ECLI:NL:RBAMS:2024:7812

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
13/270988-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld en diefstal met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en diefstal. De verdachte, geboren in 1995 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het stelen van een horloge van aangever [persoon 2] op 21 juli 2024 en van een horloge en een ring van aangeefster [persoon 3] op 18 juli 2024. Tijdens de zitting op 22 november 2024 was de verdachte aanwezig, samen met zijn raadsvrouw, mr. P.A.Th. Lemmers, en de officier van justitie, mr. J.I.P. Hofstee. De rechtbank heeft ook een deskundige gehoord, [persoon 1], reclasseringswerker bij GGZ Reclassering Verslavingszorg.

De rechtbank oordeelde dat de diefstal van het horloge van [persoon 2] bewezen was, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en getuigenverklaringen. De rechtbank achtte ook de diefstal van het horloge en de ring van [persoon 3] bewezen, gezien de omstandigheden van de diefstal en de korte tijd tussen de diefstal en het aanbieden van het horloge bij een juwelier. De rechtbank vond de verklaring van de verdachte over hoe hij aan het horloge was gekomen onaannemelijk.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van veertien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht, opname in een zorginstelling, en een drugs- en alcoholverbod. De rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten en het recidiverisico een aanzienlijke straf rechtvaardigden. De vordering van de benadeelde partij [persoon 2] werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 50.306,- aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/270988-24
Datum uitspraak: 6 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 november 2024. Verdachte was daarbij aanwezig, evenals zijn raadsvrouw, mr. P.A.Th. Lemmers.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.I.P. Hofstee, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank ter terechtzitting [persoon 1] (reclasseringswerker bij GGZ Reclassering Verslavingszorg) als deskundige gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
diefstal met geweld van een horloge toebehorende aan [persoon 2] op 21 juli 2024 te Amsterdam;
diefstal van een horloge en een ring toebehorende aan [persoon 3] op 18 juli 2024 te Amsterdam, dan wel de heling van die goederen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie vindt dat feit 1 bewezenverklaard kan worden op grond van de bekennende verklaring van verdachte, de aangifte en de beschrijving van de camerabeelden. De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de geweldshandelingen op het standpunt gesteld dat verdachte enkel aan de arm van aangever [persoon 2] heeft getrokken en dat hij dient te worden vrijgesproken van het trekken/rukken aan de schouder.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van feit 2 op het standpunt gesteld dat de diefstal bewezen kan worden op grond van de aangiftes van [persoon 3] en [persoon 4] , de enkelvoudige fotoconfrontatie en het korte tijdsverloop tussen de diefstal en het moment dat de verdachte in het bezit van het gestolen horloge werd aangetroffen. De verdachte heeft bovendien geen aannemelijke verklaring over hoe hij aan het horloge is gekomen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd ten aanzien van een eventuele bewezenverklaring van feit 1.
De raadsvrouw heeft wat betreft feit 2 vrijspraak bepleit wegens onvoldoende bewijs.
Ten aanzien van het primair onder feit 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte betrokkenheid bij de diefstal heeft ontkend en het bewijs daarvan enkel is gebaseerd op een enkelvoudige fotoconfrontatie, terwijl aangeefster [persoon 3] de persoon op de foto niet voor honderd procent heeft herkend als verdachte. Daarnaast heeft verdachte een alternatieve verklaring gegeven over hoe hij aan het horloge is gekomen.
Wat betreft de subsidiair ten laste gelegde heling heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het horloge van diefstal afkomstig was.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige inhoud van het dossier, de diefstal van het horloge bewezen. Op basis van de verklaring van aangever [persoon 2] en de getuigenverklaring [getuige] is de rechtbank van oordeel dat de diefstal werd vergezeld van geweld, namelijk door aan de arm van aangever [persoon 2] te trekken.
3.3.2
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Aangeefster [persoon 3] heeft aangifte gedaan van diefstal van haar horloge en een gouden ring. Zij verklaarde dat er op 18 juli 2024 tussen 15.00 uur en 16.00 uur bij haar woning aan de [adres 2] werd aangebeld. Toen zij de deur opende, liep een man direct haar woning binnen. De man gaf aan dat hij ter controle foto’s van haar kozijnen moest maken en is vervolgens door haar woning gaan lopen. Hij liep hierbij twee keer langs de sidetable in de woonkamer. Op verzoek van aangeefster heeft de man uiteindelijk haar woning verlaten. De volgende dag, op 19 juli 2024, zag aangeefster dat haar Cartier-horloge en gouden ring van de sidetable in haar woonkamer waren weggenomen.
Op 18 juli 2024 om 16.23 uur heeft een klant een Cartier-horloge aangeboden aan [persoon 4] , eigenaar van [naam juwelier] gelegen op de [adres 3] . Het horloge stond op dat moment niet als gestolen geregistreerd, waarop [persoon 4] het horloge heeft gekocht. De klant overhandigde zijn identiteitsbewijs, dat op naam stond van verdachte. Vijf dagen later zag [persoon 4] in de systemen dat het horloge als gestolen gesignaleerd stond.
Ter terechtzitting heeft verdachte erkend dat hij het horloge heeft verkocht aan [persoon 4] . Hij verklaarde dat een vriend aan hem had gevraagd of hij een plek wist waar hij een horloge kon verkopen. Verdachte antwoordde dat hij een verkoopplek wist en heeft aangeboden om het horloge namens hem te verkopen. Vervolgens heeft de vriend het horloge aan hem overhandigd op de Wibautstraat te Amsterdam, waarna hij het verkocht bij [naam juwelier] op de [adres 3] in Amsterdam. Bij navraag gaf de vriend aan dat het horloge niet van diefstal afkomstig was, maar dat zijn oma het hem had nagelaten. Verdachte wil niet verklaren wie deze vriend is.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de diefstal op 18 juli 2024 tussen 15.00 uur en 16.00 uur heeft plaatsgevonden. Op dezelfde dag om 16.23 uur biedt verdachte het weggenomen horloge aan bij [naam juwelier] . Verdachte was dus zeer kort na de diefstal in het bezit van het gestolen horloge.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte over hoe hij aan dit horloge is gekomen onaannemelijk is. De rechtbank overweegt daarbij dat verdachte pas op zitting met een verklaring is gekomen over de wijze waarop hij aan dit horloge is gekomen. Daarvoor heeft hij zich bij de politie en bij de rechter-commissaris op zijn zwijgrecht beroepen. Daarnaast heeft verdachte niet de naam willen noemen van de persoon van wie hij het horloge heeft gekregen, zodat zijn verhaal niet te verifiëren is.
Aan aangeefster [persoon 3] is op 26 juli 2024 door middel van een enkelvoudige fotoconfrontatie een politiefoto van verdachte getoond. De verbalisanten vroegen of zij de persoon op de foto kende. Aangeefster heeft daarop verklaard:
“Ja, dat is hem. Ik kan met 99 procent zekerheid zeggen dat het hem is.”Zij verklaarde dat ze hem herkende aan zijn gezicht, zijn ogen en zijn donkere haar. De rechtbank overweegt dat met het resultaat van een enkelvoudige fotoconfrontatie behoedzaam moet worden omgegaan, maar mag worden meegewogen bij het bewijs indien het dossier voldoende steun bevat voor de enkelvoudige herkenning. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er voldoende omstandigheden zijn die de herkenning van verdachte door aangeefster ondersteunen.
Gelet op de zeer korte tijdspanne tussen de diefstal en het aanbieden van het horloge bij de juwelier en het feit dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft hoe hij in het bezit van het horloge is gekomen, alsmede de enkelvoudige fotoherkenning, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van het horloge en de ring.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
op 21 juli 2024 te Amsterdam een horloge (merk Patek Philipe ter waarde van 50.306 euro) die aan [persoon 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [persoon 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door onverhoeds met kracht aan de arm van voornoemde [persoon 2] te trekken;
ten aanzien van feit 2:
op 18 juli 2024 te Amsterdam uit een woning gelegen aan de [adres 2] een horloge (merk Cartier ter waarde van 4600 euro) en een gouden ring (ter waarde van 650 euro) die aan [persoon 3] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Die bewijsmiddelen zijn opgesomd in
bijlage IIbij dit vonnis.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering. Zij verzoekt dat bij de bijzondere voorwaarden ten aanzien van het drugs- en alcoholverbod wordt opgenomen dat de reclassering deze voorwaarden in overleg met het Openbaar Ministerie kan opheffen.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om een groot voorwaardelijk strafdeel op te leggen, zodat verdachte eerder geplaatst kan worden in een forensische behandelkliniek.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft in een zeer kort tijdsbestek twee strafbare feiten gepleegd. Op 18 juli 2024 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een Cartier-horloge en een gouden ring uit de woning van aangeefster [persoon 3] . Verdachte heeft aangeefster [persoon 3] , die 87 jaar oud is, voorgelogen dat hij de kozijnen kwam controleren. Hij heeft haar overrompeld, is haar woning binnengelopen en heeft hierbij dure goederen weggenomen. Met zijn handelswijze heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen in de medemens van aangeefster [persoon 3] . Haar gevoel van veiligheid in en rondom haar huis is hierdoor ernstig geschaad en zij is voornemens om te verhuizen. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
Enkele dagen later, op 21 juli 2024, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een diefstal gevolgd door geweld. Terwijl aangever [persoon 2] met zijn dochter naar het Volkshotel liep, werd hij door verdachte benaderd. Vrijwel direct hierna heeft verdachte hem aan zijn arm getrokken en het horloge dat om zijn pols zat, weggenomen. Uit het verzoek tot schadevergoeding van aangever [persoon 2] blijkt dat hij zich als gevolg van dit incident niet meer veilig voelde in Amsterdam en dat zijn dochter slaapproblemen heeft gekregen en angstig is geworden.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij uitsluitend uit eigen financieel gewin heeft gehandeld en zich op geen enkele wijze heeft bekommerd om de impact die zijn handelswijze op de slachtoffers zou hebben. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van deze feiten de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigt.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 11 november 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies van GGZ Reclassering Verslavingszorg van 30 oktober 2024, opgemaakt door [persoon 1] . De reclassering heeft gerapporteerd – kort samengevat – dat er sprake is van instabiliteit op alle leefgebieden van verdachte. Ook is in 2018 door het NIFP vastgesteld dat er bij verdachte sprake is van problemen om het gebied van het psychosociaal functioneren. Er werden trekken van ADHD, zwakbegaafdheid en een antisociale persoonlijkheidsstoornis geconstateerd. De reclassering ziet het psychosociaal functioneren als een risicoverhogende factor en meent dat het hoge recidiverisico zonder klinische behandeling niet zal afnemen. Verdachte is gemotiveerd om tot gedragsverandering te komen en wil meewerken aan een behandeling voor zijn alcohol- en softdrugsproblematiek. Bij een bewezenverklaring wordt daarom geadviseerd tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling en begeleid wonen, drugs- en alcoholverbod en meewerken aan dagbesteding en middelencontrole.
De deskundige heeft voornoemd advies op de terechtzitting bevestigd en daar waar nodig aangevuld. Hij heeft aangegeven dat de gestelde bijzondere voorwaarden noodzakelijk zijn om tot gedragsverandering te komen en om verdachte zijn leefgebieden te stabiliseren. Verdachte is reeds aangemeld bij het IFZ/DIZ voor een indicatiestelling. Hij is geïndiceerd om naar een forensisch psychiatrische kliniek (FPK) met beveiligingsniveau 2 te gaan. Bij het zoeken naar een geschikte behandellocatie wordt ook rekening gehouden met het feit dat verdachte verstandelijke beperking heeft. De deskundige meent dat het drugs- en alcoholverbod (in overleg met het Openbaar Ministerie) pas kan worden opgeheven, nadat verdachte heeft laten zien dat hij zich hieraan kan houden.
De op te leggen straf
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden is.
Met oplegging van een fors voorwaardelijk strafdeel wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds rekening gehouden met de persoon van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat het belangrijk is dat er een forse stok achter de deur is voor verdachte om hem ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen en om te zorgen dat verdachte zich aan de bijzondere voorwaarden zal houden. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, waarbij wordt opgenomen dat het drugs- en alcoholverbod in overleg met het Openbaar Ministerie door de reclassering kan worden opgeheven. De op te leggen voorwaarden acht de rechtbank noodzakelijk omdat sprake is van een hoge kans dat verdachte zal recidiveren indien verdachte niet passende begeleiding ontvangt en hij klinisch wordt behandeld.
Dadelijk uitvoerbaar
Verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een ander, te weten diefstal vergezeld van geweld. Gelet op de ernst van het feit, het strafblad van verdachte en het ingeschatte recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.De vordering van de benadeelde partij [persoon 2] (feit 1)

De benadeelde partij [persoon 2] vordert ten aanzien van feit 1 € 51.372,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De materiële schade bestaat uit de kosten van het horloge, te weten € 50.306,-, en de kosten van de koffer, te weten € 1.066,-.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen. Zij vordert verdachte te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, aangezien de vordering niet is ondertekend. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, omdat de kosten van het horloge mogelijk door de verzekering zullen worden vergoed. Wat betreft de kosten van de koffer heeft de raadsvrouw aangevoerd dat deze schade onvoldoende is onderbouwd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 1 heeft gepleegd, namelijk de diefstal van het horloge van de benadeelde partij [persoon 2] .
De rechtbank constateert dat de benadeelde partij voor het indienen van de vordering gebruik heeft gemaakt van het op grond van artikel 51g, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) verplicht voorgeschreven voegingsformulier, maar dat hij deze vordering niet heeft ondertekend en niet heeft voorzien van een datum. De benadeelde partij is niet ter terechtzitting verschenen en heeft dit gebrek daarom niet kunnen herstellen door zich ex artikel 51g, derde lid, Sv mondeling of schriftelijk als benadeelde partij in het geding te voegen.
De rechtbank is echter van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij, hoewel de handtekening en datum ontbreken, in samenhang met zijn aangifte voldoende duidelijk maakt dat [persoon 2] zich als benadeelde partij heeft willen voegen. Dit blijkt verder uit de omstandigheid dat aan het voegingsformulier bijlagen zijn gehecht die kennelijk afkomstig zijn uit de persoonlijke administratie van de benadeelde partij.
Daarnaast heeft de benadeelde partij een wensenformulier ingevuld waaruit blijkt dat hij op de hoogte wil worden gehouden van de strafzaak en een verzoek tot schadevergoeding wil indienen. Dit wensenformulier is wel ondertekend door de benadeelde partij en gedateerd 18 november 2024. Volgens de officier van justitie is dit ondertekende wensenformulier op dezelfde dag per mail ontvangen door het Openbaar Ministerie als het niet ondertekende voegingsformulier, namelijk op 18 november 2024.
De rechtbank is daarom van oordeel dat aan het ontbreken van de handtekening en datum op het voegingsformulier voorbij kan worden gegaan.
Het staat vast dat aan de benadeelde partij, doordat zijn horloge is gestolen, rechtstreekse schade is toegebracht. Met betrekking tot de kosten van het horloge heeft de raadsvrouw betwist dat de benadeelde partij deze kosten zal dragen, omdat deze kosten mogelijkerwijs onder de verzekering vallen. De rechtbank is echter van oordeel dat, hoewel schade van de benadeelde partij kán worden gedekt door de verzekering, dit er niet aan in de weg staat dat de benadeelde partij ervoor kan kiezen de schade bij verdachte te vorderen. Aangezien de benadeelde partij ervoor heeft gekozen de schade op verdachte te verhalen en hij verantwoordelijk is voor deze schade, zal de rechtbank het gevorderde schadebedrag toewijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de aard van de schade aan de koffer niet voldoende is onderbouwd en verklaart de benadeelde partij wat betreft dit deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 50.306,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de diefstal met geweld plaats heeft gevonden, te weten 21 juli 2024.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) aan verdachte opgelegd.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 310 en 312 Sr.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
ten aanzien van feit 2:
diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
8 (acht) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde moet zich na veroordeling, thans binnen 3 (drie) dagen, melden bij de reclassering in het arrondissement waar hij zich gaat vestigen. Veroordeelde moet zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt en veroordeelde moet onverminderd de aanwijzingen van de reclassering opvolgen.
-
Opname in een zorginstelling
Veroordeelde moet zich laten opnemen in de daarvoor aangewezen forensische behandelkliniek of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start na veroordeling en na besluit van de Rechtbank. De opname duurt maximaal 1 (één) jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, moet veroordeelde meewerken aan de indicatiestelling en plaatsing.
-
Ambulante behandeling
Na afronding van de klinische behandeling moet veroordeelde zich laten behandelen door een ambulante forensische instelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na het afronden van de klinische behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
-
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Na afronding van de klinische behandeling moet veroordeelde verblijven in een forensische begeleide woonvorm of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na de klinische behandeling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
-
Drugsverbod
Veroordeelde gebruikt geen drugs en moet meewerken aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd. De reclassering kan in overleg met het Openbaar Ministerie de gestelde bijzondere voorwaarde opheffen.
-
Alcoholverbod
Veroordeelde gebruikt geen alcohol en moet meewerken aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd. De reclassering kan in overleg met het Openbaar Ministerie de gestelde bijzondere voorwaarde opheffen.
-
Dagbesteding
Veroordeelde moet zich inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
-
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde moet meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
T.a.v. feit 1: Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] :
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 2]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 50.306,- (vijftigduizend driehonderdzes euro)bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (
21 juli 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat
€ 50.306,- (vijftigduizend driehonderdzes euro)te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 21 juli 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 286 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en P.B. Spaargaren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.K. Raspoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 december 2024.
[...]
[...]
[...]
[...]