2.3.1.Misdrijf met een geldboete van de vijfde categorie
[veroordeelde] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 mei 2021 veroordeeld voor “
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III” en “
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”.
In hoger beroep is het gerechtshof Amsterdam bij arrest van 5 oktober 2021 tot dezelfde veroordeling gekomen, waarbij tevens teruggave is gelast van het in beslag genomen geldbedrag van € 12.900,00.
Op grond van artikel 55 van de Wet Wapens en Munitie (WWM) wordt het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, WWM en waarbij het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar of een geldboete van de vijfde categorie. Dit betekent dat aan de eerste voorwaarde van artikel 36e, lid 3, Sr is voldaan.
2.3.2.Andere strafbare feiten
De rechtbank acht het verder aannemelijk dat andere strafbare feiten dan het strafbare feit waarvoor [veroordeelde] is veroordeeld, ertoe hebben geleid dat hij wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, zodat ook aan de tweede voorwaarde van artikel 36e, lid 3, Sr is voldaan.Zij overweegt daartoe het volgende.
De officier van justitie heeft de bewijslast om aan te tonen dat aannemelijk is dat de veroordeelde uit andere strafbare feiten wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Daarbij wordt niet de eis gesteld dat die “andere strafbare feiten” door de veroordeelde zijn begaan. Als de officier van justitie dit in voldoende mate heeft gedaan, is het vervolgens aan de veroordeelde om concreet en gemotiveerd aan te voeren dat er geen andere strafbare feiten zijn.
2.3.2.1. Contante geldbedragen
In deze zaak kan worden vastgesteld dat veroordeelde in de onderzoeksperiode van 19 september 2019 tot en met 9 februari 2021 (hierna: de onderzoeksperiode) over grote contante geldbedragen beschikte. Hiervoor is het volgende van belang.
Contante stortingen rekening
Uit het ‘Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling’ blijkt dat in de onderzoeksperiode op de rekening van verdachte meermalen contant geld is gestort. In totaal is een bedrag van € 13.975,- gestort. [veroordeelde] heeft niet betwist dat hij degene is geweest die deze geldbedragen heeft gestort, waardoor kan worden vastgesteld dat hij in de onderzoeksperiode over deze contante geldbedragen de beschikking had.
Contante stortingen rekeningen [getuige 2] en [persoon]
Verder volgt uit het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling’ dat op de bankrekeningen van [getuige 2] en [persoon] contante geldbedragen van € 1.100,- respectievelijk € 2.150,- zijn gestort die daarna (met uitzondering van een bedrag van € 150,- ) zijn overgeschreven naar de rekening van [veroordeelde] . [veroordeelde] heeft niet betwist dat hij deze stortingen heeft gedaan, waardoor kan worden vastgesteld dat hij over deze contante geldbedragen van in totaal € 3.250,- heeft beschikt.
Op 22 juli 2020 is bij [juwelier] een horloge van het merk Rolex aangeschaft voor een prijs van in totaal € 12.000,-. Dit horloge is op de volgende manier betaald: € 400,- van de rekening van [veroordeelde] , € 2.000,- van de rekening van de moeder van [veroordeelde] en € 9.600,- contant. Het bedrag van € 2.000,- is eerst contant gestort op de rekening van [veroordeelde] en vervolgens overgeboekt naar de rekening van zijn moeder. [veroordeelde] heeft niet betwist dat hij deze contante storting van € 2.000,- heeft gedaan, zodat kan worden vastgesteld dat hij over dit contante geldbedrag beschikte.
Ook kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat [veroordeelde] over het contante geldbedrag van € 9.600,- heeft beschikt. [veroordeelde] heeft weliswaar gesteld dat dit nergens uit blijkt, maar de rechtbank gaat aan dit verweer voorbij. Uit het dossier kan immers worden afgeleid dat [veroordeelde] degene is geweest die de Rolex heeft aangeschaft. Zoals hiervoor is overwogen kan [veroordeelde] immers worden gekoppeld aan de girale betalingen voor de aanschaf van dit horloge. Daarbij valt op dat de storting van het bedrag van € 2.000,- via de geldautomaat in de buurt bij [juwelier] heeft plaatsgevonden en tussen deze storting, de overboeking naar de rekening van de moeder van [veroordeelde] en de pintransactie bij [juwelier] ongeveer vijftien minuten zaten. Nu [veroordeelde] degene is geweest die het horloge heeft aangeschaft, stelt de rechtbank vast dat hij ten behoeve van die aanschaf het bedrag van € 9.600,- heeft betaald.
De stelling van [veroordeelde] dat [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) het horloge zou hebben aangeschaft, verwerpt de rechtbank. Weliswaar staat de naam van [getuige 1] op de aankoopfactuur, maar hij heeft bij de rechter-commissaris ontkend bij de aankoop betrokken te zijn geweest. Volgens [getuige 1] is het horloge op zijn naam gesteld, omdat hij al klant was bij [juwelier] .De rechtbank gaat uit van de juistheid van deze verklaring, omdat [getuige 1] op geen enkele andere wijze aan de aankoop van het horloge kan worden gekoppeld. Bovendien acht de rechtbank de verklaring van de moeder van [veroordeelde] inhoudende dat [getuige 1] het horloge zou hebben gekocht, niet geloofwaardig. Zij heeft onder meer verklaard dat [getuige 1] dit horloge heeft verkocht voor de aanschaf van een Audi, maar die Audi is – zoals de officier van justitie onbetwist heeft gesteld – al voor de aankoop van het Rolexhorloge gekocht. Ook heeft de moeder van [veroordeelde] in eerste instantie te kennen gegeven dat zij degene is geweest die het geld op haar rekening had gestort, maar uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat het geldbedrag in eerste instantie op de rekening van [veroordeelde] is gestort en vervolgens is overgeboekt.
Verder is bij de aanhouding van verdachte een geldbedrag van € 12.900,- aangetroffen. Dit bedrag bestond uit biljetten van € 50,- en [veroordeelde] droeg dit bedrag in zijn broek met daar overheen een andere broek. Ook over dit contante geld had verdachte de beschikking.
Louis Vuitton schoudertas en portemonnee
Bij [veroordeelde] zijn een Louis Vuitton schoudertas en portemonnee aangetroffen en in beslag genomen. Deze zijn op € 1.120,- respectievelijk € 245,- getaxeerd. [veroordeelde] heeft op de zitting gesteld dat hij beide goederen voor zijn verjaardag cadeau heeft gekregen en heeft op de zitting ter onderbouwing daarvan een foto overgelegd. Op deze foto zijn weliswaar tassen en/of dozen van Louis Vuitton te zien, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat daarin de bewuste schoudertas en portemonnee zaten. Evenmin is duidelijk op welke datum deze foto is genomen en ook blijkt hier niet uit dat sprake is van cadeaus aan [veroordeelde] . Verder weegt mee dat [veroordeelde] in eerste instantie heeft betwist dat deze goederen aan hem toebehoorden. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [veroordeelde] zijn stelling dat hij deze goederen cadeau heeft gekregen, onvoldoende heeft onderbouwd zodat de rechtbank aan die stelling voorbij gaat.
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [veroordeelde] degene is geweest die deze goederen heeft aangeschaft. Nu uit de banktransacties van [veroordeelde] niet blijkt dat hij deze goederen door middel van een girale betaling heeft aangeschaft, kan er genoegzaam van worden uitgegaan dat hij deze goederen contant heeft afgerekend. Dit betekent dat hij de beschikking had over een contante geldbedrag van in totaal ongeveer € 1.365,-.
2.3.2.2. Criminele herkomst contante geldbedragen
Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dus dat verdachte in de onderzoeksperiode over grote contante geldbedragen beschikte. Het is niet gebruikelijk dat iemand grote geldbedragen aan contanten in bezit heeft, laat staan dat hij die tussen twee broeken vervoert. Bovendien was het bedrag van € 12.900,- dat bij [veroordeelde] in zijn broek is aangetroffen, gebundeld in biljetten van € 50,-. In het criminele circuit worden geregeld grote contante geldbedragen vervoerd die gebundeld zijn in biljetten € 50,-. Bovendien is dit geldbedrag bij [veroordeelde] aangetroffen, terwijl hij op dat moment ook een vuurwapen in de auto had liggen. Gelet op deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, bestaat er een vermoeden dat de contante geldbedragen waarover [veroordeelde] de beschikking had, een criminele herkomst hadden.
Dit vermoeden wordt vervolgens bevestigd door de omstandigheid dat [veroordeelde] in de onderzoeksperiode niet een dusdanig legaal inkomen heeft verdiend dat die de aanwezigheid van dergelijke grote contante geldbedragen kan verklaren. Volgens de iCov-rapportage (Infobox Crimineel en onverklaarbaar vermogen) ontving [veroordeelde] in 2019 een bedrag van € 11.716,- aan loon en een bedrag van € 892,- aan zorgtoeslag. In 2020 bedroeg zijn loon € 10.088,- en de zorgtoeslag € 937,-. Van andere bezittingen is niet gebleken. [veroordeelde] heeft ter zitting weliswaar een loonstrook overgelegd, maar die dateert uit 2015 en heeft dus geen betrekking op de onderzoeksperiode. Bovendien neemt de rechtbank aan dat [veroordeelde] in de onderzoeksperiode (ook) een legaal inkomen had, namelijk het legale inkomen dat is meegenomen in de iCov-rapportage. Dit legale inkomen kan echter niet de aanwezigheid van de grote contante geldbedragen verklaren. Verder heeft [veroordeelde] te kennen gegeven contant geld te hebben verkregen uit de verkoop van bitcoins, maar ook daarvan heeft hij geen enkele concrete onderbouwing gegeven.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank aannemelijk dat de contante geldbedragen waarover [veroordeelde] in de onderzoeksperiode beschikte een criminele herkomst hadden. Het lag vervolgens op de weg van [veroordeelde] om (met stukken) de onderbouwen dat deze contante geldbedragen een legale herkomst hadden. Nu hij dit heeft nagelaten , kan worden aangenomen dat de contante geldbedragen uit (een) ander(e) strafbaar feit(en) zijn verkregen.