4.3.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en
omstandigheden.
Ten aanzien van zaak A, feit 1:
Op 2 januari 2024 heeft een overval plaatsgevonden op het bedrijf [naam bedrijf BV] aan de [adres 2] . Op het moment van de overval waren er twee medewerkers in de winkel aanwezig, te weten [persoon 10] en [medeverdachte 1] . Er is een geldbedrag van in totaal € 4.823,65 weggenomen.
De raadsman heeft de hoogte van het weggenomen bedrag betwist. Wanneer de bedragen vermeld op de bij de aangifte van [persoon 7] gevoegde lijst worden opgeteld, komt de raadsman tot een bedrag van slechts € 4.262,15. De rechtbank constateert echter dat de weggenomen geldbedragen op de bij de vordering benadeelde partij gevoegde kassalijst nader zijn gespecificeerd. Het gaat om de volgende bedragen: € 304,65 (kassa), € 3.950,- (storting),
€ 258,- (rollen kleingeld) en € 311,- (kasomzet). Dit komt overeen met het in de aangifte genoemde bedrag van € 4.823,65, zodat de rechtbank daarvan uitgaat.
Aangever [persoon 10] (aangever) heeft verklaard dat hij op 2 januari 2024 samen met een collega ( [medeverdachte 1] ) aan het werk was bij [naam bedrijf BV] . Opeens sprong iemand op achter zijn collega. Deze man had een bivakmuts op. De man pakte zijn collega vast en zette een groot keukenmes op diens keel. De overvaller zei: "
Waar is het geld?" Aangever wees op de kassalade. Aangever heeft de kassalade open gedaan. De overvaller deed de inhoud van de lade in een tasje. De overvaller vroeg: "
Is er meer?! Waar is de kluis?” Aangever liep voor de overvaller richting de kluis. De overvaller zei: "
Ik steek je in je rug, ik snij de vingers van je collega eraf". Aangever wist de kluiscode. De overvaller zei: “
Maak die kluis open of ik steek je collega of snij zijn vingers er af!” en
“Je moet het open doen, maak open”. Met enige moeite heeft aangever de kluis geopend. De overvaller pakte het geld uit de kluis en stopte dit in zijn jaszakken. De overvaller is even later de winkel uitgerend.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij opeens van achteren werd vastgepakt en iemand het mes met de scherpe kant tegen zijn keel aandrukte. Vervolgens richtte de man het mes op zijn collega [persoon 10] . De man schreeuwde naar [persoon 10] :
“Waar is dat geld? Geef mij de geld! Waar ligt de kluis? Zeg het of ik snij nu zijn keel door!”. Zij zijn vervolgens met zijn drieën onder dreiging van de man naar de kluis gelopen, waarbij de man het mes met de punt tegen de nek van [medeverdachte 1] hield. Aangekomen bij de kluis schreeuwde de man:
“Geef mij de code of ik snij zijn vingers eraf”. Hierbij pakte de man de linkerhand van [medeverdachte 1] en hield het mes met de scherpe zijde tegen zijn vingers. De overvaller zei vervolgens: “
Ik ga zijn vingers er afsnijden”. De man zwaaide met het mes naar [medeverdachte 1] en zijn collega.
Verdachte heeft in zijn verhoor van 19 maart 2024 bekend dat hij de overval heeft gepleegd, in samenwerking met [medeverdachte 1] .Ter terechtzitting is hij bij deze verklaring gebleven.
De rechtbank acht daarom op grond van de genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 2 januari 2024 samen met [medeverdachte 1] de ten laste gelegde overval op [naam bedrijf BV] heeft gepleegd.
Ten aanzien van zaak A, feit 2:
In het kader van het onderzoek naar de overval op [naam bedrijf BV] is de telefoon van verdachte met telefoonnummer [telefoonnummer] afgeluisterd.
Op 8 januari 2024 om 17:08 uur vond een gesprek plaats tussen verdachte en de gebruiker van een telefoonnummer eindigend op [nummer 1] .In dit gesprek wordt onder andere het volgende gezegd:
[telefoonnummer] :
We moeten naar Praxis moker halen sowieso dan en tassen en zo. Je weet toch en bivak en al die dingen. Je weet toch.
[nummer 1] :
Wat wat wat zei je?
[telefoonnummer] :
We gaan moker halen sowieso toch. Zei je.
[nummer 1] :
Ja man ik denk dat is gewoon het beste man daar.
[telefoonnummer] :
Maar gaat dat gaat kanker veel geluid maken.
(…)
[nummer 1] :
We hebben letterlijk dertig, twintig seconde
Enkele minuten later, om 17:11 uur vond opnieuw een gesprek plaats tussen verdachte en de gebruiker van een telefoonnummer eindigend op [nummer 1] .In dit gesprek wordt onder andere het volgende gezegd:
[nummer 1] :
wanneer wil je het checke?? Wanneer wil je de spullen halen?
[telefoonnummer] :
Uhh ik denk nog een keer checke en dan spullen halen.
(…)
[telefoonnummer] :
Hotre .. beste om loessoe te gaan.
[nummer 1] :
wil je dat doen?
[telefoonnummer] :
ja toch wat doen je anders bro, vervoer is ook weer hoofdpijn.
[nummer 1] :
Ja dat is het beste plan, maar dan moeten we een route hebben. Bro dan moeten we een route hebben zonder cammy’s, daar moeten we kijken.
(…)
[nummer 1] :
wil je ook gewoon koffers ehh koffers kopen? Gaan we gewoon met koffers naar die trein. Niet met tassen enzo dan. Ik wil niet zeg maar dat ehh, je weet toch lijkt of we hebben genakt.
(…)
[telefoonnummer] :
Maar ja ik denk broer, ik zeg je eerlijk hotre lijkt mij beste of niet? Want broer [plaats 2] zijn letterlijk twee grote wegen hoe je der uitkomt of de trein.
[nummer 1] :
Uhum.
[telefoonnummer] :
Snap je broer, ze kunnen letterlijk wat ze kunnen doen is alle twee de wegen afzetten. Ewa waar wil je heen we gaan der hoe dan ook langs.
[nummer 1] :
Uhm ja
[telefoonnummer] :
Een oeffoe… Luister luister hoor dit. Bij een oeffoe als we m gaan oeffe, is sowieso faya. Heel [plaats 2] is gewoon focked up he dat moet je weten. Ewa bij brakkie valt mee is makkelijk, ik zeg eerlijk.
[nummer 1] :
uhum
[telefoonnummer] :
Is niet vaker zoveel eenheden gaan daar heen. Meestal misschien twee drie om te kijken wat die slachtoffers zeggen enzo .
(…)
[telefoonnummer] :
Ja doe je ding wakka. Ewa gaan we gelijk die waggie even weghalen
[nummer 1] :
morgen gaan we checke he? Maar morgen? We gaan kijken.
(…)
[telefoonnummer] :
lekker tiktak ofzo, weet je waarom? taxi’s rijden daar weinig in de nacht toch of of is die casino, tot hoe laat is die casino open?
[nummer 1] :
daar is Holland-Casino volgens mij he? of niet?
[telefoonnummer] :
Ja daar in de buurt rijden wel taxi’s, honderd procent en die is ook bij dinges
[nummer 1] :
we moeten echt ff gaan kijken man.
(…)
[telefoonnummer] :
Dan zijn er sowieso taxi’s daar. Rond die half 2 uhmm half 3 zo.
Op 8 januari 2024 om 23:35 uur vond een gesprek plaats tussen verdachte en een telefoonnummer eindigend op [nummer 2] . Dit nummer kan worden toegeschreven aan [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 2] merkt in dit gesprek op dat hij op internet heeft gezien dat de eis voor een inbraak een gevangenisstraf van twaalf weken is, afhankelijk van de situatie. Hij zegt dat het een paar maanden is, maar dan heb je wel een ton. Hij schrijft verder: “
Voor je het weet moet je van plan switchen omdat de bewoner thuis is, dan wordt het een woningoverval”.
Op 9 januari 2024 om 14:01 uur vond het volgende gesprek plaats tussen verdachte en de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op [nummer 1] .
[telefoonnummer] :
Gaan wij nog naar ZANJE? Even kijken
[nummer 1] :
Ou ja
[telefoonnummer] :
Ja toch.
[nummer 1] :
Ga vriendje even bellen kijken of hij kan rijden
Op 9 januari 2024 om 15:15 uur heeft verdachte een gesprek met de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op [nummer 3] .In dit gesprek wordt onder andere het volgende gezegd:
[telefoonnummer] :
is goed, is goed hoor dan, bro ik zit al 4 maandjes te loeren op iets toch, bro het kan om tonnen gaan, hele familie gaat 10 januari weg een ander land, die osso heeft wel alarm maar het zijn oude ramen en broer deze jongen is multimiljonair hij heeft een kloesoe met watches alleen maar watches protect, bro ik kan je foto's sturen, bro ik heb heel veel info.
[nummer 3] :
IK ZIE JOU VANAVOND.
(…)
[nummer 3] :
Ik haal je op.
Op 10 januari 2024 is [verdachte] aangehouden voor de overval op [naam bedrijf BV] (feit 1). Tijdens zijn aanhouding is zijn IPhone 14 in beslag genomen onder goednummer 6447578.
Nadat verdachte de code van zijn telefoon heeft gegeven, is deze telefoon onderzocht. De raadsman heeft met betrekking tot de bevindingen van deze telefoon verweer gevoerd. De rechtbank zal daarom eerst dit verweer bespreken, voordat zij toekomt aan wat op de telefoon van verdachte is aangetroffen.
Afwijzing (herhaald) getuigenverzoek
De raadsman heeft allereerst ter zitting zijn eerdere verzoek tot het horen van de agenten over hoe zij aan de code van de telefoon van verdachte zijn gekomen, herhaald. Dit verzoek is eerder tijdens de zittingen van 13 juni 2024 en 18 juli 2024 behandeld en afgewezen. De rechtbank heeft tijdens de zitting van 13 juni 2024 ten aanzien van haar beslissing tot afwijzing van het verzoek het volgende overwogen (tijdens de zitting van 18 juli 2024 heeft de rechtbank bij haar beslissing tot afwijzing van het getuigenverzoek naar deze overweging verwezen):
“
Ook op dit moment ziet de rechtbank geen aanleiding om de verbalisanten te laten horen. Ondanks dat het criterium van het verdedigingsbelang van toepassing is en de verzoeken tijdig zijn gedaan, is de vraag op welke wijze de verbalisanten de toegangscode van de telefoon van verdachte hebben verkregen in de aanvullende processen-verbaal afdoende beantwoord. Daarnaast blijken uit de processen-verbaal geen concrete aanwijzingen dat de verbalisanten niet in lijn met de waarheid zouden hebben verklaard en ziet de rechtbank geen discrepanties met betrekking tot de toedracht omtrent het verkrijgen van de code. Het is kortom niet gebleken waarover de verbalisanten bij de rechter-commissaris nog concreet en relevant kunnen verklaren, waardoor. Redelijkerwijs valt aan te nemen dat met deze afwijzing de verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad.”
Nu de raadsman tijdens de zitting van 19 november 2024 geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht waarom het verzoek tot het horen van de agenten als getuige alsnog zou moeten worden toegewezen, ziet de rechtbank geen aanleiding af te wijken van hetgeen zij eerder op 13 juni en 18 juli 2024 ten aanzien van dit getuigenverzoek heeft overwogen en beslist. Het verzoek wordt daarom opnieuw afgewezen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat al het bewijs dat van de telefoon van verdachte afkomstig is, moet worden uitgesloten van het bewijs. Volgens de raadsman is dit bewijs op onrechtmatige wijze verkregen, waardoor sprake is van een ernstig vormverzuim als bedoel in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verweer van de raadsman voldoet echter niet aan de eisen die artikel 359a Sv stelt aan een onrechtmatigheidsverweer. Hij heeft immers nagelaten toe te lichten welk belang het geschonden voorschrift dient, wat de ernst van het verzuim is en welk nadeel daardoor is veroorzaakt. Nu deze onderbouwing ontbreekt, behoeft de rechtbank niet op dit verweer te reageren (zie HR 30 maart 2004, NJ 2004/376). Het verweer kan reeds daarom worden afgewezen.
Ook los van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt het verweer niet. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Volgens vaste jurisprudentie wordt als verhoor beschouwd ‘alle vragen aan een door een opsporingsambtenaar als verdacht aangemerkt persoon betreffende diens betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit’.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte was aangemerkt en aangehouden als verdachte op het moment dat hem naar de code van zijn telefoon werd gevraagd. De rechtbank is echter van oordeel dat met de enkele vraag naar de code van zijn telefoon geen sprake was van een verhoorsituatie als hiervoor bedoeld. De politie beschikte al over tapgesprekken waaruit een vermoeden van de betrokkenheid van verdachte bij een strafbaar feit kon worden afgeleid. De telefoon van verdachte was mogelijk een nieuwe bron van belastend bewijsmateriaal en daar had de politie op dat moment nog geen toegang toe. De politie was bezig met het opsporingsonderzoek en in het verlengde daarvan heeft zij verdachte gevraagd om de code. Verdachte heeft die vervolgens verstrekt.
Het vragen naar deze code merkt de rechtbank niet aan als een verhoor betreffende de betrokkenheid van verdachte bij een (of meer) strafbare feiten, maar als een opsporingshandeling. De inhoud van de telefoon van verdachte bestond al, ook als verdachte de code niet zou hebben gegeven. Onderzoek naar zijn telefoon was dan ook niet afhankelijk van zijn medewerking, omdat die ook zonder die medewerking mocht worden onderzocht.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van enig vormverzuim in het voorbereidend onderzoek.
Op de telefoon van verdachte is een notitie gevonden met de tekst: ‘ [adres 3] ’. Deze notitie is aangemaakt op 27 december 2023. In de telefoon van verdachte stond ook een foto van de woning aan de [adres 3] te [plaats 2] . Deze foto is vanuit een auto genomen, waarbij de autospiegel is te zien. De kleur van de auto is vermoedelijk blauw . De kleur blauw is namelijk zichtbaar in de buitenspiegel.
Verdachte heeft sinds december 2023 een auto met kenteken [kenteken 1] op zijn naam staan. Het betreft een Peugeot 107. Deze auto van verdachte is bekeken en er is geconstateerd dat het een blauwe auto betreft en dat de buitenspiegel wat betreft vorm en zwarte buitenrand overeenkomt met de spiegel die op de hiervoor genoemde foto is te zien.
De ANPR-gegevens van de auto van verdachte met kenteken [kenteken 1] zijn vervolgens opgevraagd. Het blijkt dat de auto op 31 december 2023 om 09:39 uur op de Zandvoortselaan richting [plaats 2] en om 10:25 uur op de Zandvoortselaan richting Heemstede reed.
Op het adres [adres 3] te [plaats 2] staan ingeschreven: [persoon 15], [persoon 16] en de kinderen [persoon 17] en [persoon 12] . Op de telefoon van verdachte stonden twee foto’s van [persoon 12] , afkomstig van diens Instagram account.
Op camerabeelden van de [adres 3] van 31 december 2023 is rond 09:52 uur een blauwe auto te zien. Het kenteken is niet geheel te lezen, maar begint met [kenteken 1] . In de auto zitten de chauffeur en een passagier.
Even later is te zien dat de passagier uit de auto stapt en een rondje om de woning loopt. De blauwe auto staat op dat moment geparkeerd aan de overzijde van de straat.
Uit locatiegegevens in de telefoon van verdachte blijkt dat zijn telefoon op 31 december 2023 vanaf 09:50 uur in de [adres 3] was.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte, samen met een ander of anderen het plan heeft opgevat om goederen en/of geld uit een woning aan de [adres 3] weg te nemen. Uit de tapgesprekken volgt dat verdachte informatie had dat de familie die in de woning woont vanaf 10 januari 2024 op vakantie zou gaan. Ook zou de hoofdbewoner rijk zijn en over dure horloges beschikken. Vervolgens blijkt uit de notitie uit de telefoon van verdachte dat het om het adres [adres 3] ging in [plaats 2] . [persoon 12] , van wie verdachte een foto op zijn telefoon had staan, blijkt op dit adres te wonen. Uit de foto’s, camerabeelden en de locatiegegevens kan verder worden afgeleid dat verdachte op 31 december 2024 een voorverkenning op dit adres heeft gedaan.
Gelet op al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat verdachte van plan was om samen met een ander of anderen een inbraak in de woning te plegen. Uit de tapgesprekken volgt dat hij er tevens rekening mee hield dat dit ook een overval kon worden wanneer iemand thuis zou zijn. In een afgeluisterd gesprek worden namelijk de strafrechtelijke consequenties van de beide misdrijven beschreven en het blijkt dat men voor een overval niet terugdeinsde noch dat dit een reden zou zijn om van het plan af te zien. De rechtbank neemt dan ook – anders dan de raadsman heeft betoogd – als vaststaand aan dat verdachte en zijn mededader(s) een inbraak in een woning en een woningoverval hebben voorbereid.
De op de telefoon van verdachte aanwezige notitie met het adres waar de inbraak/overval moest plaatsvinden, de foto van de betreffende woning en de foto’s van één van de bewoners van de woning waren dienstig en daarom bestemd tot het plegen van die misdrijven. Verdachte had dus opzettelijk een informatiedrager voorhanden bestemd tot het begaan van de misdrijven. De rechtbank acht het feit bewezen.
Ten aanzien van zaak A, feiten 3, 4 en 5:
[persoon 1] (aangever) heeft in zijn aangifte verklaard dat hij in de avond van 18 december 2023 met [persoon 8] , een vriend van hem, een jointje is gaan roken. [persoon 8] heeft toen een kennis bericht op Snapchat met de vraag of hij nog een bakje snus wilde hebben. Er werd een afspraak gemaakt dat aangever voor [persoon 8] het bakje snus aan die kennis zou geven. Omstreeks 23:05 uur kwam hij aan op de [padel centrum] in Amstelveen. Hij reed naar drie jongens toe die ter hoogte van de ingang stonden.
Hij hoorde dat één van de jongens (NN1) tegen hem zei: "
We moeten even praten, werk mee, niet schreeuwen of iets want anders krijg je klappen." Zij zeiden tegen hem: "
Zet je scooter uit en zet je scooter neer." [persoon 1] mocht geen politie bellen. Hij moest zijn telefoon aan de jongens geven. NN1 zei: "
Loop even mee." Aangever is met hen meegelopen naar de zijkant van het gebouw. Tijdens het lopen vroeg NN1: "
Heb je een ID mee?" Aangever liet zijn rijbewijs zien. Dit rijbewijs werd meteen uit zijn handen gepakt.
NN1 vroeg aan aangever: “
Wat ben je van [persoon 8] ?” en “
[persoon 8] moet niet spelen met mijn geld, zijn vader kan het oplossen met jou.”
Aangever moest vervolgens zijn telefoon openen. Hij moest zijn ING-app openen met face ID en moest de code aan NN1 geven. Hij hoorde dat zij onderling Tikkies aan het sturen waren naar zijn telefoon, zodat deze konden worden betaald met het geld op de rekening van aangever.
Hij mocht niet teveel kijken, zij schreeuwden naar hem als hij keek. NN1 en NN2 zeiden steeds: "
Kijk weg!"
Aangever moest zijn zakken legen en zijn oortjes uit zijn oren halen. NN2 heeft het doosje van de oortjes en de scootersleutel uit de jaszak van aangever gepakt. NN2 vroeg of hij nog een reservesleutel thuis had liggen. Aangever zei dat hij geen reservesleutel had, waarop NN2 een klap gaf met zijn platte hand op mijn linkerkant van zijn gezicht en zei dat hij niet mocht liegen.
Zij hebben meerdere keren gezegd dat hij niet naar de politie mocht gaan.
NN2 heeft tegen aangever gezegd: “
We weten waar je woont, als we nog iets van je terug horen dan neuk ik je kankermoeder.”
NN1 en NN2 liepen een stukje weg om te overleggen. Toen zij terugkwamen zeiden zij tegen aangever: "
We gaan je scootersleutel teruggeven. Zorg ervoor dat je binnen 10 minuten weg bent. Je mag pas weggaan als je ons niet meer ziet. We houden je in de gaten vanaf een afstand dus niet eerder weggaan."
Op dat moment gooide NN2 de scootersleutel weg en renden de drie mannen weg.
Nadat aangever zijn sleutel had gevonden is hij meteen naar huis gereden.
Aangever heeft afschriften van de bankrekening overgelegd, waaruit blijkt dat die dag vanaf zijn rekening € 750,- is overschreven naar rekeningnummer [rekeningnummer 1] en een bedrag van € 224,89 naar rekeningnummer [rekeningnummer 2] . Rekeningnummer [rekeningnummer 1] is van verdachte. Rekeningnummer [rekeningnummer 2] is van [medeverdachte 2] .
De oortjes die aangever bij zich had zijn meegenomen. Ze zijn van het merk en type Apple Airpod Pro.
Aangever heeft in een aanvullende verklaring verklaard dat hij zijn telefoon moest afgeven en de 6-cijferige code op moest noemen. NN1 had op dat moment de telefoon in zijn handen en voerde deze code in. Nadat de mobiele telefoon voor het eerst was ontgrendeld, ging verdachte direct naar de ING-App. De telefoon ging meerdere keren op slot. De telefoon is drie keer geopend met een cijfercode, en twee keer met face-ID.
De daders hadden een QR-code voor een tikkie op twee eigen telefoons,. Die codes werden met de telefoon van aangever gescand. Naast het invoeren van de cijfercode, is de face-ID van [persoon 1] gebruikt om toegang te krijgen tot de ING-App.
Al het geld dat op de rekening van [persoon 1] stond is eraf gehaald.
[persoon 8] heeft verklaard dat hij een keer op school had ge-chilled tijdens een tussenuur. Af en toe deden ze dan ‘snus’ met elkaar. Een jongen die hij kent als [naam 2] zei toen tegen hem: "Als je ooit nog een bakje hebt dan zou ik die wel willen." Op 18 oktober 2024 vroeg [persoon 1] aan [persoon 8] of [persoon 8] een bakje snus wilde overnemen. [persoon 8] heeft toen [naam 2] via Snapchat gesproken. Hij denkt later dat hij per ongeluk een andere [naam 2] heeft benaderd.
Er is een WhatsApp-conversatie aangetroffen tussen [persoon 8] en verdachte over de periode 3 december 2023 tot en met 19 december 2023. In deze conversatie vraagt [persoon 8] meermalen aan verdachte of hij bij hem onderdelen van scooters kan kopen. Verdachte communiceert regelmatig met [persoon 8] wat leverbaar is, hoeveel geld het kost en wanneer het opgehaald of geleverd kan worden. Verdachte en [persoon 8] hebben een bedrag van tussen de € 650,- en € 1.000,- afgesproken. Uit de conversatie blijkt dat er geen overeenstemming is over hoe en waar de goederen geleverd gaan worden. Verdachte wil deze niet zonder betaling naar Amstelveen brengen. Later meldt verdachte dat hij de goederen voor € 100,- extra naar Amstelveen wil brengen waardoor het afgesproken bedrag oploopt tot een totaal van € 750,-. [persoon 8] zegt dat dit niet de afspraak is. In het laatste gesprek op 19 december 2023 te 07:52, zegt [persoon 8] dat zijn bankrekening is leeggeroofd.De rechtbank begrijpt deze laatste opmerking aldus dat [persoon 8] spreekt over de rekening van [persoon 1] .
Verdachte heeft ter terechtzitting van 19 november 2024 verklaard dat hij bij de padelclub in Amstelveen één Tikkie van € 750,- heeft ontvangen en dat de rest naar een andere rekening is gegaan.
Verdachte heeft ook verklaard dat dit geld door [persoon 1] is betaald in verband met de verkoop van een IPhone 15. Van geweld en bedreiging met geweld zou geen sprake zijn geweest.
De rechtbank gaat hier niet in mee. Anders dan de verklaring van verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] , bevat het dossier geen aanwijzingen dat sprake is geweest van de verkoop van een iPhone 15 door verdachte aan [persoon 1] . Het is bovendien ook onaannemelijk dat [persoon 1] voor de aankoop van een iPhone 15 voor een dergelijk hoog bedrag ’s avonds laat op een verlaten terrein met onbekenden zou afspreken. Daarbij weegt mee dat [persoon 1] op 21 december 2024 aangifte gedaan. Dat [persoon 1] valse verklaringen heeft afgelegd met het oog op het verkrijgen van onterechte schadevergoedingen, zoals door de verdediging gesteld, acht de rechtbank onaannemelijk. Het doen van valse aangifte is immers een ernstig strafbaar feit, terwijl de te verwachten schadevergoeding slechts bescheiden van omvang is.
Verder weegt mee dat, zoals hiervoor is opgenomen, verdachte en [persoon 8] via WhatsApp contact hadden over de scooteronderdelen. Hieruit volgt dat het contact tussen beiden klaarblijkelijk via WhatsApp verliep. Dat [persoon 8] vervolgens – zoals verdachte stelt – ineens over de verkoop van een telefoon via Snapchat zou communiceren, acht de rechtbank niet aannemelijk. De verklaringen van [persoon 1] en [persoon 8] dat het zou gaan om de verkoop van snus, zijn aannemelijker. Snus is namelijk illegaal en dat [persoon 8] via Snapchat daarover contact heeft gehad, is dan ook logischer omdat berichten via Snapchat verdwijnen. Gelet hierop volgt de rechtbank de verklaringen van [persoon 8] en [persoon 1] en gaat er van uit dat [persoon 8] die avond via Snapchat de verkeerde ‘ [naam 2] ’ (de [naam 2] van de scooteronderdelen) over de verkoop van snus heeft bericht.
De rechtbank neemt op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen aan dat [persoon 8] met verdachte contact heeft gehad over de verkoop van scooteronderdelen door verdachte. De levering daarvan kwam echter niet tot stand, waardoor verdachte geïrriteerd was. Nadat [persoon 8] per ongeluk de verkeerde ‘ [naam 2] ’, namelijk verdachte, berichtte over een bakje snus, heeft verdachte zich voorgedaan als koper daarvan en heeft er toen voor gekozen om op criminele wijze betaling af te dwingen voor de scooteronderdelen. Daarbij heeft verdachte, samen met anderen, met gebruik van geweld en dreiging met geweld goederen van [persoon 1] weggenomen en gedwongen om goederen af te staan en is zijn gehele rekening leeggehaald. De onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten acht de rechtbank dan ook bewezen.
Ten aanzien van zaak B:
[persoon 2] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 1 oktober 2023 omstreeks 22:43 uur op zijn fatbike reed. Een vriend, [persoon 3] , zat bij hem achterop. Zij reden naar het theehuisje bij het Zwarte Pad te Amsterdam. Bij het theehuisje stonden twee jongens. Eén van de jongens, die zich voorstelde als [persoon 9] , stelde allerlei vragen met betrekking tot de fatbike van [persoon 2] . [persoon 9] vroeg op een gegeven moment of hij een stukje achterop de fatbike mocht meerijden. [persoon 2] stapte op zijn fatbike en [persoon 9] ging achterop zitten. [persoon 3] en de andere jongen die zichzelf [naam 2] noemde, bleven achter.
Tijdens het rijden sloeg [persoon 9] opeens zijn rechterarm om de keel van [persoon 2] waardoor deze geen lucht meer kreeg. [persoon 2] liet zijn fiets vallen en viel op de grond. Door de val was de ketting van de fiets eraf gegaan.
Nadat [persoon 2] was opgestaan sloeg [persoon 9] hem met kracht en gebalde vuist tegen de rechterkant van zijn gezicht. [persoon 9] bleef met zijn vuisten op hem inslaan en riep: “
Geef me je sleutels. Fiks die ketting. Als je het nu niet gaat doen, dan ga je dood. [persoon 9] had iets glimmends in zijn hand, wat leek op een mes. [persoon 9] zei: “
Je fikst nu die ketting anders pak ik deze”, waarbij hij het heft van het mes vastpakte.
Terwijl [persoon 2] probeerde de ketting te repareren, werd hij aan zijn jas vastgehouden door [naam 2] . [naam 2] heeft ook meermalen met een vlakke hand in het gezicht en tegen het achterhoofd van [persoon 2] geslagen. Ondertussen werd [persoon 3] door [persoon 9] geslagen.
Het lukte [persoon 2] uiteindelijk om de ketting weer op de fiets te plaatsen. [persoon 9] pakte vervolgens de fiets en wilde wegrijden. [persoon 3] probeerde hem nog tegen te houden, maar werd weer door [persoon 9] geslagen. [persoon 9] reed weg op de fiets en [naam 2] ging er op de scooter achteraan. Het kenteken van deze scooter was [kenteken 2] , een zwarte Piaggio Zip.
[persoon 3] heeft eveneens aangifte gedaan. [persoon 9] die hij NN2 noemt, is achter op de scooter, met [persoon 2] als bestuurder weggereden. [persoon 3] zag dat [naam 2] , die hij NN1 noemt, zijn helm opzette en naar een scooter liep die om het hoekje stond. Kort daarna zag [persoon 3] op het Zwarte Pad de fatbike stilstaan met de scooter ernaast. Hij hoorde geschreeuw en is hard die kant op gerend. Hij zag dat [persoon 9] , [persoon 2] in een 'headlock' had.
Vervolgens kwam [persoon 9] op [persoon 3] aflopen en sommeerde [persoon 3] om de ketting erop te zetten. Toen [persoon 3] zei dat hij niet goed wist hoe dat moest, gaf [persoon 9] hem vuistklappen in zijn gezicht. [persoon 9] trok zijn bovenkleding omhoog en liet zien dat hij een mes in zijn broeksband droeg. Vervolgens pakte [persoon 9] het mes uit zijn broeksband en nam een dreigende houding aan.
Uiteindelijk heeft [persoon 2] de ketting op de fiets gezet. Toen de ketting weer op de fiets zat reed [persoon 9] op de fatbike en [naam 2] op de scooter weg.
Het kenteken [kenteken 2] hoort bij een scooter die op naam staat van verdachte [verdachte] .
Verdachte heeft bekend dat hij ter plaatse was en dat hij één van de jongens heeft geslagen. Ook heeft hij verklaard dat hij er had geen goed gevoel bij en eigenlijk al wist wat er ging gebeuren.
De raadsman heeft gewezen op discrepanties in de verklaringen van de beide aangevers. De rechtbank is echter van oordeel dat beide aangiftes in sterke mate met elkaar overeenkomen en elkaar ondersteunen. Anders dan de raadsman heeft betoogd, stelt de rechtbank vast dat de verklaringen van de beide aangevers overeenkomen op het punt dat [persoon 9] en niet verdachte degene is geweest die een mes bij zich had en dit tevoorschijn heeft gehaald. Nu de rechtbank de verklaringen van [persoon 3] en [persoon 2] volgt, stelt zij verder vast dat verdachte – anders dan hij heeft verklaard – [persoon 2] meermalen in het gezicht heeft geslagen.
De rechtbank is, eveneens anders dan de verdediging, van oordeel dat verdachte een substantiële rol heeft gehad bij de gewelddadige diefstal van de fatbike van aangever [persoon 2] . Uit zijn verklaring ter zitting volgt dat hij wist dat de man die zich had voorgesteld als [persoon 9] slechte bedoelingen had, maar niettemin is hij met zijn scooter achter die [persoon 9] en [persoon 2] aangereden en heeft hij vervolgens ondersteunend geweld gebruikt tegen [persoon 2] . Verdachte is vervolgens samen met [persoon 9] weggereden, verdachte op zijn scooter en [persoon 9] op de gestolen fatbike. De rechtbank is dan ook – gelet op al deze omstandigheden – van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de man die zich [persoon 9] noemde om te spreken van een gezamenlijke uitvoering van de gewelddadige diefstal van de fatbike. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd.
Ten aanzien van zaak C:
[persoon 6] (aangever) heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 17 augustus 2023 samen met zijn broer genaamd [persoon 13] , een vriend genaamd [naam 3] en zijn zoontje van vier jaar oud bezig was bij zijn garagebox aan de [adres 4] te Amstelveen. Aangever sprak op een gegeven moment twee inzittenden van een Toyota aan op een blikje Red Bull dat op de grond lag. De jongens reageerden erg boos en maakten veel gebaren. Er ontstond een woordenwisseling, waarbij de bestuurder uit de auto stapte. De bestuurder stapte op een gegeven moment weer in en zij reden weg. Enkele minuten later kwamen zij echter weer lopend terug. Beide jongens stonden klaar om te vechten, op ongeveer een meter afstand van aangever. De bestuurder kwam op aangever af en toen begon de worsteling. Er kwamen op een gegeven moment mensen om hen te helpen en toen rende de passagier weg. Vervolgens rende ook de bestuurder weg. Toen de bestuurder aangever passeerde sloeg de bestuurder aangever op zijn achterhoofd. Tijdens de aangifte was het hoofd van aangever op die plek nog gevoelig.
[persoon 13] , de broer van aangever, heeft gezien dat de bestuurder naar zijn broer liep en hem op zijn achterhoofd sloeg.Een buurtbewoner heeft gezien dat één van de jongens zijn buurman met een vuist van achteren sloeg.
Het incident is deels door een buurtgenoot gefilmd. Op deze beelden is te zien dat verdachte achter een man met een [persoon 14] T-shirt gaat staan, zijn rechterhand tot een vuist balt en met deze vuist uithaalt op het achterhoofd van de man met het blauwe T-shirt.De man met het blauwe T-shirt is aangever.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij een klap op het achterhoofd van aangever heeft gegeven.
De rechtbank concludeert anders dan raadsman dat sprake is geweest van pijn op het achterhoofd bij aangever. Hij heeft immers verklaard dat zijn hoofd nog gevoelig was ten tijde van de aangifte. Ook kan op grond van de aangifte, de getuigenverklaringen en de camerabeelden ervan worden uitgegaan dat verdachte aangever met gebalde vuist heeft geslagen. Het is naar het oordeel van de rechtbank een feit van algemene bekendheid dat een vuistslag op het achterhoofd pijn teweegbrengt. Voor een veroordeling van mishandeling is dit toereikend.
De raadsman heeft verder betoogd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De rechtbank volgt dit betoog niet. De rechtbank ziet geen aanleiding om de verklaring van aangever in twijfel te trekken. Dat aangever – zoals verdachte heeft verklaard – dronken zou zijn geweest en zich met zijn broer agressief zou hebben gedragen naar verdachte en zijn vriend blijkt nergens uit. Bovendien volgt uit de getuigenverklaringen van de broer van aangever, een buurtbewoner en de camerabeelden juist dat verdachte en zijn vriend agressief waren en de confrontatie zijn aangegaan. Van een noodweersituatie is dan ook geen sprake. Maar zelfs indien de lezing van verdachte wel zou worden gevolgd, was de door verdachte gestelde wederrechtelijke aanranding al geëindigd op het moment dat hij de klap gaf tegen het achterhoofd van aangever. Uit de camerabeelden volgt dat op dat moment iedereen rustig was en dat aangever tegen de vriend van verdachte zei: “Ga Weg”. De klap kan daarom ook in het scenario van verdachte niet als verdedigend geweld worden aangemerkt.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte [persoon 6] heeft mishandeld.