ECLI:NL:RBAMS:2024:7806

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
13/259795-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld en oplegging van de ISD-maatregel

Op 6 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 13 augustus 2024 te Amsterdam een winkeldiefstal met geweld heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 1987 en thans gedetineerd, werd op de terechtzitting van 22 november 2024 bijgestaan door haar raadsman, mr. D. Duijvelshoff. De officier van justitie, mr. B. van Duijn, vorderde een veroordeling op basis van de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte een fles de Kuyper en twee blikjes Bacardi heeft weggenomen uit een Albert Heijn, waarbij zij de medewerker in zijn gezicht heeft geslagen om haar vlucht te verzekeren. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van enkele geweldshandelingen, maar het feit van diefstal met geweld is bewezen verklaard.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest. De rechtbank overwoog dat de verdachte voldoet aan de harde en zachte criteria voor de ISD-maatregel, gezien haar eerdere veroordelingen en de noodzaak voor passende zorg vanwege haar psychische en verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft het advies van de reclassering gevolgd, dat stelde dat de ISD-maatregel noodzakelijk is om recidive te voorkomen en om de verdachte de juiste hulp te bieden. De rechtbank heeft benadrukt dat de veiligheid van de maatschappij en de behandeling van de verdachte voorop staan, en dat de ISD-maatregel de beste optie is om deze doelen te bereiken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/259795-24
Datum uitspraak: 6 december 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
thans gedetineerd in het [detentieplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 november 2024. Verdachte was daarbij aanwezig, evenals haar raadsman, mr. D. Duijvelshoff.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. van Duijn, en van wat verdachte en haar raadsman naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank ter terechtzitting [naam 1] (reclasseringswerker bij GGZ Inforsa Amsterdam) als deskundige gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich op 13 augustus 2024 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal met geweld.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie vindt dat het ten laste gelegde feit bewezenverklaard kan worden op grond van onder andere de bekennende verklaring van verdachte. Hij heeft ten aanzien van de geweldshandelingen gerekwireerd tot partiële vrijspraak van het schoppen dan wel trappen tegen de benen en het krabben in de arm van aangever.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft partiële vrijspraak verzocht van het schoppen dan wel trappen en het krabben.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, gelet op de bekennende verklaringen van verdachte en de overige inhoud van het dossier, het ten laste gelegde feit bewezen.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangever, dat verdachte hem tegen zijn benen heeft geschopt dan wel getrapt en in zijn armen heeft gekrabd, geen steun vindt in de overige bewijsmiddelen. De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken van deze ten laste gelegde geweldshandelingen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 13 augustus 2024 te Amsterdam een fles de Kuyper en twee blikjes pre mix Bacardi die aan winkelbedrijf Albert Heijn (filiaal gelegen aan het [adres] ) toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [aangever] , gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door voornoemde [aangever] met kracht
- in zijn gezicht te slaan.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Omdat verdachte heeft bekend, wordt op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de gebruikte bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgesomd in
bijlage IIbij dit vonnis.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de maatregel

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er wordt voldaan aan de zogeheten ‘harde’ en ‘zachte’ criteria voor de ISD-maatregel. De maatregel is bovendien nodig om de juiste hulp voor verdachte te krijgen zodat zij niet weer recidiveert.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om bij oplegging van de ISD-maatregel de ontbindende voorwaarde op te nemen dat de ISD-maatregel wordt opgeheven zodra opname in een forensisch psychiatrische kliniek (hierna: FPK) gerealiseerd kan worden. Subsidiair heeft de raadsman verzocht dat zodra plaatsing in een FPK mogelijk is het restant van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt omgezet in een voorwaardelijk deel.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal gevolgd door geweld. Het winkelpersoneel ervaart veel ongemakken uit winkeldiefstal en het levert daarnaast veel schade en overlast op voor de winkels. Op het moment dat verdachte de winkel uit wilde lopen, heeft zij aangever, werkzaam als medewerker in de winkel, in zijn gezicht geslagen. Hiermee heeft zij een inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke integriteit. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat zij geweld heeft gebruikt om aan spullen te komen.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 7 oktober 2024. Hieruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Verder wordt rekening gehouden met de toepassing van artikel 63 Sr.
Rapportage
De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies van GGZ Reclassering Inforsa van 19 november 2024, opgemaakt door [naam 1] en [naam 2] . De reclassering heeft – kort samengevat – gerapporteerd dat het delictgedrag van verdachte gerelateerd is aan haar psychische en verslavingsproblematiek. De reclassering stelt voorop dat verdachte gemotiveerd is voor gedragsverandering. Er is echter sprake van onmacht en periodieke ontoerekenbaarheid die verdachte belemmeren om adequaat te reageren op en deel te nemen aan interventies. Een beschermend kader met een adequaat beveiligingsniveau is daarom noodzakelijk.
De psychiater van verdachte, dhr. [naam 3] , is van oordeel dat verdachte passende zorg kan ontvangen bij [naam kliniek 1] (FPK Inforsa) dan wel bij [naam kliniek 2] (GGZ Drenthe). Er is echter sprake van een plaatsingstermijn van zes maanden bij beide klinieken. Bovendien is de plaatsing bij [naam kliniek 1] slechts mogelijk in het kader van een zorgmachtiging. In [naam kliniek 2] kan verdachte zowel op forensische titel als met een zorgmachtiging terecht. Er is momenteel sprake van een tot 22 februari 2025 lopende zorgmachtiging. Indien de zorgmachtiging niet wordt verlengd en er geen sprake is van een kader waaraan zij zich niet kan onttrekken, is er sprake van een reëel recidiverisico en een risico op ernstig persoonlijk nadeel.
De reclassering is daarom van oordeel dat verdachte aan zowel de harde als de zachte criteria van de ISD-maatregel voldoet en adviseert de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren op te leggen. Indien de zorgmachtiging wordt verlengd en zorgplaatsing bij [naam kliniek 1] dan wel bij [naam kliniek 2] kan worden gerealiseerd, is het advies van de reclassering om op dat moment de ISD-maatregel op te heffen zodat verdachte passende zorg kan ontvangen.
De deskundige [naam 1] heeft voornoemd advies op de terechtzitting bevestigd en daar waar nodig aangevuld. Zij heeft aangegeven dat plaatsing bij [naam kliniek 1] de voorkeur heeft, omdat deze afdeling het beste aansluit bij de complexe problematiek van verdachte. Voor plaatsing bij [naam kliniek 1] is vereist dat er sprake is van een indicatie niveau 5 onder de Wet langdurige zorg. Deze indicatiestelling heeft nog niet plaatsgevonden.
De op te leggen maatregel
De ISD-maatregel heeft als doel de maatschappij te beveiligen en recidive te beëindigen. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m Sr aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Daarnaast is zij gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het door haar begane misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Verdachte voldoet hierdoor aan de ‘harde’ criteria voor de ISD-maatregel.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook aan de ‘zachte’ ISD-criteria voldoet. Die houden in dat er geen reëel alternatief voor de oplegging van de ISD-maatregel bestaat. De rechtbank overweegt op basis van het hiervoor genoemde rapport en de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting dat het van belang is dat verdachte passende zorg krijgt om ervoor te zorgen dat de psychische- en de verslavingsproblematiek van verdachte voldoende worden behandeld. Alhoewel verdachte duidelijk te kennen heeft gegeven dat zij graag met de interventies wil meewerken, heeft de rechtbank er onvoldoende vertrouwen in dat het verdachte ook daadwerkelijk gaat lukken om zich meewerkend te blijven opstellen. Het is dan ook noodzakelijk dat sprake is van een beschermend kader waaraan verdachte zich niet kan onttrekken. Oplegging van een minder dwingend kader dan de ISD-maatregel is ontoereikend om zorginterventies te realiseren. Gelet op het rapport moet er ook ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. Verder eist de veiligheid van personen of goederen oplegging van deze maatregel, gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om de ISD-maatregel op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
De rechtbank sluit zich aan bij het plan van aanpak van de reclassering: indien tijdens het verloop van de ISD-maatregel blijkt dat in het kader van de zorgmachtiging opname bij [naam kliniek 1] dan wel [naam kliniek 2] kan plaatsvinden, is het voornemen dat deze doorstroom zo spoedig mogelijk wordt gerealiseerd, waarna – indien mogelijk – een verzoek kan worden ingediend om de ISD-maatregel op te heffen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van haar problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de (maximale) termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

8.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en P.B. Spaargaren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.K. Raspoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 december 2024.
[…]