ECLI:NL:RBAMS:2024:7811

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
13/061580-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en medeplegen verduistering; veroordeling voor zware mishandeling en diefstal met geweld; overschrijding redelijke termijn

Op 15 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging doodslag, zware mishandeling, diefstal met geweld en verduistering. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging doodslag en verduistering, maar veroordeelde hem voor zware mishandeling en diefstal met geweld. De zaak was ontstaan uit een incident op 3 en 4 augustus 2019, waarbij de verdachte de aangever met een lachgasfles had geslagen, wat leidde tot ernstig lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van de aangever, maar dat de verdachte wel opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uren op, evenals een voorwaardelijke gevangenisstraf van 14 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank constateerde ook een overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, wat leidde tot een matiging van de straf. De benadeelde partij, de aangever, kreeg een schadevergoeding toegewezen van € 7.790,- voor materiële en immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/061580-20
Datum uitspraak: 15 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats],
wonende op het adres [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 november 2024. Verdachte was daarbij niet aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.R. Paardekooper, en van wat de gemachtigd raadsvrouw van verdachte, mr. M.H. Aalmoes, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op of omstreeks 3 augustus 2019 en/of 4 augustus 2019 te Amsterdam en/of de gemeente Haarlemmerliede en/of Spaarnwoude en/of Velsen heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1:het medeplegen van een poging doodslag van [persoon 1] door (meermalen) een lachgasfles tegen zijn hoofd/gezicht en/of zijn (boven)lichaam te slaan en op zijn hoofd/gezicht en/of zijn (boven)lichaam te gooien en/of te laten vallen. Subsidiair is dit ten laste gelegd als zware mishandeling;
feit 2:het medeplegen van diefstal met geweld van € 5.800,- van [persoon 1];
feit 3:het medeplegen van verduistering van een personenauto van [persoon 1].
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht voor feit 1 de primair ten laste gelegde poging doodslag bewezen. Op basis van de verklaring van aangever [aangever] (hierna: aangever), de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) en de letselrapportage, kan worden vastgesteld dat verdachte aangever meermalen met kracht met een lachgasfles tegen zijn hoofd heeft geslagen. Wanneer met kracht met een zwaar voorwerp tegen het hoofd geslagen wordt, bestaat de aanmerkelijke kans dat iemand als gevolg daarvan komt te overlijden. Uit de handelswijze van verdachte blijkt dat hij deze aanmerkelijke kans ook willens en wetens heeft aanvaard. De officier van justitie heeft partiële vrijspraak gevraagd ten aanzien van het medeplegen.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de onder 2 ten laste gelegde diefstal gevolgd van geweld ook bewezen kan worden op basis van de verklaring van aangever, [medeverdachte] en getuige [getuige] (hierna: [getuige]).
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat verdachte de auto niet anders dan door misdrijf onder zich had. Hierdoor wordt niet voldaan aan de bestanddelen van verduistering.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat niet bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, en heeft verzocht hem daarvan vrij te spreken.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte met een lachgasfles heeft gegooid. De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat niet vast is komen te staan op welke wijze de verwondingen van aangever zijn toegebracht en voert aan dat de kans dat aangever ten gevolge van het gooien met een lachgasfles zou komen te overlijden niet zonder meer aanwezig is. Ze stelt dat er daarom geen sprake is van voorwaardelijk opzet. Wat betreft het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit de beschikbare medische informatie niet blijkt dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Er was immers geen noodzaak tot medisch ingrijpen en er was wel sprake van uitzicht op herstel. Ze verzoekt de verdachte daarom vrij te spreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 2 vrijspraak bepleit, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het geldbedrag heeft weggenomen. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte partieel vrij moet worden gesproken van de tenlastegelegde geweldshandelingen en verwijst daarbij naar haar standpunt ten aanzien van feit 1.
De raadsvrouw volgt de redenering van de officier van justitie wat betreft de kwalificatie van feit 3 en verzoekt dat verdachte hiervan wordt vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank stelt voorop dat er sprake is van verduistering indien verdachte het goed anders dan door misdrijf onder zich heeft gehad. Verdachte is met de auto van aangever weggereden nadat hij hem meermaals met een lachgasfles had geslagen. Het door verdachte begane misdrijf heeft er aldus toe geleid dat hij de auto van aangever onder zich heeft gekregen. De tenlastegelegde verduistering kan daarom niet bewezen worden en verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
3.3.2
Het oordeel over het onder 1 en 2 ten laste gelegde
3.3.2.1 Feiten en omstandigheden
De feiten 1 en 2 zien op hetzelfde feitencomplex. De feiten en omstandigheden zullen daarom tegelijkertijd besproken worden. De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Melding
Op 4 augustus 2019 omstreeks 00:55 uur kregen de politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
, opdracht te gaan naar het Orlyplein te Amsterdam omdat een melder een slachtoffer van een beroving in zijn auto had en deze naar het Orlyplein zou brengen. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] troffen de melder [persoon 2] (hierna: [persoon 2]) samen met aangever aan in [persoon 2]’s auto op het Orlyplein. [persoon 2] verklaarde dat hij met zijn auto op de N202 vlakbij recreatiegebied Spaarnwoude reed toen aangever voor zijn auto sprong en aan hem vertelde dat hij beroofd was van zijn spullen en dat zijn auto weg was genomen. Daarnaast heeft [persoon 2] verklaard dat aangever flink bloedde. [2]
Verklaring aangever
Aangever heeft ter plaatse verklaard dat hij door vier personen is beroofd van een geldbedrag van € 5.000,- à € 6.000,- en dat hij uit zijn auto is gezet. Hierna is hij geslagen met een lachgasfles en hebben de vier personen zijn auto weggenomen. Verbalisanten zagen dat aangever steeds naar zijn ribben greep, bloed op zijn gezicht had door een snee bij zijn oog, en dat hij een blauw oog had met een bult had. [3]
Op 8 augustus 2019 doet aangever aangifte. Tijdens de aangifte verklaart hij dat hij twee mannen en twee vrouwen tegen is gekomen bij het tankstation Esso in Uitgeest en dat een van de mannen zich voorstelde als [persoon 2]. Omdat zij geen geld bij zich hadden, heeft aangever hen geholpen met het invullen van een schuldbekentenis. Ze zijn toen naar [naam café] op de [naam straat] te Amsterdam gegaan en hebben daar alcohol gedronken en lachgas gebruikt. Aangever heeft bij het café de rekening contant betaald. Hij verklaarde dat de vier personen op dat moment zagen dat er € 5.800,- in zijn portemonnee zat, bestaande uit 19 coupures van € 100,- en 80 coupures van € 50,-. Vervolgens zijn ze samen in aangever zijn auto gestapt. Aangever denkt dat een van de daders iets in zijn drankje heeft gedaan. Toen hij op 4 augustus 2019 omstreeks 01.00 uur bij kennis kwam, merkte hij direct dat zijn geld en autosleutels weg waren. [4]
Uit de letselverklaring van het Zaans Medisch Centrum te Zaandam volgt dat er bij aangever sprake was van een gebroken neus, gebroken jukbeen en een gebroken oogkas. Daarnaast had hij twee gebroken ribben, een wond aan zijn linker wenkbrauw en een bloeduitstorting op zijn linkerschouder. [5] Uit de medische informatie volgt verder dat er sprake was van scheefstand van de neus [6] en dat aangever twee nachten in het ziekenhuis opgenomen is geweest. [7]
Getuigenverklaringen
[medeverdachte] heeft op 10 oktober 2019 verklaard dat [persoon 2] eigenlijk [naam] heet. Toen ze in de auto van aangever stapten, zat [persoon 2] in het midden op de achterbank naast aangever en zat [medeverdachte] op de bestuurdersstoel. [medeverdachte] zag tijdens de autorit dat [persoon 2] iets uit de zak van aangever pakte en vermoedde dat dit zijn geld was. Hierna werd aangever boos, vroeg hij waar zijn geld was en zei hij dat [medeverdachte] de auto moest stoppen. Nadat [medeverdachte] uit de auto was gestapt, rende hij samen met zijn vriendin weg. Hij keek om en zag toen dat [persoon 2] een lachgasfles pakte en deze aan de boven- en onderkant vasthield. [persoon 2] sloeg vervolgens met kracht op aangevers hoofd. Aangever viel op de grond en toen hij op wilde staan, gaf [persoon 2] hem nogmaals een klap met de lachgasfles en gooide deze op hem. [medeverdachte], [persoon 2] en de twee vrouwen zijn toen weggereden in de auto van aangever en hebben aangever op de betreffende locatie achtergelaten. [8] In zijn verhoor op 11 oktober 2019 heeft [medeverdachte] verklaard dat hij € 1.000,- van [persoon 2] heeft gekregen. [9]
Op 3 augustus 2019 was [getuige] aan het werk in [naam café]. Zij heeft verklaard dat er tussen 22.00 uur en 23.00 uur een groep mensen het café binnenkwam. In een korte tijd bestelden zij veel drankjes en liepen steeds naar buiten om daar lachgas te gebruiken. De groep was met twee aparte auto’s en in één van de auto’s lag een lachgastank. Uiteindelijk heeft de oudere man van de groep de rekening van ongeveer € 110,- of € 101,- betaald. Bij het betalen van de rekening zag [getuige] dat hij veel geld op zak had. [10]
Verklaring verdachte
Tijdens zijn verhoor bij de politie heeft verdachte verklaard dat de auto stil werd gezet omdat aangever vervelend gedrag vertoonde richting een van de vrouwen en verbaal agressief werd. Toen verdachte uit de auto was gestapt, liep aangever achter hem aan. Verdachte en de anderen zijn vervolgens de auto ingestapt en weggereden, terwijl aangever daar achterbleef. [11]
3.3.2.2 Overwegingen ten aanzien van feit 1
De rechtbank vindt op basis van de feiten en omstandigheden bewezen dat verdachte de persoon is geweest die aangever meermaals met een lachgasfles op diens hoofd heeft geslagen en deze daarna op hem heeft gegooid terwijl hij op de grond lag.
Vrijspraak poging doodslag
De rechtbank moet beoordelen of het handelen van verdachte opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke zin, gericht was op de dood van aangever. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte vol opzet had om aangever te doden. Om vast te stellen dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever, moet worden vastgesteld dat het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangever zou komen te overlijden en dat verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven heeft geroepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg, dat het – afgezien van contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank vindt dat deze omstandigheden onvoldoende vast zijn komen te staan. De rechtbank stelt vast dat het dossier geen informatie bevat over de grootte en zwaarte van de lachgasfles. Daarnaast volgt niet uit het dossier dat het opgelopen letsel op zichzelf levensbedreigend is. Daarbij merkt de rechtbank op dat hoewel het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het lichaam is met vitale levensfuncties, niet iedere krachtinwerking op het hoofd met zich meebrengt dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de aanmerkelijke kans op de dood niet is komen vast te staan. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijspreken.
Bewezenverklaring zware mishandeling
Vervolgens komt de rechtbank toe aan de vraag of verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
Zwaar lichamelijk letsel
Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit de onder 3.3.2.1 genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte aangever meermaals met kracht heeft geslagen met een lachgasfles en een lachgasfles op hem heeft gegooid. Een lachgas cilinder is gemaakt van metaal en de krachtinwerking hiervan op een persoon, en in het bijzonder op een hoofd, kan tot ernstige verwondingen leiden. Uit de letselverklaring van aangever blijkt dat hij als gevolg van de door verdachte verrichte geweldshandelingen letsel heeft opgelopen, namelijk een gebroken jukbeen en oogkas en twee gebroken ribben. Daarnaast is de neus van aangever gebroken, waardoor sprake is van scheefstand van de neus met blijvend aangezicht letsel tot gevolg. Uit deze medische informatie volgt dat sprake is geweest van een noodzaak tot medisch ingrijpen. Gelet op de aard van het letsel en de gevolgen daarvan, is de rechtbank van oordeel dat het door verdachte aan aangever toegebrachte letsel naar algemene maatstaven als zwaar lichamelijk letsel moet worden beschouwd.
Voorwaardelijk opzet
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte ook voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van dit zwaar lichamelijk letsel.
Uit de verklaring van [medeverdachte] blijkt dat verdachte met een lachgasfles en met kracht aangever meermaals op het hoofd heeft geslagen, en dat verdachte daarmee is doorgegaan toen aangever al op de grond lag. Naar algemene ervaringsregels levert het meermaals met een metalen cilinder met kracht op iemands hoofd slaan de aanmerkelijke kans op dat kwetsbare delen van het hoofd, zoals de hersenen, de ogen of de neus, ernstig beschadigd raken met blijvend aangezichtsletsel als gevolg. Het handelen van verdachte kan bovendien – naar de uiterlijke verschijningsvorm – worden aangemerkt als zodanig gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan dat dan verdachte deze aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. De rechtbank acht daarmee voorwaardelijk opzet bewezen.
Partiële vrijspraak medeplegen
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd, zodat hij van het tenlastegelegde medeplegen wordt vrijgesproken. Er is immers niet gebleken van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte aangever zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door meermalen met kracht een lachgasfles op het hoofd te slaan en een lachgasfles op hem te gooien.
3.3.2.3 Overwegingen ten aanzien van feit 2
Gelet op de onder 3.3.2.1 genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte een geldbedrag van aangever heeft weggenomen en dat deze diefstal werd gevolgd van geweld tegen aangever.
Ten aanzien van de geweldshandelingen is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte – nadat hij en aangever uit de auto waren gestapt – aangever meermaals met een lachgasfles heeft geslagen, aangever ten val heeft gebracht en de lachgasfles op hem heeft gegooid. Uit rubriek 3.3.2.2 blijkt dat verdachte ook voorwaardelijk opzet heeft gehad op deze geweldshandelingen. De rechtbank maakt uit de feiten en omstandigheden op dat verdachte de genoemde geweldshandelingen heeft gepleegd omdat hij wilde vluchten en het bezit van het geldbedrag wilde verzekeren. Het verweer van de raadsvrouw op dit punt wordt verworpen.
Partiële vrijspraak medeplegen
De rechtbank stelt vast dat de overige aanwezigen in de auto geen bijdrage van enig gewicht hebben geleverd aan de wegnemingshandeling en de geweldshandelingen die aan verdachte kunnen worden toegerekend. Er is daarom geen sprake van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, zodat verdachte van het ten laste gelegde medeplegen wordt vrijgesproken.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal gevolgd van geweld.
3.3.3
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De bewezenverklaarde handelingen leveren immers een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op, waarvan verdachte (in wezen) één verwijt van kan worden gemaakt

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de rubriek 3.3.2.1 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1, subsidiair:
op of omstreeks 3 augustus 2019 of 4 augustus 2019 in Nederland, aan [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken jukbeen en een gebroken oogkas en een gebroken neus en twee gebroken ribben heeft toegebracht, door die [persoon 1] meermalen met een lachgasfles op het hoofd te slaan en een lachgasfles op die [persoon 1] te gooien;
ten aanzien van feit 2:
op of omstreeks 3 augustus 2019 of 4 augustus 2019 in Nederland, op een openbare weg, enig goed, dat toebehoorde aan [persoon 1] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd gevolgd van geweld tegen [persoon 1], gepleegd met het oogmerk om hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [persoon 1] meermalen met een lachgasfles, tegen het hoofd te slaan en een lachgasfles op die [persoon 1] te gooien, welk feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken jukbeen en een gebroken oogkas en een gebroken neus en twee gebroken ribben, voor die [persoon 1] ten gevolge heeft gehad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen. Daarnaast heeft hij gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft aangevoerd dat, gelet op de ernst van de feiten en de schending van de redelijke termijn, deze straf passend en geboden is.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om de straf te beperken tot een taakstraf voor de duur van 170 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling en diefstal gevolgd van geweld. Terwijl verdachte samen met het slachtoffer en anderen in de auto van het slachtoffer zat, heeft hij geld van hem weggenomen. Nadat de auto was gestopt en iedereen uit de auto was gestapt, heeft verdachte het slachtoffer meermaals met een metalen cilinder geslagen en op het moment dat het slachtoffer weerloos op de grond lag, heeft verdachte de metalen cilinder op hem gegooid. Daarna is verdachte vertrokken met de auto van het slachtoffer en heeft hem gewond en in hulpbehoevende toestand achtergelaten. Verdachte heeft hierdoor een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft pijn en letsel aan hem toegebracht. Als gevolg van de geweldshandelingen heeft het slachtoffer namelijk een gebroken jukbeen en oogkas, twee gebroken ribben en een gebroken neus met scheefstand opgelopen. Daarnaast heeft verdachte een bijzonder bedreigende en angstaanjagende situatie gecreëerd voor het slachtoffer, hetgeen ook uit zijn indringende slachtofferverklaring blijkt. Hij heeft last gekregen van psychische problemen en kampt met spanningsklachten. De impact die de diefstal en de zware mishandeling op hem hebben gehad is enorm en de ervaring leert dat dit een traumatische ervaring is waar het slachtoffer nog jarenlang last van kan hebben. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij zich op geen moment heeft bekommerd om het slachtoffer.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 9 september 2024. Hieruit blijkt dat hij in het verleden vaker onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensmisdrijven. De rechtbank weegt dit strafverzwarend mee. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met artikel 63 Sr. Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte op dit moment in een begeleidingstraject loopt, dat naar omstandigheden redelijk verloopt.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting met een eindvonnis moet zijn afgerond binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. In deze zaak is verdachte op 9 maart 2020 aangehouden en in verzekering gesteld. Die dag geldt als de dag waarop voornoemde termijn is aangevangen, omdat verdachte daaraan de verwachting heeft mogen ontlenen dat tegen hem ter zake van enig strafbaar feit strafvervolging zou worden ingesteld. Op 10 maart 2020 is de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst. Omdat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden, had de behandeling van de zaak vóór 10 maart 2022 afgerond moeten zijn. De rechtbank doet echter pas op 15 november 2024 uitspraak. De redelijke termijn is daarmee met ruim 30 maanden overschreden. Deze overschrijding, zonder dat daarvoor een duidelijk aanwijsbare reden bestaat, moet een matiging van de op te leggen straf tot gevolg hebben.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, aanzienlijk is overschreden. Deze overschrijding is niet te wijten aan de ingewikkeldheid van de zaak of door omstandigheden die aan de verdediging toe te schrijven zijn. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank acht, alles afwegende, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. De rechtbank zal deze gevangenisstraf echter geheel voorwaardelijk opleggen. Met oplegging van een forse voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds rekening gehouden met de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, de toepassing van artikel 63 Sr en het lopende begeleidingstraject. Daarnaast wordt verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf van de maximale duur van 240 uren.

8.De vordering van de benadeelde partij [persoon 1]

De benadeelde partij [persoon 1] vordert ten aanzien van feit 1 en 2 € 5.990,- aan vergoeding van materiële schade en € 4.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede € 67,68 aan proceskosten.
De materiële schade bestaat uit kledingschade, te weten € 200,-, de ziekenhuisdaggeldvergoeding, te weten € 90,-, en het weggenomen geldbedrag, te weten € 5.700,-. De proceskosten omvat de kosten voor het opvragen van de medische informatie bij de huisarts.
Ter terechtzitting heeft de advocaat van de benadeelde partij aangevoerd dat het weggenomen geldbedrag op € 5.700,- is vastgesteld in plaats van op € 5.800,- (zoals op de tenlastelegging staat beschreven), omdat de benadeelde partij de rekening bij [naam café] van ongeveer € 100,- contant heeft betaald.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen. Hij vordert verdachte te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de proceskosten heeft de officier van justitie gevorderd dat deze schadepost in zijn geheel wordt toegewezen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de gevorderde materiële schade te beperken tot € 290,- omdat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld hoeveel geld de benadeelde partij bij zich heeft gehad. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de hoogte van het weggenomen geldbedrag te matigen met € 1.000,- omdat [medeverdachte] heeft verklaard dat hij dit geldbedrag van verdachte heeft gekregen. Zij heeft de rechtbank verder verzocht de schadevergoeding hoofdelijk op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank heeft vastgesteld dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 1 en feit 2 heeft gepleegd. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De gevorderde kosten van de kledingschade en de ziekenhuisdaggeldvergoeding ter hoogte van € 290,- kunnen worden aangemerkt als schade die de benadeelde partij rechtstreeks heeft geleden als gevolg van de bewezenverklaarde feiten. Deze kosten zullen worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van het weggenomen geldbedrag niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld. De rechtbank zal daarom, op basis van de informatie uit het dossier, gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid om de hoogte vast te stellen. De benadeelde partij heeft in zijn aangifte expliciet en specifiek benoemd hoeveel coupures van € 100,- en € 50,- hij bij zich droeg. Uit zijn aangifte blijkt dat hij in totaal € 5.800,- bij zich had. Hij had dit geld bij zich omdat hij diezelfde dag een auto had afgeleverd bij een klant die contant betaalde. Daarnaast heeft [getuige] verklaard dat zij zag dat er een groot geldbedrag in zijn portemonnee zat. Ten slotte neemt de rechtbank in haar beslissing mee dat verdachte kennelijk € 1.000,- aan [medeverdachte] heeft gegeven. De omstandigheid dat verdachte een dermate groot bedrag heeft afgegeven aan een ander wijst erop dat verdachte een substantieel bedrag heeft weggenomen.
De rechtbank heeft in de zaak van [medeverdachte] – waarvan de uitspraak op dezelfde dag plaatsvindt als de onderhavige zaak – de vordering tot vergoeding van materiële schade toegewezen tot een bedrag van € 1.000,-. Dit bedrag wordt zodoende vergoed door een ander dan verdachte en heeft daarom een matigende werking op de vaststelling van de hoogte van het door verdachte weggenomen geldbedrag.
Alles overziend begroot de rechtbank het weggenomen geldbedrag op een bedrag van € 3.000,-.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 3.290,-.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade als de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. Er dient sprake te zijn van meer dan een enkel psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen.
De benadeelde partij heeft voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van de strafbare feiten een psychische beschadiging is ontstaan. Hij heeft immers sinds de zware mishandeling en de diefstal met geweld last van spanningsklachten en stond onder behandeling van een psycholoog. Hij heeft een lange periode na de feiten slecht geslapen en durfde zijn woning niet te verlaten. Daarnaast heeft hij lichamelijk letsel opgelopen waarbij de noodzaak bestond tot medisch ingrijpen. Hierdoor is sprake van ernstig blijvend aangezicht letsel. De rechtbank merkt ten slotte op dat verdachte de benadeelde partij heeft achtergelaten in een hulpbehoevende toestand.
Gelet op de aard en ernst van de normschending, liggen de nadelige gevolgen van het bewezenverklaarde zo voor de hand dat een aantasting van de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank wijst de gevorderde immateriële schadevergoeding integraal toe.
De proceskosten
Gelet op de aard van het bewezenverklaarde bestond er een duidelijke aanleiding voor het opvragen van de medische informatie bij de huisarts. Met betrekking tot de proceskosten zal de rechtbank de vordering daarom volledig toewijzen.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 7.790,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de zware mishandeling en de diefstal met geweld plaats hebben gevonden, te weten 3 augustus 2019.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
Verdachte wordt verder veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met deze vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op € 67,68.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 302 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2:
de eendaadse samenloop van:

1 subsidiair. zware mishandeling;

2. diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.

Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Taakstraf
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Voorwaardelijke gevangenisstraf
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
T.a.v. feit 1 en feit 2: Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [persoon 1]:
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 1]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 7.790,- (zevenduizend zevenhonderdnegentig euro)bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (
3 augustus 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
€ 67,68 (zevenenzestig euro en achtenzestig eurocent).
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat
€ 7.790,- (zevenduizend zevenhonderdnegentig euro)te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 augustus 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 73 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Voorlopige hechtenis
Opheffing van het tegen verdachte verleende geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en M.F.A.M. Smeets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.K. Raspoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 november 2024.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[... 1]
[... 1]
[... 1]
[... 1]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2019163824-5 d.d. 9 augustus 2019, doorgenummerde pagina’s 01-02.
3.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2019163824-5 d.d. 9 augustus 2019, doorgenummerde pagina’s 01-02.
4.Proces-verbaal van aangifte van [persoon 1] met bijlage met nummer PL1300-2019163824-1 d.d. 8 augustus 2019, doorgenummerde pagina’s 08-13.
5.Proces-verbaal van bevindingen, te weten letsel aangever [persoon 1], met documentcode 12386033 d.d. 22 januari 2020, doorgenummerde pagina’s 22-23.
6.Een geschrift, te weten specialistenberichten van het Zaans Medisch Centrum betreffende [aangever], welk geschrift als productie 3 is gevoegd bij de vordering tot schadevergoeding van [aangever].
7.Een geschrift, te weten een verpleegkundig dossier van het Zaans Medisch Centrum betreffende [aangever] d.d. 9 januari 2020, welk geschrift als productie 2 is gevoegd bij de vordering tot schadevergoeding van [aangever].
8.Proces-verbaal van 2e verhoor van verdachte [medeverdachte] met bijlagen met documentcode 118981984 d.d. 10 oktober 2019, doorgenummerde pagina’s 118-124.
9.Proces-verbaal van 3e verhoor van verdachte [medeverdachte] met bijlagen met documentcode 11889164 d.d. 11 oktober 2019, doorgenummerde pagina’s 131-137.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] met nummer PLl300-2019163824-17 d.d. 9 augustus 2019, doorgenummerde pagina’s 26-28.
11.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] met documentcode 12622394 d.d. 9 maart 2020, doorgenummerde pagina’s 155-160.