ECLI:NL:RBAMS:2024:7808

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
13/238477-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor mishandeling, veroordeling voor poging zware mishandeling met ISD-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en poging tot zware mishandeling. De verdachte, geboren in 1970 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was op 22 juli 2024 in Amsterdam betrokken bij een incident waarbij hij een agent, [persoon 1], met een brandende sigaret in zijn hand in het gezicht sloeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met zijn handelen een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft gecreëerd, wat leidde tot de veroordeling voor poging zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tweede tenlastelegging, mishandeling van een ambtenaar, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte [persoon 2] had geslagen. De officier van justitie had een ISD-maatregel van twee jaar geëist, en de rechtbank volgde deze eis, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan de benadeelde partij [persoon 1] van €400,- voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De vordering van de benadeelde partij [persoon 2] werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/238477-24
Datum uitspraak: 15 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex te [plaats].

1.onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 november 2024. Verdachte was daarbij aanwezig, evenals zijn raadsman, mr. M.A.C. van Vuuren.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. V.C. Padberg, en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 22 juli 2024 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1:een poging zware mishandeling van (de in uniform geklede en/of met fietssurveillance belaste agent van politie) [persoon 1] door (met kracht) (met een brandende sigaret in zijn hand) tegen zijn oog te slaan. Subsidiair is dit ten laste gelegd als een mishandeling tegen een ambtenaar;
feit 2:een mishandeling tegen een ambtenaar, te weten (de in uniform geklede en met arrestantenzorg belaste) [persoon 2].
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Uit de bekennende verklaring van verdachte en de verklaring van aangever [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) blijkt dat verdachte hem met een sigaret in zijn hand in zijn gezicht heeft geslagen. Wanneer met een brandende sigaret vlakbij een oog geslagen wordt, bestaat de aanmerkelijke kans dat iemand als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel oploopt. Uit de handelswijze van verdachte blijkt dat hij deze aanmerkelijke kans ook willens en wetens heeft aanvaard.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de onder 2 ten laste gelegde mishandeling van een ambtenaar ook bewezen kan worden op basis van de aangifte van [persoon 2] (hierna: [persoon 2]) en de verklaring van verbalisant [verbalisant 1].
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het handelen van verdachte niet de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat verdachte zich er niet van bewust was dat hij een brandende sigaret in zijn hand vasthad. Het opzet, ook in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever kan daarom niet bewezen worden verklaard. De raadsman verzoekt verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde. Hij heeft zich ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 vrijspraak bepleit, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte [persoon 2] op zijn achterhoofd heeft geraakt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
Verbalisant [persoon 2] heeft op 22 juli 2024 aangifte gedaan van mishandeling. Na de fouillering van verdachte in het cellencomplex aan de [adres] werd hij door verdachte geslagen op zijn achterhoofd.
Verbalisant [verbalisant 1] was ook aanwezig tijdens de fouillering en heeft verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte [persoon 2] op zijn achterhoofd heeft geslagen. Verbalisant [verbalisant 3] was ook aanwezig. Hoewel hij heeft gezien dat verdachte een slaande beweging heeft gemaakt in de richting van [persoon 2], heeft hij niet gezien of hij [persoon 2] heeft geraakt.
Van het incident zijn camerabeelden beschikbaar. In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] waarin de camerabeelden worden beschreven, is genoteerd dat hij ziet dat [persoon 2] bukte, waardoor de vuist van verdachte rakelings over zijn hoofd heen bewoog. Verbalisant [verbalisant 5] heeft de camerabeelden ook beschreven. Zij beschrijft eveneens dat op de beelden te zien is dat verdachte een gerichte slaande beweging maakte, maar dat [persoon 2] wegdook.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [persoon 2] heeft geslagen op zijn achterhoofd. De rechtbank sluit niet uit dat [persoon 2] op enig moment tijdens de insluiting van verdachte op enige wijze op zijn achterhoofd is geraakt maar dit lijkt dan op een ander moment te zijn gebeurd, buiten het bereik van de camerabeelden die in het dossier zitten.
3.3.2
Het oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
Vaststelling van de feiten
Verbalisant [persoon 1] heeft aangifte gedaan van mishandeling op 22 juli 2024. [persoon 1] verklaart dat hij zag dat verdachte aan het wildplassen was en dat hij hem hiervoor wilde bekeuren. Hij zag dat verdachte een brandende sigaret in zijn hand had. Kort hierop zag en voelde hij dat verdachte hem met kracht met zijn rechtervuist bij zijn oog sloeg. Hij voelde direct een brandend gevoel bij zijn linkeroog.
Uit de letselverklaring van [persoon 1], opgemaakt door zijn huisarts, volgt dat er sprake was van drie à vier brandwonden ter grootte van 1-2 millimeter bij zijn rechterooglid. Er is ook as bij zijn ooglid waargenomen.
Bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat hij [persoon 1] heeft gestompt. Hij heeft ook erkend dat hij op dat moment een sigaret in zijn hand had. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zich pas later realiseerde dat hij een sigaret in zijn hand had.
Is er sprake van (voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel?
Verdachte heeft bekend dat hij [persoon 1] in zijn gezicht heeft gestompt terwijl hij een sigaret in zijn hand had. Voor een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling moet worden bewezen dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Er is niet gebleken dat verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [persoon 1]. Om vast te stellen dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet, moet worden vastgesteld dat het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven heeft geroepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg, dat het – afgezien van contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht uit verschillende kwetsbare onderdelen bestaat, waaronder de ogen, die door een brandende sigaret zwaar of blijvend beschadigd kunnen raken. Wanneer de brandende sigaret het oog zou raken, is de kans groot dat er ernstig oogletsel ontstaat dat tot ingrijpende en langdurige medische zorg kan leiden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat hij aan [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
Bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans?
De rechtbank is van oordeel dat het met kracht met de vuist met een brandende sigaret tegen een oog stompen naar de uiterlijke verschijningsvorm moet worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van dat zwaar lichamelijk letsel gericht, dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard.
Het dossier bevat geen aanwijzingen dat verdachte zich in het geheel niet bewust is geweest van de aanwezigheid van de brandende sigaret in zijn hand toen hij [persoon 1] stompte en de rechtbank acht die verklaring overigens ongeloofwaardig, nu de sigaret niet lang daarvoor door verdachte moet zijn aangestoken. De rechtbank verwerpt hiermee het verweer van de raadsman.
Conclusie
De rechtbank acht de ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1, primair:
hij op 22 juli 2024 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om de in uniform geklede en met fietssurveillance belaste agent van politie [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet voornoemde [persoon 1] met kracht met een brandende sigaret in zijn hand tegen zijn oog heeft gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Die bewijsmiddelen zijn opgesomd in
bijlage IIbij dit vonnis.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er wordt voldaan aan de zogeheten ‘harde’ en ‘zachte’ criteria voor de ISD-maatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft opgemerkt dat verdachte inziet dat de ISD-maatregel een positieve werking op hem kan hebben. Om die reden verzoekt de raadsman primair om aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen en deze te beperken tot de duur van één jaar, met een tussentijdse toetsing na zes maanden. Subsidiair wordt verzocht om de tijd die verdachte in voorarrest en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering te brengen op de duur van de maatregel.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hij heeft het slachtoffer met een brandende sigaret in zijn gezicht vlakbij zijn oog geslagen. Door de vuistslag met brandende sigaret heeft het slachtoffer meerdere kleine brandwonden opgelopen. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat hij nog enige tijd na het incident de gevolgen van het geweld heeft ondervonden, waaronder een brandend gevoel bij zijn oog. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij een opsporingsambtenaar werkzaam in de uitoefening van zijn bediening heeft verwond.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 23 september 2024. Hieruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsmisdrijven tegen ambtenaren. De rechtbank weegt dit strafverzwarend mee. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met artikel 63 Sr.
Rapportages
De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies van GGZ Reclassering Inforsa van 21 oktober 2024, opgemaakt door [persoon 3]. De reclassering heeft – kort gezegd – gerapporteerd dat het recidiverisico van verdachte en het risico op onttrekking aan de voorwaarden als hoog worden ingeschat. De reclassering heeft verder gerapporteerd dat verdachte niet in gesprek wilde gaan met de reclassering. Door zijn weigerachtige en vermijdende houding heeft de reclassering geen zicht gekregen op de verschillende leefgebieden of op wat nodig is om tot gedragsverandering te komen. Op basis van de beschikbare informatie heeft de reclassering echter vastgesteld dat er bij verdachte sprake is van dakloosheid en problematiek ten aanzien van middelengebruik en agressieregulatie. Hij is niet gemotiveerd voor interventies of reclasseringsbemoeienis en eerder opgelegd reclasseringstoezicht is vroegtijdig beëindigd. De reclassering ziet daarom geen mogelijkheden om verdachte binnen een ander kader dan de ISD-maatregel te begeleiden. Hoewel de reclassering zich onthoudt van het geven van een advies over oplegging van de ISD-maatregel, wordt gerapporteerd dat er geen zwaarwegende negatieve consequenties zijn van oplegging van de maatregel voor verdachte.
De deskundige heeft voornoemd advies op de terechtzitting bevestigd en daar waar nodig aangevuld. [persoon 3] heeft aangegeven dat er wat de reclassering betreft twee mogelijkheden zijn: ofwel een kale gevangenisstraf ofwel oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met oplegging van bijzondere voorwaarden behoort volgens [persoon 3] niet tot de mogelijkheden, mede omdat eerder reclasseringstoezicht vroegtijdig is beëindigd. Verdachte voldoet daarom aan de harde en zachte ISD-criteria. De omstandigheid dat verdachte sinds 17 oktober 2024 is gepromoveerd naar het plusprogramma in het Justitieel Complex maakt dat niet anders.
De op te leggen maatregel
De ISD-maatregel heeft als doel de maatschappij te beveiligen en recidive te beëindigen. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Daarnaast is hij gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Verdachte voldoet hierdoor aan de ‘harde’ criteria voor de ISD-maatregel. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook aan de ‘zachte’ ISD-criteria voldoet. Die houden in dat er geen reëel alternatief voor de oplegging van de ISD-maatregel bestaat. De rechtbank overweegt op basis van het hiervoor genoemde rapport en de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting dat eerder ingezette interventies onvoldoende zijn gebleken om het recidiverisico in te perken en om tot gedragsverandering te komen. Verdachte stelt zich niet meewerkend op richting de reclassering, waardoor de reclassering geen mogelijkheden ziet om verdachte in het kader van bijzondere voorwaarden te begeleiden. Gelet op het rapport moet er ook ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. Verder eist de veiligheid van personen of goederen oplegging van deze maatregel, gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij inziet dat de ISD-maatregel ook voordelen heeft en een positief effect op hem kan hebben. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om de ISD-maatregel op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de (maximale) termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel. De rechtbank ziet geen aanleiding om nu reeds een tussentijdse toetsing te gelasten.

8.De vordering van de benadeelde partij [persoon 1] (feit 1)

De benadeelde partij [persoon 1] vordert ten aanzien van feit 1 € 400,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen. Zij vordert verdachte te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Gelet op de aard en ernst van de normschending, liggen de nadelige gevolgen van het bewezenverklaarde zo voor de hand dat een aantasting van de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank wijst de gevorderde immateriële schadevergoeding integraal toe, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de poging zware mishandeling plaats heeft gevonden, te weten 22 juli 2024.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.

9.De vordering van de benadeelde partij [persoon 2] (feit 2)

De benadeelde partij zal in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38m, 38n, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1, primair:poging zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
T.a.v. feit 1: Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [persoon 1]:
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 1]toe tot een bedrag van
€ 400,- (vierhonderd euro)bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (
22 juli 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat
€ 400,- (vierhonderd euro)te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 juli 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 8 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
T.a.v. feit 2: Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [persoon 2]:
Verklaart [persoon 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en M.F.A.M. Smeets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.K. Raspoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 november 2024.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]
[...]
[...]
[...]

[...]