4.3.2.Het oordeel over het onder 1, 2, 3A, 4 en 5 ten laste gelegde
Feit 1
In artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) staat dat het verboden is om opzettelijk van nature in Nederland levende vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te doden of vangen. De knobbelzwaan is een soort die onder dit verbod valt.
Haastrecht, Reeuwijk, Harmelen en Linschoten
Het voertuig van [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), een Ford Focus met kenteken [kenteken 1] , en het voertuig van verdachte, een Mitsubishi Pajero met kenteken [kenteken 2] , waren door de politie voorzien van peilbakens. Uit de gegevens van het peilbaken aan de auto van [medeverdachte 2] blijkt dat deze op de avonden van 8 juli 2021, 13 augustus 2021 en 16 augustus 2021 een weiland ingereden is in respectievelijk Haastrecht, Reeuwijk en Harmelen. Op 19 augustus 2021 is de auto naar een boerderij in Linschoten gereden. De auto vertrok daarbij telkens vanaf het adres van verdachte. Op 8 juli 2021 was ook de auto van verdachte in hetzelfde weiland in Haastrecht als de auto van [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 2] heeft hierover op zitting het volgende verklaard. Hij en verdachte zijn op 8 juli ieder zelf naar het weiland gegaan. Op de overige voornoemde data reed [medeverdachte 2] met verdachte samen naar en van de locaties. Verdachte ving daar zwanen, waarbij [medeverdachte 2] soms ook hielp door de zwanen op te drijven zodat verdachte ze kon vangen. Op 16 augustus 2021 was ook [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) er bij. Verdachte heeft op zitting bekend dat hij het feit op 19 augustus 2021 heeft gepleegd.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte op alle voornoemde data samen met medeverdachte [medeverdachte 2] en op 16 augustus 2021 ook met medeverdachte [medeverdachte 1] knobbelzwanen heeft gevangen. Elk van de verdachten heeft handelingen verricht die nodig waren om het feit te kunnen plegen.
Partiële vrijspraak: Kockengen
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte op 11 augustus 2021 in Kockengen een of meer knobbelzwanen heeft gevangen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] hebben ontkend dat zij op deze dag zwanen hebben gevangen. Uit het dossier blijkt weliswaar dat verbalisanten op 3 augustus 2021 op de betreffende locatie in Kockengen knobbelzwanen hebben gezien en dat deze er op 12 augustus niet meer zaten, maar het enkele feit dat de auto van verdachte in de avond van 11 augustus 2021 ongeveer een half uur heeft stilgestaan op die locatie vindt de rechtbank onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
Feit 2
De rechtbank heeft onder 1 bewezen verklaard dat verdachte samen met anderen diverse keren knobbelzwanen heeft gevangen. [medeverdachte 2] heeft op zitting verklaard dat hij en verdachte de zwanen meenamen en vervolgens in een veewagen deden die op het terrein van verdachte stond. Verdachte heeft op zitting verklaard dat ze dit op 19 augustus 2021 hebben gedaan en de rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat verdachte dit ook op andere data gedaan heeft. Op het erf van verdachte vond op 20 augustus 2021 een doorzoeking plaats en zijn in de veewagen achter op het erf 30 knobbelzwanen aangetroffen.
Dit alles vond medio 2021 plaats en in die periode is er op meerdere momenten sprake geweest van met vogelgriep besmette vogels in de buurt van waar het vangen en vervoeren plaatsvond. Uit de verklaring van deskundige [naam 1] blijkt onder meer dat het vogelgriepvirus overdraagbaar is, dat bij surveillance in Nederland hoog-pathogene H5 virusinfectie vaak wordt vastgesteld bij vrijlevende knobbelzwanen en dat het vangen van en de handel in knobbelzwanen een aanzienlijk risico met zich brengt voor verspreiding van hoog-pathogene H5 virussen. Er is daarnaast een risico op besmetting van mensen die bij deze vangst en handel betrokken zijn.
Verdachte en [medeverdachte 2] hebben samen de zwanen gevangen, vervoerd en vervolgens bijeengebracht in de veewagen. De rechtbank merkt hen op grond van deze feiten beiden aan als houder van de zwanen. Verdachte moet van de gevaren die vogelgriep met zich meebrengt op de hoogte zijn geweest, gelet op de nieuwsberichten daarover. Verdachte had op zijn minst redelijkerwijs kunnen vermoeden dat door zijn handelen besmetting met of verspreiding van een dierziekte of een zoönose kon worden veroorzaakt. Verdachte en [medeverdachte 2] hebben desondanks de zwanen gevangen, vervoerd en bijeengebracht en zij hebben daarbij geen maatregelen getroffen om besmetting of verspreiding van mogelijke ziekte te voorkomen. Zij hebben hiermee in strijd met artikel 2.11 lid 2 van de Wet dieren gehandeld. Anders dan de raadsman heeft gesteld ziet deze bepaling niet enkel op beroepsmatige houders maar op alle houders.
Verdachte en [medeverdachte 2] hebben deze handelingen ook opzettelijk verricht. Voor dit feit gaat het om kleurloos opzet en daarbij hoeft het opzet enkel gericht te zijn op de strafbaar gestelde gedraging zelf, niet op het niet-naleven van een wettelijke verplichting.
Zij hebben verder de handelingen samen verricht. Er is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, zodat de rechtbank medeplegen bewezen zal verklaren.
Partiële vrijspraak
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde bestanddeel “verhandelen”, nu hiervoor geen bewijs in het dossier zit. Ook is er geen bewijs dat de strafbare handelingen hebben plaatsgevonden in Kockengen, IJsselstein en Driebruggen.
Feit 3A
Op het erf van verdachte zijn bij de doorzoeking op 20 augustus 2021 diverse (water)vogels aangetroffen. Deze vogels zijn door een verbalisant van de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (hierna: NVWA) bekeken en hij heeft vastgesteld om welke soorten het ging. Het betreft hier de vogels die in volières, diverse ruimtes en een afgezet deel van de sloot zaten. Verdachte heeft verklaard dat de vogels op het erf van hem en zijn zoon (medeverdachte [medeverdachte 1] ) waren. [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat er alleen slobeenden van hem waren. Uit de verklaring van verdachte bij de politie, zijn verklaring op zitting en onderzoek aan de ringen blijkt dat het allemaal gefokte vogels waren; door die verdachte zelf gefokt of van derden gekocht.
Verdachte heeft gesteld dat de eenden die door de verbalisant als wilde eend zijn aangemerkt een andere soort betrof. De rechtbank heeft echter geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid van de verbalisant en gaat daarom uit van het proces-verbaal dat hij hierover heeft opgesteld. De rechtbank stelt op basis van dat proces-verbaal en de bijlage daarbij vast dat het gaat om 3 knobbelzwanen (buiten de veewagen), 3 tafeleenden, 8 pijlstaarteenden, 71 wilde eenden, 12 kuifeenden, 3 brandganzen, 15 krakeenden en 4 bosfazanten.
Uit het destijds geldende artikel 3.24 lid 1 van het Besluit natuurbescherming (hierna: Bnb) volgt dat het verboden is om gefokte vogels voorhanden te hebben of te verhandelen van soorten als bedoeld in artikel 1 Vogelrichtlijn, zijnde soorten die natuurlijk in het wild leven op Europees grondgebied, en die niet genoemd zijn in bijlage A, B, C of D bij de CITES-basisverordening. Ook is verboden producten of eieren daarvan voorhanden te hebben. Een uitzondering hierop geldt volgens artikel 3.19 van de Regeling natuurbescherming als het gaat om aantoonbaar gefokte vogels van deze soorten en hun producten of eieren. Daarbij geldt voor vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn dat ze moeten zijn voorzien van gesloten pootringen zoals bedoeld in artikel 3.28 lid 1 van het Bnb. Het moet gaan om een door een Nederlandse vogelbond voor de betreffende soort afgegeven pootring. Als een vogel van deze soort dus geen, geen gesloten of een onjuiste pootring heeft, geldt de vrijstelling niet en blijft het verbod in stand. De op de tenlastelegging genoemde soorten vallen (behoudens vrijstelling) onder dat verbod.
Knobbelzwanen
Voor een van de drie zwanen geldt dat deze een te grote en niet-gesloten ring om de poot had. De tweede zwaan had een te grote ring. Van de derde zwaan kan niet worden vastgesteld dat die niet op de juiste wijze is geringd. Het enkele feit dat de ring niet aan verdachte is afgegeven is daartoe onvoldoende, omdat handel (onder voorwaarden) is toegestaan en verdachte heeft verklaard dat hij deze zwaan heeft gekocht.
Eenden
De tafeleenden, pijlstaarteenden, kuifeenden en krakeenden droegen allemaal pootringen die voor een andere (onbeschermde) soort waren afgegeven. De wilde eenden waren allemaal niet geringd.
Brandganzen
De brandganzen droegen te grote pootringen.
Bosfazanten
De 4 bosfazanten droegen pootringen die voor een andere (onbeschermde) soort waren afgegeven.
Verdachte heeft al deze vogels voorhanden gehad zonder dat hij aan de voorwaarden voor vrijstelling van het verbod heeft voldaan, zodat hij artikel 3.24 lid 1 van het Bnb heeft overtreden. De rechtbank verklaart het tenlastegelegde feit bewezen, behoudens het voorhanden hebben van één zwaan.
Opzet
Verdachte heeft de vogels ook opzettelijk voorhanden gehad. Hiermee is aan het vereiste kleurloos opzet voldaan en de rechtbank zal opzet dan ook bewezen verklaren.
Partiële vrijspraak
Verdachte heeft verklaard dat de vogels van hem waren. De rechtbank heeft in het dossier geen bewijs aangetroffen dat verdachte de vogels samen met een ander voorhanden heeft gehad zodat zij verdachte zal vrijspreken van het bestanddeel “medeplegen”.
Dit geldt ook voor het tenlastegelegde bestanddeel “verhandelen” nu uit het dossier niet is gebleken dat hij de vogels heeft verhandeld.
Feit 4
Bij de doorzoeking van het terrein van verdachte op 20 augustus 2021 zijn in de veewagen 30 zwanen aangetroffen. Een verbalisant van de NVWA heeft beschreven dat het ging om een ruimte van 5 à 6 vierkante meter, dat de vloer nat was van de mestresten, dat er geen voer, drink- of zwemwater was en dat jonge zwanen kennelijk vertrapt waren door ouderdieren. Een aantal dieren was bij aankomst in de opvang overleden en ook was een zwaan er zo slecht aan toe dat deze later door een dierenarts geëuthanaseerd is. Een dierenarts die als getuige is gehoord heeft aangegeven dat door deze situatie de dieren onnodig lijden en letsel werd toegebracht en dat de gezondheid en het welzijn van de dieren is geschaad. De rechtbank acht verdachte, samen met [medeverdachte 2] , hiervoor verantwoordelijk.
De rechtbank heeft onder 1 bewezen verklaard dat verdachte samen met anderen diverse keren knobbelzwanen heeft gevangen. [medeverdachte 2] heeft op zitting verklaard dat ze de zwanen in een veewagen deden die op het terrein van verdachte stond. Verdachte heeft erkend op 19 augustus 2021 zwanen in de veewagen te hebben gestopt.
Verdachte en [medeverdachte 2] hebben de zwanen samen in deze ruimte opgesloten en zij hadden beiden voor fatsoenlijke omstandigheden voor de zwanen moeten zorgen. Door de dieren in deze ongeschikte ruimte te plaatsen zonder voedsel en drinkwater, waar ze onder meer letsel bij elkaar konden veroorzaken, hebben zij de gezondheid en het welzijn van al deze dieren benadeeld. De rechtbank acht dierenmishandeling bewezen en zal ook hier medeplegen bewezen verklaren.
Feit 5
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 20 augustus 2021 is een pot met een metalen deksel aangetroffen met daarin kleine korreltjes met een zwart-blauwe kleur. Deze stond in een kast waar voornamelijk linnen in lag. Ook in de schuur die op het perceel van verdachte staat, is een potje met kleine zwart-blauwe korreltjes aangetroffen. Dit potje had een rode deksel.
Bij inbeslagname is aan het potje met de rode deksel een SIN-nummer toegewezen. Uit het rapport van het NFI volgt dat de inhoud van dit potje is onderzocht en dat het Aldicarb betreft. Het NFI heeft de inhoud van een tweede pot onderzocht en hoewel niet via het SIN-nummer kan worden vastgesteld dat dit de pot is die in de kast is gevonden, concludeert de rechtbank dat het wel om deze pot gaat. De omschrijving van de pot en de inhoud door de verbalisant komt overeen met de omschrijving daarvan door het NFI. Bovendien zijn de potten samen naar het NFI gestuurd en staat bij de zaakgegevens van het rapport dat het om dezelfde verdachte gaat. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de inhoud van beide potjes Aldicarb betreft.
De potjes met Aldicarb zijn bij verdachte aangetroffen. Aldicarb is een gewasbeschermingsmiddel dat niet meer is toegelaten en niet is goedgekeurd door de Europese Unie. Het is verboden een dergelijk middel te gebruiken. Uit de Wet gewasbeschermingsmiddelen volgt dat onder “gebruiken” ook wordt verstaan de aanwezigheid van een werkzame stof in een gebouw. Door Aldicarb in zijn woning en schuur te hebben, heeft verdachte dit verboden middel gebruikt. De rechtbank verklaart het onder 5 ten laste gelegde bewezen.
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte dit opzettelijk heeft gedaan. Verdachte heeft verklaard dat hij niet meer wist dat de potjes er stonden, maar de rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. Verdachte had de schuur in gebruik en de kledingkast stond op een plek waar verdachte dagelijks langskwam. De rechtbank acht bewezen dat verdachte wist dat de Aldicarb er stond. Hiermee is ook voldaan aan het hier vereiste kleurloos opzet.
De rechtbank heeft in het dossier geen bewijs gezien dat verdachte dit samen met een ander heeft gedaan zodat zij verdachte zal vrijspreken van het bestanddeel “medeplegen”.