ECLI:NL:RBAMS:2024:7809

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
13/242145-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld en oplegging van de ISD-maatregel

Op 15 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 juli 2024 te Amsterdam een doos bier heeft gestolen van de Albert Heijn. De diefstal ging gepaard met geweld tegen een beveiliger, [persoon 1], die de verdachte probeerde aan te houden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld, waarbij hij de beveiliger heeft geslagen en geprobeerd heeft te schoppen en bijten. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de bedreiging met geweld, omdat dit niet voldoende bewezen kon worden. De officier van justitie had de ISD-maatregel van twee jaar geëist, en de rechtbank heeft deze eis gevolgd, gezien het recidiverisico van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten. De rechtbank heeft ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke veroordelingen afgewezen, omdat de ISD-maatregel wordt opgelegd. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/242145-24
Parketnummers vorderingen: 21/003807-21, 23/002771-22 en 22/000105-23
Datum uitspraak: 15 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres van het Justitieel Complex [adres 1] waar hij thans gedetineerd is.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 november 2024. Verdachte was daarbij aanwezig, evenals zijn raadsman, mr. M. Berbee.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. V.C. Padberg, en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 25 juli 2024 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan diefstal van een doos bier toebehorende aan de Albert Heijn en dat deze diefstal gevolgd is (met bedreiging) van geweld tegen [persoon 1].
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie vindt dat de diefstal bewezenverklaard kan worden op grond van onder andere de bekennende verklaring van verdachte. Zij acht ook bewezen dat de diefstal gevolgd is met bedreiging met geweld en door geweld. Zij baseert zich daarbij op de verklaring van [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) en de verklaring van verdachte bij de politie waarin hij heeft bekend [persoon 1] te hebben geslagen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de diefstal gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Hij heeft bepleit dat verdachte, wegens gebrek aan bewijs, partieel moet worden vrijgesproken van de geweldshandelingen en de bedreiging daarmee. Hij heeft daartoe aangevoerd dat [persoon 1] niet heeft verklaard dat hij geslagen is door verdachte. Daarnaast kan niet worden bewezen dat verdachte de geweldshandelingen en de bedreiging daarmee heeft verricht met het oogmerk om zich te onttrekken van zijn aanhouding.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de aangifte van [persoon 2] (hierna: [persoon 2]) namens de Albert Heijn en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal van een doos bier bij Albert Heijn.
[persoon 1], beveiliger bij Albert Heijn, heeft verklaard dat hij na bovengenoemde diefstal verdachte heeft aangesproken. In het kantoor werd verdachte agressief en dreigde weg te lopen, waardoor [persoon 1] hem samen met zijn manager, aangever [persoon 2], naar de grond heeft gebracht. Verdachte heeft toen geprobeerd te schoppen, slaan en bijten. Ook [persoon 2] heeft in zijn aangifte verklaard dat verdachte in het kantoor gewelddadig werd.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat er sprake is geweest van een worsteling in het kantoor en dat hij [persoon 1] met zijn rechtervuist in zijn gezicht heeft geslagen omdat hij verdachte discrimineerde. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij vijftien minuten in het kantoor moest wachten voordat hij weg mocht gaan. Na vijftien minuten probeerde hij het kantoor te verlaten, waarop [persoon 1] hem naar de grond heeft gebracht. Verdachte ontkent dat hij [persoon 1] heeft geslagen en dat hij geprobeerd heeft hem te schoppen, slaan of bijten.
Op basis van de aangifte en de getuigenverklaring van [persoon 1] acht de rechtbank bewezen dat verdachte met kracht schoppende, slaande en bijtende bewegingen naar en in de richting van [persoon 1] heeft gemaakt. Verder hebben zowel [persoon 1] als verdachte verklaard dat sprake is geweest van een worsteling in het kantoor omdat verdachte het kantoor probeerde te verlaten. De rechtbank maakt hieruit op dat verdachte de genoemde geweldshandelingen heeft gepleegd omdat hij wilde vluchten. Het verweer van de raadsman wordt daarmee verworpen.
Partiële vrijspraak
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende vast is komen te staan dat verdachte [persoon 1] heeft bedreigd met geweld. Verdachte zal hier partieel van worden vrijgesproken.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal gevolgd van geweld om bij betrapping op heterdaad de vlucht mogelijk te maken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 25 juli 2024 te Amsterdam, met het oogmerk van wedderrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen een doos bier, toebehorende aan het winkelbedrijf Albert Heijn gevestigd aan de [adres 2], terwijl deze diefstal werd gevolgd van geweld tegen [persoon 1], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad de vlucht mogelijk te maken, welk geweld hierin bestond, dat hij, verdachte, nadat voornoemde [persoon 1] hem had aangehouden opzettelijk gewelddadig
- met kracht schoppende en slaande en bijtende bewegingen naar en/of in de richting van voornoemde [persoon 1] heeft gemaakt en
- die [persoon 1] een vuistslag in zijn gezicht heeft gegeven en
- met voornoemde [persoon 1] heeft geworsteld.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Die bewijsmiddelen zijn opgesomd in
bijlage IIbij dit vonnis.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er wordt voldaan aan de zogeheten ‘harde’ en ‘zachte’ criteria voor de ISD-maatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, meewerken aan diagnostiek en reclasseringstoezicht.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal gevolgd van geweld. Winkeldiefstal is een ergerlijke vorm van criminaliteit die tot veel ongemak en schade voor winkels leidt. Toen de beveiliger van de winkel verdachte op de winkeldiefstal aansprak en meenam naar het kantoor, heeft hij geprobeerd te vluchten. Hierbij heeft hij ook geweld gebruikt. Verdachte heeft daarmee niet alleen een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de Albert Heijnwinkel, maar ook op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 16 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden vaker onherroepelijk is veroordeeld voor (winkel)diefstallen. De rechtbank weegt dit strafverzwarend mee.
Rapportages
De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies van GGZ Reclassering Fivoor van 17 oktober 2024, opgemaakt door [persoon 3]. De reclassering heeft – kort gezegd – gerapporteerd dat het recidiverisico van verdachte als hoog wordt ingeschat. Het risico op onttrekking wordt ook ingeschat als hoog, gelet op verdachtes houding naar de reclassering en het verloop van eerdere trajecten. In het advies staat namelijk dat de reeds ingezette interventies niet het gewenste effect hebben gehad. Er lijkt volgens de reclassering sprake te zijn van problematiek die in een ambulant kader onvoldoende behandeld kan worden. De ISD-maatregel is het enige kader waarbinnen de vermoedelijke psychosociale- en middelenproblematiek aangepakt kan worden en waardoor de kans op recidive teruggedrongen kan worden. Daarnaast kan de maatregel bijdragen aan het stabiliseren van zijn leefomstandigheden. De reclassering is van oordeel dat een voorwaardelijke ISD-maatregel onvoldoende toereikend is. Verdachte heeft immers eerder dit jaar van de reclassering een ‘laatste kans’ gekregen om tot gedragsverandering te komen, maar dit voorwaardelijk kader heeft niet geleid tot het uitblijven van recidive. De reclassering heeft op basis van het voorgaande geconcludeerd dat verdachte aan zowel de harde als de zachte ISD-criteria voldoet. Bij een veroordeling adviseert de reclassering de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren op te leggen.
De deskundige [persoon 3] heeft voornoemd advies op de terechtzitting bevestigd en daar waar nodig aangevuld. Zij heeft aangevoerd dat verdachte vier keer eerder reclasseringstoezicht opgelegd heeft gekregen, maar dat verdachte zich steeds niet meewerkend opstelde naar de reclassering. Eerder dit jaar heeft de reclassering verdachte een ‘laatste kans’ gegeven omdat hij toen gemotiveerd was om mee te werken aan de bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft echter sindsdien drie keer een officiële waarschuwing gekregen en is vervolgens weggestuurd bij [naam stichting]. [persoon 3] is daarom van oordeel dat de ISD-maatregel noodzakelijk is voor verdachte.
De deskundige [persoon 4], werkzaam bij GGZ Reclassering Fivoor, heeft op de terechtzitting het advies van [persoon 3] bevestigd.
De op te leggen maatregel
De ISD-maatregel heeft als doel de maatschappij te beveiligen en recidive te beëindigen. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Daarnaast is hij gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Verdachte voldoet hierdoor aan de ‘harde’ criteria voor de ISD-maatregel. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook aan de ‘zachte’ ISD-criteria voldoet. Die houden in dat er geen reëel alternatief voor de oplegging van de ISD-maatregel bestaat. De rechtbank overweegt op basis van het hiervoor genoemde rapport en de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting van de deskundigen dat een ambulant kader onvoldoende waarborgen biedt om het recidiverisico in te perken. Oplegging van bijzondere voorwaarden is dus ongewenst. Eerder ingezette interventies zijn bovendien onvoldoende gebleken om tot gedragsverandering te komen, omdat verdachte zich niet meewerkend op stelt naar de reclassering. Gelet op het rapport moet er ook ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. Verder eist de veiligheid van personen of goederen oplegging van deze maatregel, gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om de ISD-maatregel op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de (maximale) termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

8.De vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling 21/003807-21

De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 21/003807-21 afwijzen, omdat aan verdachte de ISD-maatregel wordt opgelegd. Toewijzing van de vordering vindt de rechtbank daarom niet opportuun.

9.De vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling 23/002771-22

De rechtbank zal het Openbaar Ministerie in haar vordering tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 18 oktober 2022 met parketnummer 23/002771-22, met opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen waarvan 28 dagen voorwaardelijk, niet-ontvankelijk verklaren. Deze vordering is immers op 18 augustus 2023 onherroepelijk toegewezen door de politierechter in de rechtbank Rotterdam in de strafzaak met parketnummer 10-205135-23 en deze straf is ook reeds ten uitvoer gelegd.

10.De vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling 22/000105-23

De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 22/000105-23 afwijzen, omdat aan verdachte de ISD-maatregel wordt opgelegd. Toewijzing van de vordering vindt de rechtbank daarom niet opportuun.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 21/003807-21:
Wijst de vordering van het Openbaar Ministerie af in de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 21/003807-21.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 23/002771-22:
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 23/002771-22.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 22/000105-23:
Wijst de vordering van het Openbaar Ministerie af in de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 22/000105-23.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en M.F.A.M. Smeets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.K. Raspoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 november 2024.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]
[...]
[...]