ECLI:NL:RBAMS:2024:7832

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
13/022037-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van doodslag en opzettelijke brandstichting in Amsterdam met ontslag van rechtsvervolging

Op 16 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 januari 2024 zijn vrouw heeft gedood en opzettelijk brand heeft gesticht in hun woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1933, lijdt aan beginnende dementie en een psychotische waanstoornis. Tijdens de zittingen op 4 september en 2 december 2024 is het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie een bewezenverklaring heeft gevorderd. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de bewezen verklaarde feiten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend, gezien zijn geestelijke toestand op het moment van de feiten. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en een rechterlijke machtiging tot opname in een zorginstelling verleend voor de duur van zes maanden. De rechtbank heeft ook beslist dat het mes en de lucifers, die zijn gebruikt bij de feiten, verbeurd worden verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/022037-24
Datum uitspraak: 16 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1933 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] ,
nu gedetineerd in de [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 4 september en 2 december 2024. Op de zitting van 2 december 2024 is gelijktijdig met de strafzaak een verzoek behandeld om een rechterlijke machtiging te verlenen op grond van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. B. van Duijn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.D. Kupelian, naar voren hebben gebracht.
Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van de verklaring die mw. [naam] van Slachtofferhulp Nederland, namens de nabestaanden van het slachtoffer, in het kader van het spreekrecht heeft afgelegd.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij op 19 januari 2024 in Amsterdam
feit 1: opzettelijk [slachtoffer] heeft gedood;
feit 2: opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning, waardoor gevaar voor goederen en personen is ontstaan.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor wat betreft feit 2 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet had op het stichten van brand.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit, die niet ter discussie hebben gestaan. [1]
Op 19 januari 2024 ontving de meldkamer een 112-melding van een brand in de woning aan de [adres] . De buren hoorden het brandalarm afgaan en zagen rook uit de woning komen. Ter plaatse rook de politie een brandlucht. Nadat de afgesloten toegangsdeur van de woning door de brandweer was opengebroken, kwam er direct een zwarte rookwalm uit de woning. Verdachte werd door de brandweer uit de woning geholpen. De vrouw van verdachte, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), werd zwaargewond aangetroffen in de woning. [2] Er zijn geen andere personen in de woning aangetroffen. Op de handen en de kleding van verdachte zat bloed. [3] Verdachte is diezelfde dag aangehouden. Tijdens de fouillering trof de politie in zijn broekzak twee doosjes lucifers aan. [4]
[slachtoffer] is overgebracht naar het Amsterdam UMC ziekenhuis, waar zij een dag later op 84-jarige leeftijd is overleden. [5] De sectie op het lichaam van [slachtoffer] leidde tot de volgende bevindingen en conclusies van de forensisch patholoog. Aan het lichaam waren zestien diepe steekletsels door krachtinwerking met één of meerdere scherpe voorwerpen. Bij vier steekletsels aan de rug, de linkerschouder en de rechterzijde van de borst was er perforatie van beide borstholten, beide longen, linkerzijde van het middenrif en de buikholte. Naast uitgebreid bloedverlies zijn hierbij ademhalings- en longfunctiestoornissen te verwachten. Op basis hiervan kan het overlijden zonder meer worden verklaard. [6]
Uit het forensisch brandonderzoek is het volgende gebleken. De situatie in de woning past het beste bij het scenario dat er brand is gesticht door het achterlaten van brandende lucifers op verschillende plekken in de woning. Dit heeft in de waskamer geleid tot een brand in het kastje op de wasdroger. De in die kamer achtergelaten lucifers hebben samen met het brandbare materiaal in het kastje brand veroorzaakt. Doordat er op deze locatie genoeg brandbaar materiaal en zuurstof aanwezig was, is brand ontstaan. In de waskamer was sprake van roetafzetting en hitte inbranding op de muur en het plafond. Ook lagen er verbrande resten van spullen op de vloer. De brandweer heeft de nog brandende spullen naar het balkon verplaatst. Gelet op de hoeveelheid brandbaar materiaal in de woning en de ligging van de woning in het appartementencomplex, had de brand en de daarbij vrijgekomen giftige rookontwikkeling – bij het later ontdekken daarvan – levensgevaar voor zich in de woning bevindende personen en voor de in omringende woningen aanwezige personen veroorzaakt kunnen hebben. [7]
Ook heeft de politie in de woning een mes met een bebloed lemmet aangetroffen. [8]
Bewijsoverwegingen feit 1
Verdachte heeft aanvankelijk tegenover de politie en de rechter-commissaris verklaard dat hij zijn vrouw heeft doodgestoken met een mes. [9] Gaandeweg het strafproces en ter terechtzitting heeft verdachte het tenlastegelegde ontkend en heeft hij een alternatief scenario geschetst waarin zijn vrouw zichzelf zou hebben doodgestoken. De forensisch patholoog heeft aanvullend onderzoek verricht naar dit scenario. [10] Zij heeft geconcludeerd dat het aantreffen van de steekletsels aan de rug en de linkerschouder minstens veel waarschijnlijker (bewijskracht 100-10.000) is uitgaande van de hypothese van door een ander toegebracht letsel dan uitgaande van de hypothese van zelf toegebracht letsel. Ook het aantreffen van het steekletsel aan de rechterzijde van de borst is minstens waarschijnlijker (bewijskracht 10-100) uitgaande van de hypothese van door een ander toegebracht letsel dan uitgaande van de hypothese van zelf toegebracht letsel. Op basis van deze conclusies, de aanvankelijk bekennende verklaringen van verdachte en de overige hiervoor genoemde bewijsmiddelen, hecht de rechtbank geen geloof aan het later door verdachte geschetste scenario van zelftoebrenging. De rechtbank sluit dit scenario uit en concludeert dat het niet anders kan dan dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd. De rechtbank acht de onder 1 ten laste gelegde doodslag bewezen.
Bewijsoverwegingen feit 2
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij weliswaar lucifers had aangestreken omdat hij op zoek was naar zijn schoenen, maar dat de brand in de waskamer moet zijn ontstaan door kortsluiting aan de lampen. Dit scenario vindt geen steun in het dossier en de rechtbank acht deze verklaring dan ook onaannemelijk. Uit het forensisch onderzoek volgt immers dat een technische oorzaak van de brand is uitgesloten. Voor zover de verdediging heeft bepleit dat verdachte ten tijde van zijn handelen geen opzet heeft gehad op de brandstichting, volgt de rechtbank dat verweer niet. Op grond van de bewijsmiddelen uit het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat hij brandende lucifers in aanraking heeft gebracht met goederen in de woning. Verdachte heeft daarmee op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er brand kon ontstaan. De rechtbank acht de onder 2 ten laste gelegde opzettelijke brandstichting bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1
op 19 januari 2024 te Amsterdam [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door voornoemde [slachtoffer] met een mes in haar rug en schouder en borst te steken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 20 januari 2024 is overleden;
feit 2
op 19 januari 2024 te Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning, door brandende lucifers in aanraking te brengen met in de woning bevindende goederen, ten gevolge waarvan die goederen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor het pand en zich daarin bevindende goederen en levensgevaar voor zich in het pand bevindende personen en in omringende panden aanwezige personen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Over verdachte is een Pro Justitia triple rapportage opgesteld, door G.M. Jansen, GZ-psycholoog, en M.C. Heus, psychiater op 22 augustus 2024, en door F. Jonker, klinisch neuropsycholoog, en E. Strijks, neuroloog op 13 augustus 2024 (hierna: de deskundigen).
De deskundigen hebben – kort samengevat – geconcludeerd dat verdachte lijdt aan beginnende dementie en een psychotische waanstoornis, waarvan de meest in het oog springende overtuiging een ontrouwwaan jegens zijn echtgenote betreft. Ten tijde van het tenlastegelegde waren de dementie en de waanstoornis in volle omvang aanwezig.
Volgens de deskundigen werd verdachte ten tijde van het tenlastegelegde op zodanige wijze door zijn dementie en ontrouwwaan beïnvloed, dat aangenomen moet worden dat hij geen keuzevrijheid heeft gehad bij het bepalen van zijn wil. Verdachte was vanuit de psychose en cognitieve achteruitgang niet meer in staat om zijn emoties en gedrag te reguleren. Zeer aannemelijk is dat verdachte vanuit zijn paranoïde-psychotische belevingen in het kader van de dementie, getriggerd door een mogelijke krenking door zijn echtgenote die ochtend, in een vlaag van paranoïdie en narcistische woede zijn echtgenote heeft neergestoken en daarna nog zo kwaad op haar was dat hij de huisraad heeft vernield en brand heeft gesticht. De deskundigen hebben geadviseerd om het tenlastegelegde in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen. Zij adviseren om te onderzoeken of verdachte middels een rechterlijke machtiging op grond van de Wzd in een verpleeghuissetting kan worden geplaatst.
Op grond van de conclusies van de deskundigen, die de rechtbank mede aan haar oordeel ten grondslag legt, is de rechtbank – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten in het geheel niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank zal verdachte dan ook ontslaan van alle rechtsvervolging.
Rechterlijke machtiging
De rechtbank heeft in de zaak met rekestnummer 24/8157, welk rekest gelijktijdig met onderhavige strafzaak is behandeld, een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf op grond van artikel 2.3, tweede lid, van de Wet forensische zorg (Wfz) verleend voor de duur van zes maanden. Deze beslissing is gelijktijdig met dit vonnis in een afzonderlijke beschikking gegeven en gemotiveerd.

8.Beslag

Het mes, de lucifers en de luciferdoosjes (vermeld onder de nummers 2 tot en met 7 van de beslaglijst) zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat dit voorwerpen betreffen met behulp waarvan de bewezen verklaarde feiten zijn begaan.
De medicijnen (vermeld onder nummer 1 van de beslaglijst) kunnen worden teruggegeven aan verdachte.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
doodslag;
feit 2:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar.
Verklaart verdachte niet strafbaar voor de bewezen verklaarde feiten en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Verklaart verbeurd:
- het mes (goednummer 6451828);
- de lucifers (goednummers 6451829, 6451832, 6451833 en 6451834);
- de luciferdoosjes (goednummer 6451355).
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- de medicijnen (goednummer 6463168).
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop verdachte in het kader van de rechterlijke machtiging wordt opgenomen in een accommodatie als bedoeld in artikel 24 Wzd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mr. G.M. Beunk en mr. A.M. Grüschke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.R. Hofstee, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 december 2024.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024014854-7 van 19 januari 2024, doorgenummerde p. 1 tot en met 4.
3.Proces-verbaal forensisch onderzoek persoon met nummer 2024014854-12 van 22 januari 2024, doorgenummerde p. 1077.
4.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024014854-4 van 19 januari 2024, doorgenummerde p. 1004.
5.Proces-verbaal van bevindingen met documentcode 18954790 van 20 januari 2024, doorgenummerde p. 13.
6.Een geschrift, te weten een NFI-rapport Forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden (met bijlage) van 26 april 2024, opgemaakt door drs. A.I.C. Christiaens (arts en forensisch patholoog), punten 5 tot en met 7.
7.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning met nummer 2024014854-17 van 14 februari 2024, doorgenummerde p. 1089.
8.Ibid., p. 1087.
9.Proces-verbaal uitwerking verhoor verdachte van 19 januari 2024, doorgenummerde p. 1057 tot en met 1060 en proces-verbaal van verhoor verdachte door de rechter-commissaris van 22 januari 2024.
10.Zie het aanvullend bericht van het NFI van 28 augustus 2024, opgemaakt door drs. A.I.C. Christiaens.