7.3.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan alsmede op de persoon van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gekwalificeerde opzetaanranding van [persoon 2] , een opzetaanranding van verbalisante [persoon 3] en een opzetaanranding van verbalisante [persoon 4] . Verdachte heeft in een kort tijdsbestek telkens drie keer een vrouw ongevraagd aangeraakt op een respectloze en seksueel geladen manier. Hij heeft daarbij geen enkel respect getoond voor hun zelfbeschikkingsrecht en inbreuk gemaakt op hun lichamelijke en seksuele integriteit. Uit de aangiftes blijkt hoe indringend dit volstrekt onacceptabele gedrag van verdachte voor elk van de slachtoffers is geweest.
[persoon 2] , die in haar eentje aan het werk was in een café en door de zwijgende verdachte klem werd gezet, was bang om verkracht te worden. Verbalisanten [persoon 3] en [persoon 4] , die ook aan het werk waren, ervoeren het handelen van verdachte vooral als vernederend en vies.
De rechtbank acht het bijzonder kwalijk dat verdachte de vrouwen heeft aangerand, terwijl zij niet gericht waren op seksuele toenadering en zichtbaar bezig waren met het uitoefenen van werkzaamheden. Bovendien hadden [persoon 3] en [persoon 4] beiden een politie-uniform aan en heeft de aanranding van [persoon 3] op de openbare weg in het bijzijn van hun collega’s plaatsgevonden. Dit heeft – zoals [persoon 3] dit treffend op de zitting heeft beschreven – extra impact gehad: als politievrouw in uniform vond ze het gedrag van verdachte niet alleen voor zichzelf, maar ook voor het aanzien van de politie onterend.
Verder acht de rechtbank het zorgelijk dat verdachte, nadat hij was aangehouden voor aanranding van [persoon 2] , eerst verbalisante [persoon 3] die hem had staande gehouden heeft aangerand toen hij in de politieauto zat, en vervolgens - terwijl hij al was geboeid - op het politiebureau ook nog verbalisante [persoon 4] heeft aangerand.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel van het strafblad van verdachte van 17 september 2024. Hieruit blijkt dat hij veelvuldig is veroordeeld voor vermogensdelicten en niet eerder voor een zedendelict.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland ([afdeling 1]) van 22 november 2024 betreffende verdachte, dat werd opgemaakt door [persoon 1] . Hiervan luidt de conclusie:
“
De heer [verdachte] heeft zeer beperkt meegewerkt aan het onderzoek van de reclassering. Dit maakt dat wij onvoldoende zicht hebben gekregen op zijn functioneren. Ook hebben we geen informatie kunnen verifiëren en weten we weinig over zijn leefsituatie en verleden, behalve dat hij sinds ongeveer twee jaar in Nederland is en sindsdien veelvuldig met politie en justitie in aanraking komt wegens voornamelijk vermogensdelicten. Deze zouden worden gepleegd om te kunnen voorzien in zijn drugsgebruik en levensonderhoud. Op elk leefgebied is er sprake van instabiliteit. Hij is dak- en thuisloos, het ontbreekt hem aan een dagbesteding, een inkomen en een steunend sociaal netwerk. Voorts moet hij als EU-onderdaan zelfvoorzienend zijn, hetgeen hij niet is. Vanwege deze status kan hij geen gebruik van sociale voorzieningen, waardoor hulpverlening in een ambulant kader niet uitvoerbaar wordt geacht. Tevens wordt dit niet uitvoerbaar geacht gezien het ontbreken van stabiliteit en een vermoedelijke harddrugsverslaving. Ook wil betrokkene niet meewerken aan een klinische behandeling. Dit maakt dat hij onzes inziens ook voldoet aan de ‘zachte criteria’ van ISD.
Samenvattend maakt dat het ontbreken van informatie, diagnostiek en instabiliteit, er geen indicatiestelling kan worden afgegeven. Wij vinden het wenselijk dat betrokkene een langer durend, klinisch behandeltraject volgt waarbinnen hij kan leren omgaan met zijn (verslaving)problematiek, teneinde gedragsverandering en recidivevermindering. Het indexdelict is doorgaans niet een feit waar de ISD-maatregel in de basis op is gericht. Gelet op het bovenstaande is een ander kader niet uitvoerbaar. Een ISD-kader biedt betrokkene de mogelijkheid toe te werken naar abstinentie en het creëren van stabiliteit op de leefgebieden. In het kader van deze maatregel kan er diagnostiek plaatsvinden en kan hij worden toe geleid naar passende zorg. Betrokkene is hier niet voor gemotiveerd. Het risico op recidive is hoog. Daarnaast zien wij ook een kwetsbare jongeman, waarbij het niet lukt om zijn leven zelfstandig vorm te geven.”
De rechtbank heeft ter terechtzitting reclasseringsmedewerker [persoon 1] als deskundige gehoord (hierna: [persoon 1] ). Zij heeft bovenvermelde informatie uit het reclasseringsrapport toegelicht en de conclusie daarvan bevestigd. Ook is haar toen het reclasseringsrapport van 8 oktober 2024 van Reclassering Nederland ([afdeling 2]) verstrekt waarnaar de raadsman heeft verwezen. Naar aanleiding van dat rapport heeft [persoon 1] toegelicht dat de omschreven bijzondere voorwaarden en toezicht vanuit de optiek van verdachte wellicht wenselijk zijn, maar dat die voor de reclassering niet uitvoerbaar zijn. Verdachte is EU-onderdaan en heeft in Nederland geen rechten op de sociale voorzieningen opgebouwd, waardoor er allerlei praktische problemen zijn. Daarnaast moet, om verdachte te kunnen begeleiden en te behandelen, er in ieder geval op een enkel leefgebied sprake zijn van stabiliteit, maar dit is bij verdachte niet het geval. Als verdachte op vrije voeten komt, heeft hij om te beginnen al geen woning (hij zwerft rond), geen werk of inkomen en een vermoedelijk ernstige verslaving, mogelijk aan crack. Daardoor is een ambulante behandeling, alleen al praktisch vrijwel niet uitvoerbaar en gedoemd snel te mislukken, nog los van het ontbreken van recht op sociale voorzieningen, aldus [persoon 1] .
De rechtbank neemt de conclusies en bevindingen uit het reclasseringsrapport van 22 november 2024 over en maakt die tot de hare.
Harde ISD-criteria
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 15 september 2024 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezenverklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Zachte ISD-criteria
De rechtbank is van oordeel dat ook is voldaan aan de zachte criteria voor het opleggen van de ISD-maatregel. Hoewel de bewezen verklaarde feiten van een andere aard zijn dan de (vermogens)delicten waarvoor verdachte eerder is veroordeeld, is de belangrijkste onderliggende oorzaak voor het plegen van strafbare feiten wel telkens dezelfde, namelijk het middelengebruik van verdachte. Verdachte is veelvuldig veroordeeld wegens vermogensdelicten en heeft die onder meer gepleegd om in zijn middelengebruik te kunnen voorzien. De bewezen verklaarde zedenfeiten in deze zaak heeft verdachte ook onder invloed van verdovende middelen gepleegd. Een behandeling voor dit middelengebruik is dan ook aangewezen om het recidivegevaar te verminderen, zoals hiervoor in het reclasseringsrapport staat beschreven. Verdachte is niet eerder door de reclassering begeleid. Uit het reclasseringsrapport van 22 november 2024 en uit wat [persoon 1] ter zitting naar voren heeft gebracht, volgt echter dat een dergelijke begeleiding en behandeling in een ambulant kader ten aanzien van verdachte feitelijk niet mogelijk zijn. Daar komt bij dat verdachte vooralsnog geen aanspraak kan maken op sociale voorzieningen in Nederland. Dit maakt dan ook dat hij niet in aanmerking komt voor een adequaat ambulant hulpverleningsaanbod om zijn leven op orde te krijgen.
In het licht van alle omstandigheden acht de rechtbank begeleiding van verdachte door de reclassering in een ambulant kader, met als doel de recidive door verdachte te beëindigen, niet haalbaar en daarmee geen reëel alternatief voor de geadviseerde maatregel. Gelet hierop is de omstandigheid dat – zoals de raadsman heeft betoogd – minder ingrijpende mogelijkheden nog niet zijn uitgeput, verder niet van belang.
Daarnaast weegt voor de rechtbank bij het nemen van de beslissing mee dat verdachte ter terechtzitting weinig tot geen inzicht heeft willen geven in zijn persoonlijke omstandigheden. Hij ziet zelf vooral het kwijtraken van zijn legitimatiebewijs, ongeveer twee jaar geleden, als oorzaak voor alle problemen. Als oplossing ziet hij het verkrijgen van een nieuw legitimatiebewijs waarmee alle problemen zouden worden opgelost. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte onvoldoende inzicht heeft in zijn problematiek en twijfelt zij of verdachte daadwerkelijk gemotiveerd is voor hulpverlening, laat staan in een ambulant kader.
De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte wel degelijk hulp en begeleiding nodig heeft bij zijn verslavingsproblematiek en eventueel om zijn terugkeer naar Spanje te organiseren. Ook komt uit het reclasseringsrapport naar voren dat het erop lijkt dat verdachte psychische problematiek heeft waar meer inzicht in moet worden verkregen. Dit inzicht en mogelijke diagnostiek en deze begeleiding kunnen het beste binnen de ISD-maatregel worden vormgegeven.
De rechtbank is gelet op al het bovenstaande van oordeel dat dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de ISD-maatregel vereist. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is – anders dan de raadsman heeft betoogd – naar het oordeel van de rechtbank geen reëel alternatief, omdat hiermee het recidiverisico onverminderd hoog blijft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat oplegging van de ISD-maatregel passend en geboden is.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISDmaatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte een kans moet worden geboden om zich te conformeren aan de in de strafzaak met parketnummer 15/03854824 opgelegde voorwaarden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank begeleiding in een ambulant kader niet haalbaar, waardoor zij dit voorwaardelijk verzoek afwijst.