ECLI:NL:RBAMS:2024:7937

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
11033374 \ CV EXPL 24-3577
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet van een amateur botenrestaurateur tegen een eigenaar van een motorboot over de ontbinding van een aanneemovereenkomst en schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 13 december 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een amateur botenrestaurateur, hierna te noemen [opposant/eiser], die in een eerdere procedure bij verstek is veroordeeld tot betaling van € 16.900,- aan [geopposeerde/gedaagde], de eigenaar van een motorboot. De vordering van [geopposeerde/gedaagde] is gebaseerd op de ontbinding van een aanneemovereenkomst die op 16 juni 2023 rechtsgeldig is ontbonden, omdat [opposant/eiser] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. De overeenkomst hield in dat [opposant/eiser] de boot van [geopposeerde/gedaagde] zou opknappen voor een bedrag van € 15.000,-. Gedurende de werkzaamheden heeft [opposant/eiser] meerdere verzoeken tot bijbetaling gedaan, maar heeft hij niet tijdig gewaarschuwd voor kostenverhogende omstandigheden. Dit leidde tot een geschil over de uitvoering van de overeenkomst en de schadevergoeding die [geopposeerde/gedaagde] vorderde. De kantonrechter oordeelde dat [opposant/eiser] niet tijdig heeft gewaarschuwd voor prijsverhogingen en dat hij daardoor in verzuim is geraakt. De schade die [geopposeerde/gedaagde] heeft geleden door de ontbinding van de overeenkomst, inclusief de reeds betaalde bedragen en de waardevermindering van de boot, werd vastgesteld op € 16.900,-. De kantonrechter bekrachtigde het eerdere verstekvonnis en wees de vorderingen in reconventie van [opposant/eiser] af. Tevens werd [opposant/eiser] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11033374 \ CV EXPL 24-3577
Vonnis in verzet van 13 december 2024
in de zaak van
[opposant/eiser],
wonende te [woonplaats] (Spanje),
opposant/eiser in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: [opposant/eiser] ,
gemachtigde: mr. A.J. Koers,
tegen
[geopposeerde/gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
geopposeerde /gedaagde in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: [geopposeerde/gedaagde] ,
gemachtigde: mr. S.S. van Gijn.

1.De procedure

in verzet en in (voorwaardelijke) reconventie:
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis in incident van 19 juli 2024, waarbij het incident tot niet-ontvankelijkheid in verzet is afgewezen en een mondelinge behandeling in de hoofdzaak is bepaald;
- de dagbepaling mondelinge behandeling;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties;
- een akte overlegging producties van [opposant/eiser] .
1.2.
De mondelinge behandeling was op 11 november 2024. [opposant/eiser] en zijn gemachtigde zijn verschenen. Ook [geopposeerde/gedaagde] en haar gemachtigde zijn verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, de gemachtigde van [opposant/eiser] mede aan de hand van een pleitnotitie, en vragen van de kantonrechter beantwoord.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

in verzet en in (voorwaardelijke) reconventie:
2.1.
[geopposeerde/gedaagde] was eigenaar van een open houten motorboot, een Helderse vlet, van vijf meter lang (hierna: de boot).
2.2.
[opposant/eiser] heeft een nautische achtergrond en is met pensioen.
2.3.
Via de echtgenote van [opposant/eiser] , met wie [geopposeerde/gedaagde] bevriend was, heeft zij contact opgenomen met [opposant/eiser] en gevraagd of hij haar boot wilde opknappen.
2.4.
Bij appbericht van 11 juli 2022 heeft [geopposeerde/gedaagde] het volgende onder meer aan [opposant/eiser] bericht:
“(…) Het is een Helderse sloep van 5 meter. (…) Altijd met plezier mee gevaren maar moet geheel geschuurd en gelakt worden. Er zijn een 3 tal spantjes gebroken maar gaf verder geen problemen. Bodem blijkt bij droogligging wat zwakke plekken te hebben .Die moeten hersteld worden of gevuld en dan op de bodem anti fauling. Het ijzeren roer is gebroken. Moet gelast worden of een nieuwe erop. Nieuw dekje nodig. Enfin. Echt grote beurt nodig. Foto’s volgen morgen. Hij ligt bij [naam 1] in [plaats] . (…)”.
2.5.
Bij e-mailbericht van 30 augustus 2022 heeft [geopposeerde/gedaagde] aan het [opposant/eiser] onder meer het volgende geschreven:
“(…) Voordat we starten wil ik een zekerheid inbouwen omdat het toch over veel geld gaat. En ik over en weer teleurstellingen wil voorkomen. Zullen we samen naar [plaats] rijden om het bootje eerst te bekijken. Je hebt wel foto’s gezien maar die zijn van 2 jaar geleden. Ondertussen heeft de boot in de stalling gelegen. (…)”
2.6.
Op 6 september 2022 hebben partijen gezamenlijk de boot in [plaats] geïnspecteerd. Op 7 september 2022 zijn partijen mondeling overeengekomen dat [opposant/eiser] de boot zou repareren voor een bedrag van € 15.000,-.
2.7.
Bij e-mailbericht van 10 september 2022 heeft [opposant/eiser] onder meer het volgende aan [geopposeerde/gedaagde] geschreven:
“(…) Op 19 september 2022 kunnen we terecht met de vlet in Ankeveen (…). Dus die maandag wil ik gelijk aan de bak.
We hebben een prijs afgesproken van 15.000 euro, dus dan wil ik je nu vragen om alvast € 5000, = over te maken. Zodat ik de huur voor de ruimte, gebruik gereedschap, aanschaf van de scheeps bok, het transport en aanschaf materiaal kan doen en pocket money heb voor lopende zaken. (…)”
2.8.
Omstreeks 23 september 2022 is [opposant/eiser] gestart met de werkzaamheden en heeft hij de boot naar [naam 2] in Ankeveen gebracht.
2.9.
Bij e-mailbericht van 10 november 2022 heeft [opposant/eiser] aan [geopposeerde/gedaagde] onder meer het volgende geschreven:
“(…) Ik zou je willen vragen om € 3200,= over te willen maken voor de huur van de werkplaats, machines en hand en spant diensten van [naam 2] .
Het werk gaat langzaam maar gestaag, als we dingen weg halen komen we weer nieuwe uitdagingen tegen. Maar we zijn nu de spanten aan het vernieuwen (ze moeten allemaal vernieuwd worden geheel of gedeeltelijk). Als we daar mee klaar zijn dan draaien we de vlet om en dan gaan we de huid kaal halen en bekijken hoe de huid er uit ziet en wat daar de schade is. Dus nog een hoop te doen. (…)”
2.10.
Bij e-mailbericht van 20 december 2022 schrijft [opposant/eiser] aan [geopposeerde/gedaagde] het volgende:
“(…) Zou je weer € 3000, 00 willen overmaken s.v.p.
Bijlage is de factuur van de loods.
Al vast fijne feestdagen voor jullie! (…)”
2.11.
Bij e-mailbericht van 24 januari 2023 schrijft [opposant/eiser] aan [geopposeerde/gedaagde] het volgende:
“(…) Het is nog een hele klus, het duurt denk ik nog ongeveer 15 weken.
De spanten zitten er nu allemaal in. De vlet is om gedraaid de schroef as er uitgehaald en de schroef as koker welke goed door geroest is zie foto’s. Er moeten minimaal 4 ½ huid gang vervangen worden en de boeg moet helemaal aangepakt worden. Dus we moeten nog maar eens bespreken hoe en wat. Dus [naam 3] [partner [geopposeerde/gedaagde] , ktr] en jij zijn van harte welkom op de werf.
Zou je a.u.b. weer € 3000,= willen overmaken bij voorbaat dank. (…)”
2.12.
Bij e-mailbericht van 13 maart 2023 schrijft [opposant/eiser] aan [geopposeerde/gedaagde] onder meer het volgende:
“(…) Conclusie; Het valt dus zwaar tegen, ook het financiële plaatje. Tot mijn spijt heb ik dat niet goed gezien en [naam 4] en zijn collega’s[van [naam 2] , ktr] ook niet echt. In de bijlage zijn er twee opties; Opties, maar de 2de zie ik zelf niet echt als optie. Het is een fors bedrag, en je weet dat dit niet mijn uitgangspunt was en dit gewoon niet te voorzien was.(…)”
2.13.
In de bijgevoegde bijlage is een gespecificeerde omschrijving gegeven van de nog uit te voeren werkzaamheden, is berekend dat in totaal nog 81 dagen aan de boot gewerkt zal moeten worden en is als optie 1, waarbij het werk grotendeels door [naam 2] wordt uitgevoerd, een extra te betalen bedrag van € 11.950,- begroot en is als optie 2, waarbij meer werkzaamheden door [opposant/eiser] worden uitgevoerd, een extra bedrag van € 9.500,- begroot.
2.14.
Bij e-mailbericht van 16 april 2024 schrijft [opposant/eiser] aan [geopposeerde/gedaagde] onder meer het volgende:
“(…) Het laatste wat ik hoorde van [naam 5] [echtgenote van [opposant/eiser] , ktr] was, dat je afstand van de Vlet wilden doen en dat je al je betaalde geld terug wilden hebben. (…)
Hieronder het overzicht van het budget van de € 14.200,= die je hebt betaald.
- Huur en arbeid [naam 2] € 5974,47
- Transportvlet en aanschaf bok € 973,81
- Km Kosten A’dam – Ankeveen 52 km / dag à 0,19 cent/km, € 968,25
Totaal € 14.200 - € 7.916,53 = € 6283,48
Ik heb de afgelopen maanden 463 uren gewerkt, als ik de € 6283,48 deel door 463 uur kom ik uit op een uurtarief van € 13,57. Dit terwijl ik voor mijn zelf ongeveer € 25,= had bedacht.
Ik zie 2 opties voor ons om dit op te lossen:
Ik ga verder met het opknappen van de boot tegen kostprijs. Ik zal mijn eigen uren iet in rekening brengen, maar wel de onkosten voor de werkplek, reiskosten en materiaal.
We stoppen het project waar het nu is en ik vergoed € 2500,= van het bedrag dat aan uurloon is betaald. (…)”
2.15.
Bij e-mailbericht van 16 april 2023 heeft [geopposeerde/gedaagde] aan [opposant/eiser] medegedeeld niet met het voorstel om meer dan € 15.000,- te betalen akkoord te gaan en heeft zij [opposant/eiser] tot 15 juni 2023 gegeven om de boot af te maken.
2.16.
Bij e-mailbericht van 28 april 2023 schrijft [opposant/eiser] aan [geopposeerde/gedaagde] onder meer het volgende:
“(…) Gezien jij mijn voorstel niet accepteert om jouw boot tegen kostprijs verder af te maken, zelfs zonder dat ik mijn uren hiervoor in rekening breng, geef ik jou bij deze de opdracht terug. (…) Ik ben gestopt om op eigen rekening aan de boot te werken. Vanaf 1 mei zijn de kosten voor de ligplaats Euro 50 per maand. (…)”
2.17.
Bij e-mailberichten van 2 en 22 mei 2023 heeft [geopposeerde/gedaagde] [opposant/eiser] verzocht het tot dan toe betaalde bedrag binnen een bepaalde termijn terug te betalen. Dat heeft hij niet gedaan.
2.18.
Bij aangetekende brief van 16 juni 2023 heeft [geopposeerde/gedaagde] de overeenkomst met [opposant/eiser] buitengerechtelijk ontbonden en verzocht om € 17.150,-- binnen veertien dagen aan haar over te maken.
2.19.
Bij brief van 23 augustus 2023 heeft de gemachtigde van [geopposeerde/gedaagde] [opposant/eiser] nogmaals in de gelegenheid gesteld het bedrag van € 17.150,- binnen zeven dagen te betalen.
2.20.
Bij brief van 25 augustus 2023 heeft [opposant/eiser] gereageerd en een ander voorstel gedaan.
2.21.
[opposant/eiser] is op 2 oktober 2023 naar Spanje verhuisd.
2.22.
In september 2023 heeft [geopposeerde/gedaagde] de boot opgehaald bij [naam 2] . [opposant/eiser] heeft de stallingskosten bij [naam 2] betaald.
2.23.
[geopposeerde/gedaagde] heeft [opposant/eiser] op 9 oktober 2023 gedagvaard. De dagvaarding is in een gesloten enveloppe aan het bekende adres van [opposant/eiser] in Nederland achtergelaten.
2.24.
Bij verstekvonnis van 7 december 2023 is [opposant/eiser] veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag van € 16.900,- vermeerderd met rente, buitengerechtelijke kosten en met de proceskosten.
2.25.
Op 15 januari 2024 heeft [geopposeerde/gedaagde] executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Rabobank. Het exploot van overbetekening is aan het bekende adres van [opposant/eiser] in Nederland betekend door achterlating in een gesloten enveloppe.

3.Het geschil

in verzet en in (voorwaardelijke) reconventie:
3.1.
[geopposeerde/gedaagde] heeft bij oorspronkelijke dagvaarding gevorderd [opposant/eiser] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van € 16.900,-, vermeerderd met rente en met € 944,- aan buitengerechtelijke incassokosten alsmede met de proceskosten.
3.2.
[geopposeerde/gedaagde] stelt daartoe dat zij de overeenkomst met [opposant/eiser] op 16 juni 2023 rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden omdat [opposant/eiser] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. De daardoor geleden schade is ingevolge artikel 6:277 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) door hem verschuldigd ten bedrage van het reeds door [geopposeerde/gedaagde] aan hem betaalde bedrag van € 14.200,- en de waardevermindering van de boot tot nihil, begroot op € 2.700,-.
3.3.
[opposant/eiser] vordert in de verzetdagvaarding bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het verstekvonnis te vernietigen en in reconventie:
  • de overeenkomst tussen partijen op de vonnisdatum te ontbinden;
  • [geopposeerde/gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 19.413,99, met aftrek van de reeds betaalde bedragen, en tot betaling van een schadevergoeding van € 140,24 voor de stalling van de boot van 6 juni tot september 2023, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente;
in voorwaardelijke reconventie, indien de overeenkomst reeds rechtsgeldig is ontbonden per 6 juni 2023:
- [geopposeerde/gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 19.413,99 met aftrek van de reeds betaalde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente;
en in alle gevallen:
- [geopposeerde/gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.4.
[opposant/eiser] stelt in verzet en in (voorwaardelijke) reconventie dat de overeenkomst niet rechtsgeldig door Heeswijck buitengerechtelijk is ontbonden aangezien hij niet tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Sterker; [geopposeerde/gedaagde] heeft door niet in te stemmen met de voorgelegde opties en de redelijke prijsaanpassing op grond van artikel 7:753 BW volgens [opposant/eiser] nakoming belet. [geopposeerde/gedaagde] is daardoor in schuldeisersverzuim geraakt en had daarom niet het recht om de overeenkomst buitengerechtelijke te ontbinden. [opposant/eiser] heeft dan ook recht op betaling van de door hem uitgevoerde werkzaamheden naar de stand van het werk, waarbij hij rekent met een uurtarief van € 25,- per uur, in totaal daarom ten bedrage van € 19.413,99 en € 140,24 aan schadevergoeding voor door hem na 6 juni 2023 doorbetaalde stallingskosten voor de boot.
3.5.
[geopposeerde/gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de (voorwaardelijk) reconventionele vorderingen. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Zoals vermeld onder het procesverloop is [opposant/eiser] bij tussenvonnis in incident ontvankelijk verklaard in zijn verzet, zodat hij in zijn verzet wordt ontvangen.
4.2.
Gelet op de nauwe samenhang, zullen de vorderingen in verzet en in (voorwaardelijke) reconventie hieronder gezamenlijk worden behandeld.
in verzet en in (voorwaardelijke) reconventie:
4.3.
Vaststaat dat partijen een overeenkomst hebben gesloten waarbij [opposant/eiser] zich heeft verplicht de boot van [geopposeerde/gedaagde] op te knappen voor een bedrag van € 15.000,-.
4.4.
Onbetwist is dat [opposant/eiser] geen professionele botenhersteller is. Hij wordt daarom niet als handelaar aangemerkt. Het consumentenrecht is dan ook niet op deze overeenkomst van toepassing.
4.5.
Ter zitting is gebleken dat het de bedoeling van partijen was dat [opposant/eiser] de boot zou opknappen zodat daarmee in de zomer van 2023 weer kon worden gevaren. Uit de verklaringen ter zitting, maar ook uit de overgelegde correspondentie, blijkt dat [opposant/eiser] hiervoor een all-in prijs heeft gevraagd van € 15.000,-. Deze overeenkomst tussen partijen is een aanneemovereenkomst als bedoeld in artikel 7:750 BW. Ingevolge artikel 7:753 BW kan de overeengekomen prijs worden aangepast indien na het sluiten van de overeenkomst kostenverhogende omstandigheden ontstaan of aan het licht komen zonder dat zulks aan de aannemer kan worden toegerekend mits de aannemer bij het bepalen van de prijs geen rekening heeft behoeven te houden met de kans op zulke omstandigheden én indien de kostenverhoging het gevolg is van door de opdrachtgever verschafte onjuiste gegevens die voor de prijsbepaling van belang zijn tenzij de aannemer de onjuistheid van de gegevens vóór het sluiten van de overeenkomst had behoren te ontdekken. In beide gevallen dient de aannemer de opdrachtgever zo spoedig mogelijk voor de noodzaak van een prijsverhoging te waarschuwen opdat deze tijdig hetzij gebruik kan maken van het toegekende recht tot opzegging, hetzij een voorstel kan doen tot beperking of vereenvoudiging van het werk.
4.6.
Vaststaat dat [opposant/eiser] eind september 2022 met het werk is begonnen, nadat [geopposeerde/gedaagde] € 5.000,- aan hem heeft betaald. Vervolgens heeft [opposant/eiser] per emailberichten op 10 november 2022, 20 december 2022 en op 24 januari 2023 gevraagd om een bijbetaling van respectievelijk € 3.200,-, € 3.000,- en € 3.000,-. [geopposeerde/gedaagde] heeft deze bedragen steeds voldaan. Anders dan [opposant/eiser] stelt, blijkt niet dat hier reeds sprake is van betalingen boven het overeengekomen bedrag. In geen van deze berichten heeft [opposant/eiser] immers duidelijk kenbaar gemaakt dat sprake was van kostenverhogende omstandigheden. Pas op 13 maart 2023, toen [geopposeerde/gedaagde] dus al bijna het gehele overeengekomen bedrag aan [opposant/eiser] had betaald, heeft hij aan haar voor het eerst bericht dat de kosten veel hoger zullen uitvallen dan afgesproken. [opposant/eiser] heeft voorafgaande aan de overeenkomst de boot op 6 september 2022 geïnspecteerd en hij is omstreeks 23 september 2022 aan de slag gegaan. Pas circa zes maanden na deze inspectie heeft hij aan [geopposeerde/gedaagde] bericht dat de werkzaamheden hem zwaar tegenvallen en dat oude schade, die volgens hem niet van te voren zichtbaar waren, tijdens de werkzaamheden naar voren is gekomen.
4.7.
Los van de vraag of dit voorafgaande aan de overeenkomst niet voor [opposant/eiser] voorzienbaar had moeten zijn, kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden geoordeeld dat hij zo spoedig mogelijk voor de noodzaak van een prijsverhoging heeft gewaarschuwd. In de berichten van 10 november 2022 en 24 januari 2023 schrijft hij wel dat het langzaam gaat, dat hij nieuwe uitdagingen tegenkomt en dat het nog een hele klus is, maar waarschuwt hij niet voor prijsverhogende omstandigheden. Pas op 13 maart 2023 laat hij ineens weten dat het afronden van de opdracht nog 81 dagen werk zal inhouden. Tot dan toe had [opposant/eiser] 463 uur gewerkt. Ervan uitgaande dat een werkdag 8 uur duurt, betekent dat [opposant/eiser] op 13 maart 2023 pas bericht dat hij nog niet de helft (81 x 8 = 648) van de werkzaamheden heeft uitgevoerd. Uit de bijlage van het emailbericht van 13 maart 2023 blijkt bovendien dat de nog uit te voeren werkzaamheden (onder meer) de overeengekomen en reeds begrote werkzaamheden betreffen zoals het schuren en lakken van de boot, het plaatsen van een nieuw roer en het terugplaatsen van de motor en schroef. Nu gesteld noch gebleken is dat in maart 2023 sprake was van een nieuw ontdekt onbekend gebrek, moet er dan ook vanuit worden gegaan dat [opposant/eiser] in een eerder stadium had kunnen en moeten inzien dat zijn beraming van de kosten voor de werkzaamheden bij het aangaan van de overeenkomst niet voldoende was. De momenten dat hij ontdekte dat meer dan drie spanten volgens hem vervangen moesten worden, te weten alle 16, en alle vijf de gangen moesten worden vervangen, waren momenten geweest waarop hij [geopposeerde/gedaagde] had moeten en kunnen waarschuwen voor prijsverhoging. Nu hij dit niet heeft gedaan, heeft hij [geopposeerde/gedaagde] de kans ontnomen het werk te beperken of te vereenvoudigen en haar op 13 maart 2023 voor een fait accompli gesteld. Dat maakt dat hij geen beroep kan doen op artikel 7:753 BW en [geopposeerde/gedaagde] niet op zijn prijsverhogingsvoorstel hoefde in te gaan.
4.8.
[opposant/eiser] heeft op 24 januari 2023 aan [geopposeerde/gedaagde] bericht dat hij nog 15 weken nodig had om de werkzaamheden af te ronden. Nu [geopposeerde/gedaagde] niet op zijn prijsvoorstel is ingegaan en zij [opposant/eiser] bij e-mailbericht van 16 april 2023 de gelegenheid heeft geboden tot 15 juni 2023 om de boot af te bouwen (te weten meer dan 15 weken na 24 januari 2023), is [opposant/eiser] door dat niet te doen, tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de aanneemovereenkomst. Nu hij bovendien op 28 april 2023 per e-mailbericht heeft medegedeeld de opdracht terug te geven, is hij vanaf die datum in verzuim. [geopposeerde/gedaagde] heeft dan ook de overeenkomst op 16 juni 2023 rechtsgeldig ontbonden. Zij heeft ingevolge artikel 6:277 lid 1 BW recht op vergoeding van de schade die zij heeft geleden door ontbinding van de overeenkomst.
4.9.
[geopposeerde/gedaagde] heeft tot aan de ontbinding € 14.200,- betaald, terwijl haar boot op het moment van ontbinding verre van vaarklaar was. Zij heeft een begroting van [naam 2] overgelegd, waaruit blijkt dat als zij de boot na ontbinding alsnog vaarklaar zou moeten maken [naam 2] daarvoor € 23.958,- in rekening zal brengen. Nu maandelijks betaald moest worden voor de stalling voor de boot, stelt [geopposeerde/gedaagde] dat zij de boot, nu die geen enkele waarde meer vertegenwoordigde, heeft laten vernietigen. De boot was echter volgens haar voorafgaande aan de aanneemovereenkomst € 2.700,- waard, reden waarom zij stelt dat haar schade het reeds betaalde bedrag aan [opposant/eiser] én de aanvankelijke waarde van de boot bedraagt, in totaal ten bedrage van € 16.900,-. [opposant/eiser] heeft ter zitting weliswaar betwist dat de boot is vernietigd en dat deze nog in bezit zou zijn van [geopposeerde/gedaagde] , maar dat laat onverlet dat gesteld noch gebleken is dat de boot nu nog waarde zou vertegenwoordigen. Verder heeft [opposant/eiser] niet betwist dat de boot voorafgaande aan de overeenkomst een waarde van € 2.700,- had. Slotsom is dan ook dat [geopposeerde/gedaagde] uit hoofde van de aanneemovereenkomst € 14.200,- heeft betaald terwijl de waarde van haar boot van € 2.700,- is gedaald naar nihil. Haar schade ten gevolge van de ontbinding bedraagt dan ook € 16.900,- en [opposant/eiser] is gehouden dit bedrag te vergoeden.
4.10.
Nu [opposant/eiser] niet betwist dat [geopposeerde/gedaagde] buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt en evenmin de hoogte daarvan, zijn ook deze ten bedrage van € 994,- toewijsbaar. Ditzelfde geldt voor de gevorderde wettelijke rente vanaf de datum van ontbinding.
4.11.
Bovenstaande betekent dat het verstekvonnis wordt bekrachtigd en dat de (voorwaardelijke) vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [opposant/eiser] veroordeeld in de proceskosten in verzet en in (voorwaardelijke) reconventie, aan de zijde van [geopposeerde/gedaagde] begroot op € 812,- (2 punten à € 406,00) wegens salaris gemachtigde, vermeerderd met € 68,- aan nakosten.
DE BESLISSING
De kantonrechter:
in verzet en in (voorwaardelijke) reconventie:
I bekrachtigt het verstekvonnis;
II wijst de (voorwaardelijke) vorderingen in reconventie af;
III veroordeelt [opposant/eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [geopposeerde/gedaagde] begroot op € 812,-. te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [opposant/eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
IV veroordeelt [opposant/eiser] in de nakosten, begroot op € 68,-;
V verklaart dit vonnis met betrekking tot de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2024 in aanwezigheid van de griffier.
811