Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
2.Het geschil voor zover van belang voor het incident
verklaart dat hij met betrekking tot het Werk of delen van het Werk, afstand doet van zijn mogelijkheid om zich op het retentierecht te beroepen ter zake van het Werk of elk ander recht om de oplevering op te schorten of het Werk in zijn geheel of delen daarvan, danwel vanaf de datum van oplevering, in bezit te houden, tenzij vaststaat dat Opdrachtgever(DLV, toevoeging rechtbank)
in verzuim is met betaling van de reguliere termijnen van de aannemingssom (inclusief opgedragen meer- en minderwerk).
€ 1.825.000 aan Ballast Nedam voldaan.
3.De vorderingen in het incident
(1) betekening van het vonnis; en (2) overhandiging van de door DLV aangeboden bankgarantie ad € 11.754.560, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250.000 per dag voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Ballast Nedam hiermee in gebreke blijft.
(1) betekening van het vonnis; (2) overhandiging van de door DLV aangeboden bankgarantie ad € 6.000.000 en; (3) betaling van het door DLV aangeboden bedrag van € 7.525.000, een en ander onder de voorwaarde van levering door Ballast Nedam aan DLV van de in de eiswijziging onder randnummer 1.4 genoemde bouwmaterialen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250.000 per dag voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Ballast Nedam hiermee in gebreke blijft.
4.De beoordeling in het incident
Inleiding
De vorderingen van DLV tot opheffing van het retentierecht en tot opheffing van de conservatoire derden beslagen zijn aanvankelijk als samenhangende vorderingen door DLV ingesteld en na wijziging van haar eis als los van elkaar staande vorderingen; ter zitting heeft zij de oorspronkelijke samenhangende vorderingen als meer en meest subsidiaire vorderingen aan haar incidentele eis toegevoegd.
€ 11.754.560,00. Met deze bankgarantie biedt DLV aan Ballast Nedam zekerheid aan tot een bedrag van € 3.225.000,- voor de vordering van Ballast Nedam voor de reguliere termijnen en voor € 8.529.560,- voor de vordering voor meer- en minderwerk.
€ 6.000.000. DLV voert daartoe aan dat zij (in het kader van de opheffing van het retentierecht) reeds een zekerheid voor het meerwerk heeft aangeboden van
€ 8.529.560 en dat zij bereid is de bankgarantie van € 3.625.000 terug te betalen. Ten aanzien van de vertragingsclaim van Ballast Nedam is DLV bereid om voor de helft van die vertragingsclaim zekerheid te bieden en past zij een afslag op die vordering toe van € 6.482.812. DLV voert daartoe als reden aan dat zij ervan overtuigd is dat die vertragingsclaim ongegrond is. DLV stelt verder dat zij zich realiseert dat zij aldus minder zekerheid biedt dan de som waarvoor het beslag is gelegd, maar dat een belangenafweging hier in het voordeel van DLV dient uit te vallen omdat door de derdenbeslagen onder de beleggers de financiering van het project stil is komen te liggen. DLV stelt daarom een zwaarwegend belang bij opheffing van de beslagen te hebben.
5.De beslissing
€ 100.000 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de veroordeling onder 5.1 voldoet, tot een maximum van € 20.000.000 is bereikt,
€ 100.000 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de veroordelingen onder 5.3 en 5.4 voldoet, tot een maximum van € 10.000.000 is bereikt,