW een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten in dit geval niet van toepassing is, omdat de door [eiser] gevorderde hoofdsom niet is gebaseerd op één van de situaties waarin genoemd besluit van toepassing is. De rechtbank zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen van het Rapport BGK-integraal. Aan die eisen is voldaan. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is toewijsbaar tot het wettelijk tarief. Dat is in dit geval € 1.840,70.
4.43.
Vanwege de toewijsbaarheid van een deel van zijn vordering, heeft [eiser] recht op een vergoeding van de beslagkosten als bedoeld in artikel 706 Rv. De beslagkosten worden begroot op:
  • griffierecht rekest € 320,00
  • explootkosten € 858,00
  • salaris advocaat € 1.929,00
Nu niet meer kan worden toegewezen dan gevorderd, zal [gedaagde] worden veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 2.965,00 aan beslagkosten.
4.44.
[gedaagde] wordt als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
- griffierecht
2.306,00
- explootkosten dagvaarding
135,97
- salaris advocaat
3.858,00
(2 punten × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
6.477,97

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 101.892,18, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 21 december 2023 tot de dag van algehele betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 2.965,00 aan beslagkosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 1.840,70 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiser] van € 6.477,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, rechter, bijgestaan door mr. M.A.A. van Achterberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024.