ECLI:NL:RBAMS:2024:7800

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
81-010513-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het opzettelijk vangen van knobbelzwanen en taakstraf voor medeverdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die ervan beschuldigd werd opzettelijk knobbelzwanen te hebben gevangen. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 3 oktober 2024, waar de officier van justitie, mr. J.S. de Weijer, en de raadsman van de verdachte, mr. J.L. Baar, hun standpunten naar voren hebben gebracht. De verdachte werd vrijgesproken van het opzettelijk in bezit hebben van gefokte vogels, omdat de rechtbank niet bewezen achtte dat hij dit samen met zijn vader, die als medeverdachte werd aangemerkt, had gedaan. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij het vangen van de knobbelzwanen, ondanks dat er camerabeelden en getuigenverklaringen waren die zijn aanwezigheid op de plaats delict bevestigden. De rechtbank achtte echter wel bewezen dat de verdachte op 16 augustus 2021 samen met anderen knobbelzwanen heeft gevangen, wat in strijd is met de Wet natuurbescherming. De rechtbank legde een taakstraf van 40 uur op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 20 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat de verdachte geen strafblad had.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81.010513.22
Datum uitspraak: 17 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
wonende op het adres [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.S. de Weijer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.L. Baar naar voren hebben gebracht.
De rechtbank wijst tegelijkertijd met dit vonnis ook vonnis in de zaken van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd –van verdacht dat hij
1: op 20 augustus 2021 in Nieuwerbrug aan den Rijn samen met een ander (opzettelijk) gefokte vogels van verschillende soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn en niet genoemd in bijlagen A, B, C en D van de CITES-basisverordening onder zich heeft gehad en/of heeft verhandeld;
2: in de periode van 3 juni 2021 tot en met 20 augustus 2021 samen met anderen (opzettelijk) op 16 augustus 2021 in Harmelen knobbelzwanen heeft gevangen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten bewezen kunnen worden verklaard.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van beide feiten bepleit. Ten aanzien van feit 1 geldt primair dat alle vermelde vogels van de vader van verdachte waren. Subsidiair kan van de eenden niet worden vastgesteld dat het ging om soorten die een gesloten pootring moesten hebben. Uit het dossier blijkt niet dat de knobbelzwanen, brandganzen en fazanten niet volgens voorschrift geringd waren. Voor feit 2 geldt dat verdachte heeft ontkend dat hij zwanen heeft gevangen en hij weerspreekt de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] hierover. Uit het dossier blijkt niet dat er daadwerkelijk zwanen zijn gevangen die dag en subsidiair kan een eventuele rol van verdachte niet als medeplegen worden gekwalificeerd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 1 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank wijst vandaag ook vonnis in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 1] , de vader van verdachte. De rechtbank verklaart in dat vonnis bewezen dat de medeverdachte het feit heeft gepleegd. De rechtbank vindt daarbij niet bewezen dat de medeverdachte dat samen met verdachte heeft gedaan, zodat verdachte van dit feit wordt vrijgesproken.
4.3.2.
Het oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
In artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) staat dat het verboden is om opzettelijk van nature in Nederland levende vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te doden of vangen. De knobbelzwaan is een soort die onder dit verbod valt.
Het voertuig van medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), een Ford Focus met kenteken [kenteken] , was door de politie voorzien van een peilbaken. Uit de gegevens van het peilbaken van de auto blijkt dat deze op de avond van 16 augustus 2021 een weiland ingereden is in Harmelen. De auto vertrok vanuit het adres van medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) rond 21.18 uur. Op camerabeelden van het terrein van [medeverdachte 1] van die avond is te zien dat verdachte bij [medeverdachte 2] in de auto stapt en dat hij op dat moment laarzen draagt. Ook [medeverdachte 1] stapt in de auto. Dit is rond 21.19 uur.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij met [medeverdachte 1] en [verdachte] is gaan rijden en dat hij ze, bij de eerste stop die het peilbaken heeft getoond, heeft afgezet. [medeverdachte 2] is met de auto een stukje verder gereden en heeft ze daarna weer opgehaald, samen met de gevangen zwanen. Uit een getapt telefoongesprek tussen [medeverdachte 2] en verdachte die avond rond 22.09 uur blijkt dat [medeverdachte 2] tegen verdachte zegt dat er een hardloper die kant op komt.
Verdachte heeft verklaard dat hij daar met een andere reden was. Dit wordt echter door de verklaring van [medeverdachte 2] weersproken en verdachte heeft op vragen hierover ter zitting niet concreet willen verklaren. Hij verklaarde in algemene termen dat hij daar mogelijk in die omgeving is gaan hardlopen. Dit strookt echter niet met het gegeven dat de verdachte op beeld is gezien met laarzen aan. Na doorvragen door de rechtbank verklaarde verdachte dat hij, om andere redenen die hij niet wilde noemen, daar in de omgeving is afgezet. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. De rechtbank gaat uit van de verklaring van [medeverdachte 2] , nu deze ook past bij de overige onderzoeksbevindingen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op voornoemde datum samen met de medeverdachten knobbelzwanen heeft gevangen. Elk van de verdachten heeft handelingen verricht en die waren ieder nodig om het feit te kunnen plegen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
2
op 16 augustus 2021 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk knobbelzwanen heeft gevangen, immers hebben hij en zijn mededaders op 16 augustus 2021 te Harmelen, gemeente Woerden knobbelzwanen gevangen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte het bewezen geachte feit heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Het overzicht van de bewijsmiddelen is opgenomen in
bijlage IIbij dit vonnis. Die bijlage hoort bij dit vonnis en maakt daar deel van uit.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen. De officier van justitie heeft daarbij opgemerkt dat hij, als de redelijke termijn niet was overschreden, een taakstraf van 60 uur zou hebben gevorderd. Daarnaast heeft de officier van justitie een geldboete van € 1.000,- gevorderd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 20 dagen.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en met het feit dat verdachte geen relevant strafblad heeft.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in de zomer van 2021 schuldig gemaakt aan het samen met anderen illegaal vangen van in het wild levende knobbelzwanen uit een weiland.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 12 augustus 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder door een strafrechter is veroordeeld.
Verdachte heeft zich aan een ernstig feit schuldig gemaakt. Het gaat hier om regels ter bescherming van de vogelstand.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en het feit dat zij tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd, in die zin dat de rechtbank wel een taakstraf maar geen boete oplegt.
De rechtbank vindt een taakstraf van 40 uur passend. Zij heeft hierbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het
onder 1ten laste gelegde
niet bewezenen spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart
bewezendat verdachte het
onder 2ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 2:
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3.1 lid 1 van de Wet natuurbescherming.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 40 (veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 (twintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.E. Wijnker, voorzitter,
mrs. M. Smit en M. Nieuwenhuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2024.