4.3.1.Vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 4 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank kan op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet vaststellen dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de patronen, zodat niet kan worden bewezen dat zij deze voorhanden heeft gehad.
4.3.2.Het oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
Verdachte is in november 2018 eigenaar geworden van de woning aan [adres 2] en zij heeft ter financiering van die woning een hypothecaire lening van ABN AMRO gekregen. Zij heeft deze hypotheek afgesloten via een tussenpersoon, [persoon 1] .
ABN AMRO heeft stukken verstrekt die voor de hypotheekaanvraag van [verdachte] zijn ingeleverd, waaronder aangiftes inkomstenbelasting van [verdachte] en de jaarrapporten van [naam Juwelier] over 2015, 2016 en 2017. De politie heeft ook van de Belastingdienst aangiftes inkomstenbelasting en jaarstukken ontvangen. In de aangiftes bij de Belastingdienst heeft verdachte een veel lagere winst opgegeven dan in de stukken van ABN AMRO staat vermeld: in 2015 € 137.387,- in plaats van de opgave bij ABN AMRO die € 305.016,- was, in 2016 € 94.535,- in plaats van € 318.454,- en in 2017 € 53.969,- in plaats van € 328.437,-. De verbalisanten hebben aan de boekhouder van [verdachte] en [persoon 2] de aangifte inkomstenbelasting en het jaarrapport van [naam Juwelier] over 2017 die bij ABN AMRO zijn ingeleverd getoond, en de boekhouder heeft verklaard dat die stukken niet door haar kantoor zijn opgemaakt. De cijfers die bij ABN AMRO zijn ingeleverd kent zij niet. Ook [persoon 1] ziet in het verhoor bij de politie dat het jaarrapport 2017 dat bij ABN AMRO is ingeleverd een ander uiterlijk en andere cijfers heeft dan het jaarrapport 2017 dat door de boekhouder is opgemaakt. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de aangiftes inkomstenbelasting en jaarrapporten die bij ABN AMRO zijn ingeleverd voor de hypotheekaanvraag vals zijn.
De rechtbank stelt ook vast dat verdachte deze stukken aan [persoon 1] heeft gestuurd. [persoon 1] heeft verklaard dat hij met verdachte een hypotheekgesprek heeft gehad in haar winkel en hij herkende haar op een foto. Hij herkende [persoon 2] niet op een foto die de politie hem toonde. Verdachte heeft hem verteld dat haar man uit beeld was en zij heeft hem de opdracht voor het vinden van een hypotheek gegeven. Hij heeft de jaarstukken en aangifte inkomstenbelasting van [verdachte] via de mail ontvangen.
Verdachte heeft verder verklaard dat haar ex-man de financiële administratie regelde, zij de stukken die zij tekende niet heeft gelezen en zij niet wist dat de inhoud daarvan niet correct was.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte in ieder geval voorwaardelijk opzet heeft gehad op het gebruik van de valse documenten. Verdachte was enig eigenaar van [naam Juwelier] , het betrof inkomensgegevens van haar winkel en de aanvraag was ten behoeve van een voor haar bestemde hypotheek. Zij wist dat er een hypotheekaanvraag bij ABN AMRO werd gedaan. Het betrof een hypotheek voor een hoog bedrag, te weten € 740.000,-, terwijl de inkomsten van [verdachte] en de jaarcijfers van de juwelier laag waren. De inkomsten en jaarcijfers zijn kennelijk hoger voorgesteld omdat verdachte met de werkelijke winstcijfers niet een dergelijk hoge hypotheek (voor een tweede woning) zou kunnen krijgen. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte door de stukken in te (laten) dienen, zelfs al zou zij de stukken niet hebben gelezen zoals zij zelf stelt, op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij gebruik zou maken van valse stukken. De rechtbank zal dit feit dan ook bewezen verklaren.
4.3.3.Het oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
Voor een strafbare oplichting zoals bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is nodig dat de dader één of meer oplichtingsmiddelen heeft gebruikt, waardoor degene die wordt opgelicht is bewogen tot afgifte van een goed. Ook moet kunnen worden vastgesteld dat de dader het oogmerk heeft gehad om zichzelf of een ander daarmee wederrechtelijk te bevoordelen.
Verdachte heeft bij ABN AMRO valse jaarstukken en valse belastingaangiftes ingeleverd. Hiermee is gebruik gemaakt van een oplichtingsmiddel; er is sprake van een opeenstapeling van meerdere leugens en daarmee van een samenweefsel van verdichtsels. De aan de bank opgegeven winsten van de onderneming van verdachte in de verschillende stukken zijn veel hoger dan dat de daadwerkelijke winsten over die jaren waren. Daardoor is er een onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen met het doel daar misbruik van te maken.
ABN AMRO is vervolgens overgegaan tot afgifte van de hypothecaire lening aan verdachte en de bank heeft deze op basis van die onjuiste voorstelling van zaken aan verdachte verstrekt. Op basis van de daadwerkelijke cijfers zou de bank aan verdachte geen hypothecaire lening van deze omvang hebben verstrekt. Ook [persoon 1] geeft aan dat verdachte met de winstcijfers van de boekhouder deze hypotheek niet had kunnen krijgen. De bank is dus door het door verdachte gebruikte oplichtingsmiddel overgegaan tot afgifte van de hypotheek en het bijbehorende bedrag.
Verdachte heeft ook het oogmerk gehad om zichzelf wederrechtelijk te bevoordelen. Zij wilde beschikking krijgen over gelden uit de hypotheeklening, terwijl zij daar geen recht op had.
De rechtbank acht de ten laste gelegde oplichting van ABN AMRO bewezen.
4.3.4.Het oordeel over het onder 3 ten laste gelegde
Bij witwassen is voor een bewezenverklaring van het in artikel 420bis Sr opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling vereist dat vaststaat dat het afkomstig is uit enig misdrijf. Dit kan bewezen worden geacht als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Sieraden
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden af.
De politie treft in een verborgen ruimte in de slaapkamer van verdachte en [persoon 2] in de woning aan [adres 1] 1.489 sieraden aan die een waarde van ongeveer € 455.098,- vertegenwoordigen. De verborgen ruimte bevindt zich in de vensterbank en kan alleen middels een in het kozijn verborgen schroef worden opengemaakt als het raam opengedaan wordt. Het in huis bewaren van een dergelijk grote hoeveelheid sieraden, met zo’n waarde, levert ook een groot veiligheidsrisico op. Verdachte en [persoon 2] beschikten niet over een inkomen of vermogen dat de herkomst van deze sieraden (voorshands) kan verklaren. Onder deze feiten en omstandigheden is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden dat de sieraden van enig misdrijf afkomstig zijn.
Van verdachte mag dan worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat de sieraden niet van misdrijf afkomstig zijn.
Verdachte heeft een verklaring afgelegd over de herkomst van de sieraden.
Zij heeft gezegd dat een deel van de sieraden privébezit van haar en haar familieleden was. Deze verklaring is niet concreet en niet verifieerbaar. Alle sieraden lagen door elkaar. Welk deel privé was, of zelfs hoe groot dit aandeel in het totaal was, kon verdachte ter zitting (ook niet bij benadering) zeggen. Verdachte heeft over geen enkel individueel sieraad iets verklaard, zoals hoe het eruit ziet en wanneer of hoe het zou zijn verkregen. Het is voor het Openbaar Ministerie mede gelet daarop niet mogelijk om verder onderzoek te doen naar de inhoud van dit onderdeel van de verklaring van verdachte. De verklaring biedt onvoldoende aanleiding tot nader onderzoek en is niet te verifiëren. Verdachte heeft het ernstige witwasvermoeden met deze verklaring niet ontzenuwd.
Verdachte heeft verder verklaard dat er sieraden in de verborgen ruimte lagen die uit de winkel afkomstig waren. Zij heeft verteld dat aan diverse sieraden labels zaten en dat het bijvoorbeeld ook ging om sieraden die klanten al hadden betaald maar nog zouden ophalen.
De politie heeft onderzocht of de sieraden afkomstig konden zijn uit de voorraad van de juwelierswinkel. Volgens de boekhouding van de winkel was de voorraad eind 2020 € 195.500,-. Op 2 maart 2021 heeft er een plofkraak plaatsgevonden, waarna de winkel is gesloten tot aan de aanhouding van verdachte op 21 juni 2021. Van begin 2021 tot aan de plofkraak werd volgens de boekhouding voor € 76.230,69 aan goud ingekocht. Begin maart 2021 zou de totale voorraad € 271.730,69 moeten zijn. Na de plofkraak is de resterende voorraad in een kluis bij de Nederlandse Kluis gelegd. De waarde van de sieraden in die kluis is in juli 2021 geschat op € 255.849,-. Uit het onderzoek van de politie naar de boekhouding van verdachte is niet gebleken dat zij tussen de plofkraak en haar aanhouding op 21 juni 2021 de grote hoeveelheid aangetroffen sieraden via haar bedrijf heeft gekocht.
De rechtbank acht de resultaten van het onderzoek van het Openbaar Ministerie van dien aard dat mede op basis daarvan geen andere conclusie mogelijk is dan dat de sieraden op de tenlastelegging van een misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte wist dat de sieraden van een misdrijf afkomstig waren. Het dossier biedt daar onvoldoende aanknopingspunten voor. Omdat verdachte en haar partner beperkte inkomsten en/of vermogen hadden, is de rechtbank er wel van overtuigd dat verdachte op zijn minst redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de sieraden uit een misdrijf afkomstig waren.
Verdachte was op de hoogte van de aanwezigheid van de sieraden en kon daarover beschikken. Verdachte heeft de sieraden samen met [persoon 2] voorhanden gehad, zodat de rechtbank medeplegen van witwassen van de sieraden bewezen zal verklaren.
Auto
De zwarte Mercedes met kenteken [nummer 1] heeft van 25 januari 2017 tot 16 februari 2017 op naam van [persoon 2] gestaan en staat vanaf 16 februari 2017 op naam van verdachte. Zij noemt deze, samen met de andere Mercedes, ook “onze auto’s”. Verdachte heeft deze auto voorhanden gehad. Deze auto is gekocht voor € 60.000,-. Het gaat om een dure auto en in 2015 en 2016, zijnde de periode voor de aankoop van de auto, hadden verdachte en [persoon 2] samen uit privé-onttrekkingen van hun bedrijven een inkomen van respectievelijk € 22.486,- en € 6.718,-. Over 2017 was dit € 100.891,-. Uit de bankrekeningen blijkt niet van een betaling voor dit voertuig noch een contante geldopname. Deze grote uitgave in combinatie met het in verhouding lage inkomen van verdachte en [persoon 2] in de periode voor en rond de aanschaf van de auto maakt dat er sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden dat de auto die verdachte voorhanden heeft gehad van enig misdrijf afkomstig is.
Verdachte heeft in haar schriftelijke verklaring gesteld dat de auto in delen betaald mocht worden. Op zitting kon zij evenwel geen verdere vragen over de betaling of de herkomst van het geld beantwoorden. De verklaring van verdachte kan dan ook niet worden aangemerkt als een concrete, verifieerbare verklaring dat de auto niet van misdrijf afkomstig is. Het door verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. Er is daarmee geen andere conclusie mogelijk dan dat de Mercedes van misdrijf afkomstig is. Verdachte heeft ook hier, gelet op het beperkte inkomen en vermogen van haar en [persoon 2] , op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij een uit misdrijf afkomstig goed voorhanden had.
De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte de auto samen met [persoon 2] heeft witgewassen. De auto stond eerst korte tijd op naam van [persoon 2] en is vervolgens op naam van verdachte gezet. Zij hebben samen gebruik gemaakt van de auto en daarmee deze samen voorhanden gehad.